| |
| |
| |
Dertiende hoofdstuk
De roos voor den vluchtsteen bloeide weer; Willy had het priëel ieder jaar met twee stutten uitgebouwd. Verder kon hij nu niet gaan, al sprak hij over een tweeden vestingwal buiten den eersten. Maar vader Joseph had glimlachend gezegd dat een roos om licht vroeg en de bekoring van een priëel lag in het luchtig geslotene. Daarbij had hij Anna een knipoog gegeven, waarvoor ze haar wenkbrauwen optrok. Het terras, aan den anderen kant van het huis, werd door een breeden bloemenrand omzoomd. Heinz hielp zijn vader bij het tuinieren, in den zomer kwam hij telkens met wilde planten aandragen, zorgvuldig uitgestoken en koel bewaard. Meer en meer deed hij zijn moeder aan Werner denken en ze noemde hem soms zoo, onbewust gedreven door een jeugdherinnering. Hij was bruin en tenger als zijn vader, maar zijn belangstelling en zucht tot weten leek op die van Anna's broer. Op de donkere helling achter het huis had hij de kleine cyclamen van den Rubi-alp gepoot, en de hooge akelei, waarvan zijn moeder zooveel hield. Die dacht er nog over, welke bloemen ze op het graf van oma Tresa zou brengen. Vader Joseph had er een steenen kruisje op gezet, een daad waarin hij haar en Willy niet had gekend. Soms nam ze het beeldje op van de vrouw in den blauwen mantel, met de onderworpen aardsche trekken. Eenmaal had ze Werner gevraagd, of hij | |
| |
het terug wilde nemen - dat was kort geleden, bij de geboorte van zijn vierde kind. Hij had gezegd, dat het in haar huis hoorde en hij het daar niet wilde missen.
Of hij ook de eetzaal tot haar huis rekende?
Zeker - en de schenkkamer - en alles.
Ze liet het beeldje staan; - hoe kwam ze er ook toe, het graf van oma Tresa te willen sieren? - naar het graf van haar vader had ze nooit omgezien.
De oude Tresa was in Januari gestorven, de pastoor had haar overschot in huis genomen - het bedrijf ging voort. Zij, Anna, was de eenige, die nog ging kijken, nadat de kist was weggedragen; de pastoor ontving haar vriendelijk en liet haar met de doode alleen. Hoopte ze het masker van haar dooden vader op te roepen? - ze kon alleen denken hoe jong ze was geweest toen ze vader verloor en wat zich in haar prentte, was het beeld van wie daar ademend stonden neerkeek op moeder Tresa's mummi-achtig lijk: een forsche, bijna onaandoenlijke vrouw, die het leven kende.
Nu het weer zomer ging worden, moest Anna een tehuis zoeken voor Heinz in hetzelfde stadje, waar ook Werner had school gegaan: de jongen wilde verder leeren. Er waren een paar brieven gekomen op haar advertentie en Willy ried haar, zoo gauw mogelijk te gaan kijken. Een enkelen dag stelde ze het nog uit, de aanvragen voor pension liepen binnen en vroegen antwoord, het huisraad had aan- | |
| |
vulling noodig, en moeder, die zoo rheumatisch was, dat ze zichzelf niet meer kon redden, moest worden geholpen.
- Ik zal morgen gaan, zei Anna en liep met Willy naar buiten in den kleurigen en koelen ochtend - vandaag zijn er andere dingen. In het gras langs den weg bleven ze staan. - Belangrijke dingen? vroeg hij.
Je weet het zelf, dacht ze, maar zei: Er moet een oplossing komen voor moeder, we hebben moeder Tresa's kamer vrij.
Hij knikte.
- En dan, ging ze voort zonder hem aan te zien, - vader wil dat ik bij Martha Grühl zal koopen, ik heb een heele lijst van boodschappen.
Martha was een weduwe van een jaar of acht-endertig, die boven in het dorp een bazaar hield.
Willy tuurde in den blauwen hemel. - Dat zou ik dan maar doen, zei hij en na een oogenblik van zwijgen: dat andere zullen we moeten overleggen.
Ze stemde met hem in. - Vanavond? - en had het gevoel den dag te willen tegenhouden. Moeder in huis, - star, hulpbehoevend, en door het voorstel alleen vader Joseph dwingen, zijn kaarten open te leggen. Wat kon een man als vader ervan weerhouden zijn wil te doen? - Martha trouwen en met haar het bedrijf in handen nemen. Ze had twee dochtertjes, meisjes van veertien en vijftien jaar, geschikt om te werken. Anna knikte nog eens. - Goed, zei ze - vanavond als hij thuisblijft.
| |
| |
Willy legde een hand op haar schouder. - We zullen zien - en anders....
Het was of dat woord de wereld voor haar opende en ze kende geen vrees meer. Nu wendde ze haar hoofd en keek in het dal.
- Voor moeder zullen we in ieder geval moeten zorgen, zei hij nog.
Wat later dacht ze aan deze dingen, terwijl ze omhoog liep. - Vader Joseph zou in zijn jeugd veel meisjes hebben gekust - moeder Tresa had hij genomen om haar geld. - Dat klonk bot en eigenlijk niet eens geloofwaardig. Hij was een oppervlakkig man, het speelsche vrijen beteekende weinig meer - of misschien iets minder - dan het trouwen zonder liefde. - Hij had dan een zoon gekregen en kleinkinderen, die hij graag zag. Dagelijks ging hij met hen aan tafel en zoo hem dit al weinig geluk gaf, - was er iets dat hem meer kon brengen? Mogelijk het bedrijf - of liever: het zien lachen, dansen en drinken van anderen - hij had de menschen noodig om zelf te leven. Ze wist niet waar hij Martha had ontmoet; hij ging nu vaak naar de kerk en werd met haar in het dorp gezien. Een levenslustige vrouw? - Anna moest daarover denken. Och neen - praatlustig wel en verder... wat viel er nog van haar te zeggen? Blauwe poppenoogen, een beetje poeder op de wangen en krullen op het hoofd - het tegenovergestelde van moeder Tresa - en veertig jaar jonger - maar eigenlijk niet jong.
| |
| |
Axel Grühl was in de bergen omgekomen, twee jaar geleden. Hem had Anna in haar jeugd gekend, ze waren even oud. Kwam hij buiten het seizoen een enkele maal een glas bier drinken, dan groette hij haar met een blik van verstandhouding, die haar een gevoel van besmetting gaf. Ze hadden in dezelfde klas gezeten; eens waren ze samen beschuldigd van een kleinen diefstal en moesten schoolblijven. Soms ook had hij haar achter een huis gelokt en had iets leelijks gewild; ze schopte hem van zich af. Daarna was hij soms ongemerkt langs haar geschoten, zoodat ze wankelde uit haar koers, terwijl hij haar toebeet: Kerr's Willy mag wel, hè? - Ze had het Willy nooit verteld. Deze man, maar ook Martha, zijn weduwe, hoorde tot een wereld, die ze verafschuwde. Misschien was ze onbillijk. Ze zag in Axel een verdorven kind, omdat hij het leelijke uit zijn jeugd niet achter zich had gelaten - maar mogelijk was Martha een rijpe vrouw - ze zou probeeren haar onbevooroordeeld te zien.
- Koop eens bij Martha, had vader Joseph gezegd - een jonge weduwe heeft een zuur bestaan. Die woorden deden haar aan Axel's blik denken - maar kon het niet zijn dat ze goed waren bedoeld? Ze was haast nooit bij Martha geweest, ze zei: het is me te ver - en deed haar inkoopen in Zürich.
Plotseling dacht ze: Als doctor Ellmer nog eens naar ‘Montana’ komt en daar Martha vindt naast vader Joseph? Het schaamrood sloeg haar uit, maar ze wist niet om wie. Ze stond stil op de brug over | |
| |
het ravijn en keek naar beneden - het waterwielde en schuimde. Zoo wild had haar bloed gewerveld, dien nacht toen ze wegliep. Eigenlijk dacht ze daar zelden meer aan, - het was zes jaar geleden. Ellmer zou niet terugkomen, hij was met een voorname vrouw getrouwd, maar in Zürich zou ze hem kunnen ontmoeten en ze schaamde zich niet.
Nu liep ze weer voort, - ze dacht zonder moeite te kunnen wijken voor Martha. Misschien zou ze daar beneden wonen, in de stad waar het gymnasium stond voor Heinz? - ze verlangde haast, erheen te gaan. Vroeger hield ze van het stadje om de steenen huizen en de behagelijke, vlakke straten. Ze mocht met haar ouders mee als Werner werd toegesproken bij de overgang. Hij was altijd de eerste van zijn klas, maar dat werd hem niet als verdienste aangerekend. Zou de oude rector er nog zijn? - graag zou ze hem haar knappen zoon melden. Ze voelde al de goede ontvangst, zag den blik van herkenning in de rustige oogen, waarmee ze werd aangezien. Ja, ze zou het bedrijf kunnen opgeven en in de vlakte wonen, de kinderen om zich heen... en moeder... Moeder stoorde het beeld van rust en liefelijkheid en nu stuitte ze op Willy's woorden: Voor moeder zullen we in ieder geval moeten zorgen. Daar was geen ontkomen aan en bovendien liep ze nu omhoog naar Martha Grühl. - Ze glimlachte een beetje spottend. Het leven omsloot haar nog als de bergwanden het bruisende water en Willy zou de stad niet begeeren. Had hij | |
| |
niet gezegd hôtelhouder te zullen worden, als hij ongeschikt was voor de bergen? - morgen moest hij naar de nieuwe hut van Streseli om het water uit een wel erheen te leiden; hij wilde met zonsopgang uit huis gaan, zijn oogen blonken toen hij ervan sprak.
Vrouw Pfützli, die den weg afkwam, hield haar staande. - Anna, zei ze, het hooge dorp ziet jou niet dikwijls. Hoe gaat het - altijd maar druk? en ze schudde bij voorbaat haar hoofd.
Anna vermoedde een klein leedvermaak. - Ons gaat het goed, zei ze - we hebben nooit te klagen gehad.
Lina Pfützli was een oude vrouw, die lang geleden haar man had verloren. Ze ging nog voort haar hoofd te schudden. - Ja - de hemel geeft zon en regen en als het dan ook nog op tijd komt....
Andere dorpelingen keken naar haar; vrouw Lina lachte en stak het hoofd vooruit. ‘Wist je dit, wist je dat?’ - zegt het versje - ‘'k zou wel willen weten wãt’; maar het blijft tusschen ons. Martha Grühl koestert zich in een waterig zonnetje, - floep! is het achter de wolken. Ze lachte en liet haar brokkelige tanden zien. - Ga je naar haar toe? - groet haar van me.
- Ja, zei Anna effen - ik heb een paar boodschappen en ze wilde voortloopen, maar de ander pakte haar bij een mouw. Ze lachte nu niet meer, in haar oogen kwam een moederlijke uitdrukking. - Stil laten betijen - geen woord zeggen; - Martha | |
| |
Gruhl - dat is niets - opgebruikt door een slechten man - en ze weef het niet, - loopt nog op twee beenen naar de kerk. Wil je het gelooven, - ik zou zoo'n vrouw met een zweep kunnen slaan. Ze gebaarde met haar vrijen arm.
Anna deed een stap terug; het was haar grauw te moede.
- Martha heeft haar kinderen, zei ze en haar zaak - een last zwaar genoeg om in het rechte spoor te blijven. - Ze groette kort en stapte omhoog.
Hans Locker stond voor zijn houtzagerij, - de beek zong en spatte. - Vrouw Kerr - zei Löcker groetend. Zij was nu de eenige van dien naam. Wat had ze toch gezegd over een last? - kinderen en een zaak, die had zij ook - je maakte dan je schouders breed en hoopte op een goed einde. Was de dood het einde? - of een zegening daarvòòr? - een zegening - ze wist niet hoe. Als doctor Ellmer terugkwam, of een ander, een nog hoogeregast, die zou vragen: Zijn dit uw kinderen? - is dit uw werk? en haar prijzend zou aanzien - glimlachend van goedkeuring. - Haar hart zwol. Nog eer ze met Willy was getrouwd, had ze den gast verwacht. Of hij zou komen? Misschien was het de oude rector in het dal - misschien Willy zelf, die haar het naast stond. Dit inzicht deed haar even strompelen - toen hief ze haar blozend gezicht op. Ze meende Willy zonder liefde te hebben getrouwd, maar door de jaren heen was ze hem gaan kennen. En hier, in ‘Montana’, bleef de mogelijkheid van | |
| |
een ander, die zou komen, ook voor hem, - een zegening voor hen beide.
- Vrouw Kerr, groette de jonge dominee, die uitgeleide werd gedaan door de vrouw van het Kindertehuis, en ze zag zijn oogen wijder worden - om haar blos, of om haar doelbewusten gang? - Ze hoorde hem afscheid nemen, - nu kwam hij haar opzij. - U loopt als een gems - ik had u willen bezoeken, maar...
- Maar? vroeg ze en moest er bijna zelf om lachen, dat ze liep, alsof het geen uitstel lijden kon.
Hij antwoordde niet onmiddellijk. - Andere vrouwen zijn trager. Ik heb den indruk, dat u zich over het verdriet kunt heenzetten en voortgaat - zooals ook nu - vrouw Degeschwiler zegt tegen me: Die kijkt nooit om.
Anna glimlachte. - Dat heb ik dan van mijn vader geleerd.
De jonge dominee had Heinz Bassmann niet gekend en zocht in zijn herinnering, wat hij van hem wist.
- Uw vader was een uitnemend man.
Anna knikte.
- Hoe lang is hij nu dood?
Het duurde een oogenblik voor ze zei: Zeventien jaar.
De weg boog om, ze zagen het diepe, blauwe meer en het machtige zonlicht, dat erover viel. Anna zweeg.
- Maar uw schoonmoeder is kort geleden gestorven - weinig had ik kunnen denken, dat we eerst | |
| |
uw vader zouden noemen. - Hij herstelde zich. - Dat is het goede van een gesprek, dat we het niet vooruit kunnen klaarmaken - het wordt uit het levende moment geboren. - Ze stonden voor het huis van Martha Grühl - het was duidelijk dat hij nog wilde praten. Een minuut of wat hoorde Anna hem aan, toen stak ze haar hand uit. - U neemt me niet kwalijk - ik word terug verwacht - en weer zag ze zijn oogen open gaan.
Elsi, het oudste dochtertje van Martha, stond achter de toonbank. Waarmee ze kon dienen? Anna haalde haar lijstje tevoorschijn, het vlakke gezichtje van het kind werd niet bewogen.
Wel een kwartier lang ging het koopen vlot, Elsi wist in den propvollen winkel ieder ding te staan, maar Anna merkte, dat haar oogen afdwaalden, zoodra ze even niets had te doen. Dan riep de vraag naar een volgend artikel haar aandacht weer terug. - Een grootboek. Nu aarzelde het kind. - Dat hebben wij niet. Anna glimlachte. - Weet je wel wat ik bedoel? een grootboek is geen bijbel; vraag eens aan je moeder. Ze zag een vaag verwonderden blik en een half onwillig wegloopen.
Na een minuut ongeveer kwam Martha tevoorschijn, - Anna reikte haar de hand. - Hoe gaat het? je hebt al een groote dochter. Ze tutoyeerden elkaar, doordat ze gelijktijdig op school waren geweest.
De onderdeelen van Martha's gezicht leken niet bij elkaar te passen: een kleine, scherpe neus, bolle | |
| |
wangetjes, wezenlooze oogen, een hoog voorhoofd. - En de jongste, vroeg Anna - is die ook thuis?
Tonia was voor halve dagen in de bakkerij van Streseli; er bleef anders genoeg werk, de meisjes begonnen hun eigen kleeren te naaien, - wilden altijd wat nieuws.
Anna knikte, - de ander weidde uit over de wispelturigheid en behaagzucht van haar dochtertjes. Het bleef niet bij kleeren, het was een haardracht zus en zoo, poeder en crême, een manicuurtje, een opvouwbare spiegel. En daarbij zulke kinderen - korte rokjes - maar die werden niet langer, tegenwoordig.
Anna verbaasde zich meer en meer - het was haar of de vrouw een taal sprak zonder hooren of begrijpen. Andere koopers kwamen binnen, maakten een paar opmerkingen en verdwenen weer. Martha keek hen zoolang mogelijk na, maar haar blik verried daarbij geen enkel gevoel. Dan, plotseling, sprak ze weer. Toch viel het Anna niet moeilijk, haar éénmaal voor te zijn.
Elsi had goed geholpen, zei ze - het meisje wist den weg langs alle laden en planken - zeker stond ze den heelen dag in den winkel? - Die behaagzucht - ze trok haar schouders op - die leek meer dan hij was. Elsi had kinderlijke oogen - mocht ze het zeggen? - net als haar moeder - een beetje ij del misschien. Ze herinnerde zich dat Martha Röller op school een ringetje droeg en een nagemaakt bouquetje op haar mantel. Een klein beetje | |
| |
ij del - maar kuisch.
De lichtblauwe oogen bleven strak, maar om den mond kwam een misprijzend trekje. - Ze was veertien jaar getrouwd geweest, zei Martha Grühl - dat liet zich niet uitwisschen.
Anna bleef ernstig. Gelukkig niet, zei ze - een getrouwde vrouw - een moeder - kreeg haar ervaringen niet cadeau - en als ze haar dan nog zouden worden afgenomen... En was een oogenblik verrast door haar eigen woorden, - maar meteen ook merkte ze, dat die door de ander niet waren verstaan.
Het was lang geleden dat ze school gingen, zei Martha, en draaide een potlood tusschen haar vingers - ze wist niet meer van een bouquetje. Elsi - maar vooral Tonia - was een moeilijk kind, nukkig en driftig, zonder ontzag, voor wat ook.
- Ontzag - herhaalde Anna; ze had het woord als proevend in haar mond genomen. Waarvoor had zij ontzag gevoeld als kind? - voor haar vader - maar die was van een ander postuur geweest dan Axel Grühl.
Martha ging voort: Soms geloofde ze dat het beter was geworden door den dood van haar man, maar dan weer kwamen er dagen, dat het leven haar door die meiden werd vergald.
Elsi was langzaam den winkel binnengekomen en bleef nu roerloos staan - haar oogen wijd open, uitdrukkingsloos. Het vaal-blonde haar, dat aan uitgeplozen touw deed denken, stond breed om | |
| |
het korte gezicht; de mond was slap en onkinderlijk. De moeder gaf haar al pratende een onverschilligen blik. - Ze had nooit met Grührs Axel moeten trouwen; wat was het huwelijk voor een vrouw? slavernij. Neen, ze had een man willen zijn, dan was ze uitgetrokken om de wereld te zien. Die was voor de mannen gemaakt, want een man - al was hij koning - voelde geen verantwoordelijkheid voor zijn daden.
Plotseling wendde ze zich en viel uit: Wat doe jij hier, leelijke spion - heb ik je soms geroepen?
Anna deed een stap terug - het kind reageerde niet.
- Nou zie je het, Anna Kerr, hoe ze me brutaliseert. Een beetje ij del, net als haar moeder, hè? - maar niet kwaad - het woord dat jij hebt gebruikt, durf ik niet eens noemen.
- Ik ga al, zei Elsi en liep weg.
- Je had haar immers zien staan, zei Anna - dus heeft ze gedacht dat ze mocht blijven. - Haar stem klonk nu koel - ze hoorde het en liet de ander geen tijd tot antwoorden. - En ik moet voort. Kom eens praten, als je lust hebt - die boodschappen krijg ik wel. Weer stak ze haar hand uit.
Het gezicht van Martha Grühl vertoonde gloeierige plekken. Ze nam de hand niet aan, ze zei: Als ik met je schoonvader trouw, dan is het om van de kinderen af te zijn - hij zegt: we sturen ze naar een zuster-pensionaat.
Wat Anna voelde was vooral medelijden. Ze liet | |
| |
haar hand zinken. - Goed - dat kunnen we toch eens overleggen; zullen we afspreken dat je morgenavond komt?
Er was nog altijd geen leven in die oogen.
- Beloof niets, maar doe het - of zal ik Willy sturen om je te halen? - Ze stond nu bij de deur.
De ander haalde de schouders op, - weer kwam het minachtende trekje om haar mond. - Misschien, zei ze - as ik den winkel kan sluiten.
De zon stond zichtbaar aan den hoogen hemel, maar blauwer dan de hemel was het meer. Anna zuchtte en voelde een beklemming wijken; ze had kunnen juichen; als ze niet temidden van menschen en hun woning was geweest. Toen dacht ze aan Willy en begon tegen hem te praten, maar het werd een aanhef, een horten en dan een voorbarig woord. Dat ze naar hem verlangde, was haar goed, - daardoor juist kon ze nu overleggen: ze zou het eerste kerkepad gaan, het graf van moeder Tresa zien en daarna het oude huis binnenloopen. Er bleef haar weinig tijd, de klok sloeg half twaalf en om twaalf uur werd er gegeten, - maar Lisa zorgde wel. Op dit uur liepen er weinig vrouwen buiten, een paar kinderen speelden, de wereld was vredig en stralend van zonlicht. Toch voelde Anna een ongekenden drang in zich; ze ging met opgericht hoofd, zag niet meer de huizen om zich heen, maar blikte op de verste bergen, blauwig en egaal van vlak, zoodat geen onderdeel haar aandacht afleidde. Grootsch en eentonig was de verte, een afscha- | |
| |
duwing van den hemel - niet meer dezelfde aarde, waarop zij leefde. Werd ze erdoor aangetrokken? - als ze ginds was, zou er een nieuwe verte zijn, die nauwelijks verschilde van deze. - Nu sloeg ze het voetpad in naar de kerk.
Niets dan een hardsteen en kruisje met den datum van geboorte en dood op moeder Tresa's graf - geen naam, geen gebeitelde bloem of rank. - Welsprekend - had vader Joseph gezegd - wat ìs ze oud geworden.
Anna stond in de stilte van den rijpen dag. Ze voelde haar gedachten uitgaan naar moeder Tresa om een evenwicht te herstellen, dat door Martha was gestoord. De woorden kwamen in haar herinnering: Ik ben een heiden; - scherper dan ooit hoorde ze daarin een verlangen naar God. Maar ze was te haastig en gleed af naar de veelgebruikte termen. Verlangen naar antwoord op de altijd herhaalde vraag naar het hoe en waarom. ‘Ik ben een heiden’ - zooals een jong meisje wel zegt: Ik ben leelijk - om te hooren: Jij? maar ik zie je graag - je hebt mooie oogen, of ook: een lieflijken mond. - Arme moeder Tresa, die geen antwoord had gekregen.
Anna tuurde naar de steenen cijfers. - Maar wat wist ze daar eigenlijk van? - moeder sprak met het rotsblok en met den dood, - waarom dan niet met God? Misschien was haar geantwoord: Je mag een heiden zijn, je bent mijn kind. Niet in die woorden, maar in een zucht of een traan - en eindelijk in een glimlach.
| |
| |
Het harsige hout van de sparren geurde, de warme lucht steeg trillend op boven de grafsteenen, in de verte beefde het gelui van koeklokken. Anna liet haar blik wijd langs de toppen en hellingen gaan, toen keek ze innig naar de dorpen in het dal. Nauwelijks drong het tot haar door dat ze dacht: hoe lang nog?
Ze keerde zich om en zag het huis van haar moeder liggen.
Het was bijna de langste dag, Heinz en Treesje konden niet genoeg krijgen van het licht en de zomersche luwte.
Voor het huis stond de oude Kerr en keek naar den laatsten zonnegloed op de steenmassa's aan den overkant; het duurde nog enkele seconden, toen waren de toppen grijs en kil. Hij ging de schenkkamer binnen, - meteen daarop zag Anna hem omhoog loopen naar het dorp. Ze had de kinderen, die met haar in het priëel zaten, al eerder aan den avond herinnerd, nu zei ze: Gaan jelie toch naar bed, ik wil eindelijk met vader alleen zijn.
Trees vroeg: Waarom? - Heinz gaf haar een verwonderden blik. Ze wist dat Willy, als hij iets had te bespreken, niet wachtte tot de kinderen weg waren. Eens had hij haar gezegd: Ze gaan heusch wel uit zichzelf, als het hun verveelt - maar willen ze luisteren, laat hen. Toch kostte het haar moeite te beginnen. - Jelie weet dat oma Bass hulpbehoevend is; we zouden haar bij ons kunnen nemen,
| |
| |
maar dat is niet zoo eenvoudig. Ze wachtte een oogenblik en ging voort: Toen ik vanmorgen bij oma was, vroeg ze: Zou ik in één huis moeten wonen met een Katholiek? - Zoo mag ze niet praten, dunkt me - wat maakt het uit hoe wij menschen ons noemen - we zijn toch geen van allen wat we moesten zijn.
Trees had haar boek dicht geslagen en stond op. - Nou - nacht. Ze gaf haar moeder een kus en liep de keuken in.
Heinz, die was blijven zitten, herhaalde: Geen van allen? - dat weet ik niet.
Anna voelde haar hart kloppen. Ze wilde zeggen: Dat zal je dan later wel weten, maar hield zich in uit schroom voor zijn jeugd.
- Neen, niet allen, zei ze - eigenlijk sprak ik voor mezelf alleen.
De jongen bleef zwijgen, maar toen hij zijn vader naar buiten zag komen, stond ook hij op en wenschte goedennacht.
Willy ging tegenover zijn vrouw zitten. - Zoo, zei hij, ben je daar. De oude Joseph gaat op vrijersvoeten; wij moesten maar niet aan hem denken, als het wat laat werd.
- Heeft hij dat gezegd?
Willy knikte, zijn neusvleugels bewogen. - Dat laatste, ja.
Anna strekte haar hand uit en trok een rozerank naar zich toe. - Weet je wel, dat we goede kinderen hebben? vroeg ze. - Ik begrijp het niet, het | |
| |
is... Ze brak af en snoof den geur op van een bloem.
- Ja, zei hij - het is een zegen. En glimlachte, omdat het hem duidelijk werd dat Anna het onderwerp van hun gesprek weer eens opzettelijk had veranderd. - Ze spraken wat over de kinderen, Anna's woorden kwamen langzaam, alsof ze jaloersch was op haar ervaringen met hen.
- Of mogelijk, dacht Willy, was ze bang voor ontheiliging.
Toen Anna de schouders samentrok om een koelen vleug van den wind, zei hij: laten we naar binnen gaan. In den uitbouw waren ze alleen, Lisa was nog in de schenkkamer met een paar bezoekers.
- Wat dunkt je, vroeg hij - valt er samen te werken met die vrouw daarboven?
Anna keek hem aan, hij stond half van haar afgewend en door de schemering kon ze zijn trekken niet onderscheiden. Ze nam haar verstelmand en zette die voor zich op tafel. - Wat bedoel je? - ga me liever uit het licht. Maar hij bleef staan en zei zichzelf: dat het zoo moeilijk is met haar te praten over wat ze niet wil hooren...
Nu liep hij weg en ze trok een kous over haar vuist. De deur van de eetzaal werd in het slot gedraaid, even later de keukendeur. Of Willy met de mannen beneden over vader Joseph en Martha zou praten? - Ze vroeg zich af wie ze had zien komen, Anton Gieseli en Thomas Grell? - niet de voornaamsten van het dorp. - Hoorde ze hen lachen? Ze pro- | |
| |
beerde een draad in te steken, maar dat mislukte, - en toen ging het ineens toch, hoewel het bijna donker was. De schering zou ze kunnen leggen, haar oogen waren goed genoeg. En waarom maakte ze geen licht?
Lisa kwam binnen. - Vrouw Kerr, begon ze, maar onderbrak zichzelf.
- Zonde van uw oogen.
- Wat is er? vroeg Anna en liet haar handen rusten.
Het meisje wilde een kop koffie drinken en naar bed gaan.
Goed - zij en haar man gingen ook - ze wachtte alleen op hem.
Anton Gieseli wilde schoenen met een houten zool gaan maken, die zouden goedkoop zijn en warm - een nieuw snufje voor de zomergasten - de baas lachte hem uit. En het dochtertje van den vorigen burgemeester zou twee linker voeten hebben gehad - geloofde vrouw Kerr het?
Ze hoorden stemmen en gestommel op het trapje, dat uit de schenkkamer naar boven leidde.
Een kwartier later was Anna opnieuw met Willy alleen en nu voor den nacht.
- Ik zal je zeggen, begon hij - vader wil Martha Grühl in het bedrijf opnemen; haar dochtertjes schijnen geen genade bij hem te vinden - evenmin bij de moeder. Maar Martha zou jouw rechterhand moeten worden - wat dunkt je? Dat heb ik je al eerder gevraagd.
| |
| |
Anna legde haar kleeren af en had het wonderlijke gevoel, dit voor het laatst te doen. Ze wilde daarover denken, maar in Willy's laatste woorden had een waarschuwing geklonken, daarom antwoordde ze: Als Martha in het bedrijf komt, ga ik er liever uit.
- Hm, zei hij - ik ook - maar vader denkt, dat wij vergroeid zijn met ‘Montana’.
Ze keken elkaar aan, ze zeiden gelijktijdig: En al wãren we dat...
Het zou goed zijn weg te gaan, meende Anna - misschien konden ze ergens een zaak koopen; ze had Martha gevraagd te komen overleggen, maar die vrouw had geen verstand. En dat je altijd weer zulke menschen ontmoette, hier boven - één wandeling naar omhoog en het dorp stond haar van harte tegen.
Nu trok ze haar nachthemd aan en lette niet op Willy.
Maar hij had haar altijd de menschen doen zien zooals ze waren en gewoonlijk was ze dan boos op hem geworden. Ook lag het niet aan dit dorp - alle dorpen waren hetzelfde en de steden waren waarschijnlijk een graadje erger. - Of ze eindelijk luisterde?
Ze stond roerloos naast het bed en dacht aan dien morgen. Op het kerkhof, bij moeder Tresa's graf, was het geweest alsof ze afscheid nam van het dorp met den blik, waarmee ze de verte zag.
Ze geloofde het wel, zei ze - dat van de menschen | |
| |
- maar niet overal hoefde ze een Martha als haar rechterhand te aanvaarden.
Neen - misschien ook hier niet - ze moesten de avonturen van baron von Joseph of wachten .
Ze gingen naast elkaar in bed liggen en nu eindelijk vertelde Anna van haar bezoek aan Martha Grühl.
|
|