- maar wist meteen, dat ze hem tegemoet zou loopen. - In de veranda bleef ze staan, strak, onder den blik van zijn oogen. Eerst bij zijn groet vermande ze zich.
- U? - en zonder Richard?
- Ik rijd nooit in den avond; het is te opwekkend, het zou me dan wezen of de dag pas begon.
- Komt u binnen.
Ze aarzelden beiden bij 't zitten gaan.
- Ja - zei ze - dikwijls wil ik 's avonds doen alsof de dag begint, mijn dag, zonder de kinderen. Maar het lukt haast nooit. Ik ben te moe, of het was toch te aardig met hen, om niet nog eens te herdenken.
- Dus - misschien wilde u dat ik niet gekomen was.
- Ze glimlachte even. - We hebben nu gezamenlijke herinneringen aan den morgen. Wat was Hansje woest. En Rita heeft even gehuild, bij 't berkenboschje; - waarom was dat? -
- Hansje is uw lieveling.
- Ja? - of de uwe.
- De mijne ook. Heeft Rita gehuild? Ik herinner het me eigenlijk niet. Of denkt u aan gisteren, toen viel ze even, met haar hoofd onder Richard's buik; het was alleen de schrik.
- O.
Ze zwegen. Dan zei hij: - Wat is het een