| |
| |
| |
Veertiende hoofdstuk
Een halve eeuw geleden waren de houten huizen in het centrum van het stadje afgebrand, alleen de oude kerk was blijven staan. Een vooruitstrevend bouwer had een ontwerp gemaakt: om de kerk kwam een plantsoen, waarin iedere boomsoort, die in Zwitserland groeide, werd vertegenwoordigd; de straten waren breed, de nieuwe huizen werden uit verschillende natuursteen opgetrokken.
Traag liep Anna langs de winkels en zei zichzelf, dat ze rustig had moeten blijven zitten op die bank in het groen, - maar toen ze daar was, hadden de uitstallingen haar gelokt. Ze dacht bij scheuten aan de twee gezinnen, waar ze had zitten praten; - misschien zou het haar toch onmogelijk zijn, aaneengesloten te denken. De leeraar in het Grieksch, dien ze het laatst had bezocht, was een levendig man, een beetje zelfingenomen; hij keek al pratend zijn vrouw aan, dat ze zou zwijgen. Ze woonden in een steenen huis, comfortabel, zeiden ze, - maar de kamers waren klein. Die menschen spraken, alsof Heinz stellig bij hen zou komen; - een ander adres - nou ja.... ‘Niet waar, vrouw, de jongens leeren graag van me.’
Als zijzelf hier konden wonen, liefst aan den rand... en een houten huis was goed genoeg. - Er was een onrust in haar - ze verlangde naar iets - het liet zich niet noemen. Kon ze nu eensklaps thuis zijn en hooren wat vader Joseph had beslist.
| |
| |
- Och, waarschijnlijk besloot hij niet zoo gauw, en alle betrokkenen hierin zouden moe worden van zijn getreuzel. - Maar meteen ook voelde Anna zich terugdeinzen voor een besluit. Ze had zoo parmantig gezegd: En al waren we met ‘Montana’ vergroeid - ze had afscheid genomen van het dorp - maar haar hart hing eraan. Ja, ze verlangde naar de reis, ze wilde voelen dat ze dichter bij huis kwam. Heinz was jong, die hunkerde naar een verandering. Hij had haar dien morgen naar omlaag gebracht en zei: het woord ‘gymnasium’ klinkt zoo mooi, vindt u niet, moeder - het lijkt een tooverwoord.
Het eerste gezin, dat ze had bezocht, woonde aan een kweekerij. Een groot, hol huis - eenvoudige menschen. - Dergelijke lieden, zei de leeraar, weten niet waaraan een gymnasiast behoefte heeft. Stevige kost, had ze gedacht, en een goed bed - voor het leeren moest de school zorgen en de innerlijke opvoeding ging onbewust. ‘Innerlijke opvoeding’ - woorden, die ze voor het eerst gebruikte. In dezen winkel zou ze iets voor de kinderen koopen. Trees wilde een poëzie-album en voor Heinz zag ze een schoolagenda liggen - ze wist nog hoe blij Werner met die dingen was geweest.
Even boeide haar het koopen, maar toen ze weer buiten stond en op de torenklok keek, dacht ze: over een half uur; stond de trein klaar, dan zou ze er vast in gaan zitten, maar hij moest van ver komen. Was de verte alleen begeerlijk van het eigen | |
| |
dorp uit gezien? - Langzaam liep ze naar het stationsgebouw.
Ze zou zoo onpartijdig mogelijk over de beide gezinnen vertellen. Maar waarom? - haar oordeel mocht gelden. Ze koos den kweeker, - zijn vrouw en kinderen, zijn huis en erf. Zwijgzame menschen, een sober huis, en boomen die bijtijds werden gesnoeid. - Het zou lang duren, eer die trein binnenreed, maar er was veel, waaraan ze kon denken.
Vanmorgen toen ze ging, was vader Joseph nog niet terug van zijn avondlijk bezoek aan Martha. Willy had gezegd: de eerste haan kraait hem schuldig, maar als hij met zijn vriendin naar de mis van negen uur gaat, heet hij een braaf man.
Het perron was nog leeg; er stond een bank onder een hangende bloembak - ze ging er zitten. Richting Zürich - het zou goed zijn uit te stappen aan den anderen kant van het meer. Ze had vandaag niet mogen denken aan dat wat haar trok - maar nu was het oogenblik wijd en stil - als deze hooge, open hemel, waaronder een zwaluw vloog. Ze hield van Willy - ze voelde zich veilig bij hem. Gisteravond in bed had ze naar hem geluisterd. Dat leege praten van Martha was niet zoo zinloos als ze dacht; ieder mensch, zei Willy, sprak van zijn eigen ervaringen uit. De mannen die Martha had gekend, namen het niet zoo nauw met de sexueele moraal - vandaar dat ze kon zeggen: een man voelt geen verantwoordelijkheid voor zijn daden, al is hij koning - ze had zelfs een - zeer betrekkelijk - ge- | |
| |
lijk.
En nu had het lot haar vader Joseph toegevoerd - kreeg niet ieder mensch wat hij waard was? - Ik weet het niet, had Willy geantwoord - dat is een harde leer. - Maar zij had Axel Grühl van zich afgetrapt in haar jeugd en trouwde met Willy. Misschien had ze niet zelf beslist, ze liet zich blindelings leiden. Op een avond was ze het kerkepad afgeloopen met hem, ze hadden moeder thuisgebracht - ze stonden voor de groote, duistere bergen en hij noemde den naam van God. - Maar ook daarna was het niet uitgesloten geweest dat ze dwaalde. Ze dacht aan den moeizamen tocht omhoog, de scherpe pijn in haar knieën, het bed waarop ze zich voorover had laten vallen, de stukgeloopen schoenen nog aan. - Het kostte haar moeite hieraan te denken, alsof nu geen enkele vezel van haar lichaam meer de noodzaak voelde van die vlucht. - Maar tòen Willy's stem door de telefoon. De trein reed binnen eer ze hem had verwacht; ze stapte in een leege coupé. Nu wilde ze uitkijken over het meer - het werd al avond. Aan dezen oever waren groote electriciteitswerken en fabrieken, houtzagerijen, cement-molens; op de heenreis was het stampen en dreunen haar opgevallen - nu zouden de motoren zeker stil staan. In haar jeugd had ze een prentenboek, waarin een plaatje stond van een kajuit met uitzicht op de zee. Een paar kinderen zaten voor het venster. Ze zou de zee wel nooit in werkelijkheid zien, maar dat plaatje had haar een | |
| |
blijvenden indruk gegeven. Anders dan de groote zee was het meer, waar de bergen uit oprezen en toch hadden ze de wijdheid en het blinken van het watervalk gemeen. - Ze keek naar een langgerekt wit huis, een sanatorium voor longzieken, dat halverwegen de helling lag - ter hoogte van het eigen dorp? - iets hooger misschien. Trees had gezegd dat ze ziekenzuster wilde worden en als ze ‘Montana’ erfde (ze was immers de oudste en Heinz werd toch een geleerde) dan maakte ze er een sanatorium van en stond zelf aan het hoofd. Misschien trouwde ze met een dokter, maar hij hoefde haar niets te vertellen, zij zou de patiënten wel genezen. Willy had met eerbiedige stem gevraagd: Hoe doe je het? Roosje zei: Ik heb liever kinderen dan zieke menschen.
Nu reed de trein langs het meer, dat rimpelloos de bergen weerspiegelde. Een waterval stortte naar omlaag; ze hoorde het bruisen niet, maar de witte kolom bewoog tusschen de roerlooze sparren, - bewoog, maar bleef op één plek, moest aldoor nieuw zijn en eeuwig frisch. Duisternis - de trein schoot door een tunnel, de bergwanden weerkaatsten rommelend het stampen en ratelen.
Het licht was veranderd - in hoe korten tijd - het watervlak begon zacht te blinken. De ruwe bergtoppen kregen een paarsen gloed, de geschubde boomstammen werden rossig. En het water werd als een metalen spiegel, gepolijst en vlekkeloos. Twee-, driemaal zou het gebeuren dat een mensch | |
| |
dit zag - zag met zijn dagelijksche oogen en met een ademlooze ziel - maar de indruk was zoo sterk, dat hij altijd bleef. Twee-, driemaal in een menschenleven, - het was genoeg. Waaraan wilden die woorden haar herinneren? Ze had het meer zoo gezien, toen ze uit Zürich thuiskwam, omdat haar vader zou sterven. Toen was het anders nog, de waterspiegel leek opgetild tot aan haar borst, terwijl ze toch wist, erboven te staan.
Maar terwijl ze dit overlegde, was het of ze diep boorde naar een verzonken wel en het sprong in haar op: twee-, driemaal in een lang menschenleven zullen we kunnen gewagen van een ontmoeting met God. Diedrich Ellmer had dit gezegd. Hij verwierp het woord ‘omgang’ - het was een aanraking, een blik, die ons schroeide en deed oplossen, zoodat we in alles waren, in God-zelf - voor één flits van bewustzijn, die buiten den tijd lag en ons nooit werd afgenomen. Zoo doortrilde ons het bewustzijn, dat een nieuwe aanraking moeilijk was te onderscheiden van de herinnering - of misschien moest ze zeggen: iedere herinnering was een nieuwe ontmoeting.
Ze dacht dat Willy dit ook zou kennen, al had ze hem er nooit naar gevraagd - want hij leefde gelukkig en opgewekt, als één die God heeft ervaren. Het glanzen duurde nog voort, het effende haar denken, zoodat ze louter ontvankelijk werd, kijkend met kinderlijk groote oogen. Nu zou ze het voor altijd weten: dat het zoo kon zijn, zoo avondlijk stil | |
| |
en heerlijk van schaduwloos licht.
De trein stopte. Anna hoorde stemmen, toen werd de deur van haar coupé geopend en een vrouw kwam binnen. Ze groetten elkaar. De vreemde had rimpels en diepe lijnen in het gezicht; ze keek naar buiten alsof ze nu, in den trein zittend, eerst gelegenheid had de wereld te zien.
- Het is een mooie avond, zei ze.
- Heel mooi, zei Anna, hoewel ze zag dat de kleuren matter werden. Ze ging voort: Het is niet altijd zoo helder en glanzend, hoe dikwijls zouden we het zoo zien?
De vrouw keek haar onderzoekend aan. - In den zomer iederen avond, - als het niet regent, of bewolkt is.
- Maar gisteren, zei Anna (ze herinnerde zich met moeite dien dag), gisteren was het helder en toch heb ik het meer niet zien glanzen.
U zult er niet op hebben gelet, - ik ook niet - een vrouw heeft haar bezigheden in huis. U bent nog jong; hebt u man en kinderen?
Anna knikte. - Ja.
De ander vroeg voort alsof ze een kind zijn catechismus overhoorde. - Zoo - een hôtel - dan zou ze langzamerhand met één oogopslag weten wat ze aan de menschen had.
Dat dorst ze niet zeggen, zei Anna en glimlachte - later misschien.
- Och ja, later - en mogelijk was het leven te kort om één ander mensch tot op den bodem te leuren | |
| |
kennen.
Ze zwegen een oogenblik en tuurden naar buiten. Er voer een lichte wind over het water, dat nu groen was met een donker, bijna zwart vlak aan den voet der bergen. - Omgang met menschen, dacht Anna en voelde zich in het rozenpriëel zitten, luisterend als een kind. Er steeg een blos in haar wangen - kon ze eindelijk aan Diedrich Ellmer denken zonder vrouwelijke begeerte, - kwamen daardoor zijn woorden in haar herinnering terug? - Omgang met menschen - een afvalproduct van onzen omgang met God. - Ze wist de begeerte overwonnen.
Toen ze de vrouw weer aankeek, was er niets in haar, dat ze wilde uiten, zoo rustig voldaan en geeffend voelde ze zich. En de ander leek haar aan zichzelve gelijk, ze gaven elkaar een blik en nauwelijks een glimlach - ieder bleef in de duister-lichte tent van zijn ervaringen. - En ook dit, dacht Anna - is een wijze van omgang.
Langzaam breidde de schemering zich uit.
Willy was dien morgen als gewoonlijk naar zijn werkplaats gegaan. Voor de gesloten deur vond hij een dozijn cylinders met buta-gas, dat door de notabelen van het dorp werd gebruikt, en een vaste waschtafel waarnaar vrouw Degeschwiler, de eigenares van het Kinderhuis, de vorige week al had laten informeeren. Hij zou dus allereerst naar de post gaan om de vrachtbrieven te teekenen, daarna Joachim vooruitsturen met den porceleinen | |
| |
bak en zelf looden buizen en gereedschap bijeenzoeken voor het plaatsen ervan. Joachim was zijn knecht, dien hij de laatste twee jaar had opgeleid, omdat hij toen wel al begreep, dat zijn zoon niet van hem zou leeren. - Een kind van tien jaar, had hij tegen Anna gezegd, doet zooal niet zijn eerste communie, dan toch zijn eerste keuze Heinz komt wel bij me in de werkplaats en vraagt me - meest dingen, die ik niet weet - maar hij maakt zijn handen niet vuil of grijpt naar een soldeerbout.
- Hij wroet ermee in de aarde, had Anna geantwoord.
- Ja - nu nog wel; als hij volwassen is, zal hij ook dat waarschijnlijk niet meer doen. - En nu de jongen met loffelijk ontslag van school zou komen, had Willy hem gevraagd: Weet je al wat je wilt worden?
Heinz had hem vast aangekeken en gezegd: Liever iets anders dan loodgieter.
De vader had geen teleurstelling getoond, maar hij zei: Toch is het een mooi vak; de meeste ambachten zijn goed en nuttig, handenarbeid, dien je niet zonder een helder hoofd kunt doen.
- Ik zou liever verder leeren dan een ambacht.
Anna had bij dit korte gesprek gezwegen. Ze wilde noch op haar broer wijzen, noch op de goede schoolrapporten van den jongen, ze was langzamerhand Willy's liefde voor het werk gaan begrijpen. Hij bracht haar soms een vodje papier mee, waarop onwennig iets stond geschreven en dat een kleine jon- | |
| |
gen uit zijn broekzak had gehaald. Bijvoorbeeld: Buis lek, gauw komen a.u.b. - of: geen gas meer, knollen ongaar. - Hij vergat nooit iets, hij steeg en daalde snel. Eens had hij haar gezegd: wat een last als ik plotseling dood zou zijn - en ze begreep daaruit, dat hij een opvolger wilde hebben.
Dien morgen was hij al hoog en breed in het Kinderhuis, toen vader Joseph aan de deur morrelde en door de ruiten keek. De cylinders met gas stonden op een rij - het gebruik nam toe, ook bij Martha had hij zoo'n ding gezien - maar zijn zoon was blijkbaar ergens op de koffie. Hij zou dan maar in de ‘Eidgenossen’ gaan zitten en wachten, want wie vond hij thuis? - niemand dan Lisa.
Hij aarzelde; een klein beetje voorzichtig kon hij wel zijn - de pastoor hoefde niet verontrust te worden - maar den laffen smaak in zijn mond moest hij kwijt. Thuis kon hij ongestoord een borrel nemen, de krant doorkijken en tegen half twaalf het dorp inslenteren op zoek naar Willy. Als de jongen dan maar niet aan een groot karwei bleef doorwerken, ergens omhoog.
Het gebeurde niet vaak, dat vader Joseph verlegen was om een luisterend oor, - maar lieve Christenzielen, dit kon beter in de familie blijven. - Een mooie dag, ‘Montana’ zou bezoekers kunnen hebben, vroege wandelaars die de toppen al over waren. Ze lokten hem niet, - dezen éénen keer eens niet. Als hij op tijd was geweest, had hij met Willy mee willen loopen, den leeren zak op zijn rug. In | |
| |
geen jaren had hij naar het oude werk verlangd, nu dacht hij aan den scherpen geur van een heeten soldeerbout en het suizen van een steekvlam. - En nog altijd stond hij daar voor de gesloten werk plaats. Als hij omhoog liep en die zemelen pop de waarheid vertelde? - Plotseling werd hij aan Anna's moeder herinnerd. Hij had haar in lang niet gezien, ze kwam niet meer naar omlaag, maar ãls ze kwam, zou het voorgoed zijn. Hij wist hoe hij zichzelf had gezegd: na de oude Tresa dat andere taaie vel - er komt geen eind aan de barmhartige liefde - en heimelijk had hij dat vrije bed voor zich en een andere liefde gewild.
Langzaam draaide hij zich af en begon den stijgenden weg te loopen. In haar eerste huwelijksjaren was oma Bass een knappe vrouw geweest. Niet dat hij haar ooit had gemoogd, - ze was hem te protestant, te rechtschapen en zelfbewust, - maar ze had gezondheid en een rijk lichaam. Haar eenige dochter, Willy's speelmakkertje, was een krachtig en mooi meisje geworden en haar zoon Werner dwong hem - Joseph - eerbied af. De kinderen waren in zijn oog meer dan de ouders, ze kenden de blijdschap, die hij onmisbaar vond in het leven, - vooral in den geleerden zoon had hij de blijdschap gezien. Bij Heinz Bassmann, den vader, smeulde wel iets, een gematigde tevredenheid, waar nooit de vlam uit opsloeg, - in de trekken van de moeder zag hij te vaak een misprijzen van het aardsche leven, waarvoor hij geen waardeering voelde.
| |
| |
- Maar deze vrouw had niettemin karakter. Ze was oud en rheumatisch geworden, en als ze zichzelf niet meer kon redden, mocht ze bij haar dochter inwonen.
Hij stond een oogenblik stil en verbaasde zich over zijn eigen redelijkheid. Toen lachte hij oolijk, omdat hij zichzelf altijd had miskend en krabde op zijn kruin. Hij was vierenzestig jaar en nòg wist hij niet welke vrouw bij hem paste. Tresa was nog zoo gek niet geweest in haar jeugd (‘jeugd’! - nou ja), stukken beter dan Martha en deze Katharina Bassmann kon hij de hand reiken als... als grootmoeder van zijn kleinkinderen. Hij hield van zijn kleinkinderen. Ha! de pastoor moest hem hooren praten!
Hij liep rechtop en groette de dorpelingen met zijn hand; hij wend nagekeken - natuurlijk, het dorp smoesde over hem, maar wie meende dat hij naar Martha Grühl ging Het was zomer, de deur van Bassmann's huis stond wijd open zijn zware stappen kondigden hem aan.
Nog voelde hij weerzin bij het zien van dat harde en strenge oude-vrouwengezicht, - maar tevens voldoening - hij wist niet waarom. Ze schilde aardappelen met haar stijve vingers, ze zei: Joseph Kerr - en toen: Is er iets... met de kinderen?
Hij antwoordde: Niet dat ik weet, vrouw Katharina - ik heb een andere boodschap aan u. En ongevraagd ging hij zitten.
- Is - Anna?...
Ja, Anna was in goede gezondheid vertrokken en | |
| |
hij liep zoo door het dorp en had gedacht haar te zeggen... Ze keek openlijk verbaasd en afkeurend. Hij ging voort: Ze moest niet bang voor hem zijn, hij was een wolf in schaapsvacht - och, hij bedoelde het juist andersom - een lam was hij. Er gingen waarschijnlijk praatjes, omdat hij medelijden had getoond met een jonge vrouw - maar dat beteekende niets. Hããr kwam een plaats toe in het huis van haar dochter, - de oude Tresa was er verzorgd, ook zij had recht op barmhartigheid - en daar ze hèm wellicht als hoofd van het gezin beschouwde, kwam hij het haar zeggen. - Hij grijnslachte om dien laatsten kronkel en wachtte even eer hij haar aankeek.
Haar gezicht kwam hem gaaf en groot voor - de mond was nog niet oud.
Nu knikte ze eenige malen. Dus met Martha Grühl werd het niets, zei ze - een weduwe deed altijd het best, niet te hertrouwen. En wat haarzelf aanging, - ze wilde voorloopig in haar eigen huis blijven. Ze kon doodvallen in den kelder, of haar kleeren in brand steken en verkolen - dat was méér haar goed recht dan barmhartigheid.
- Nou - dat wist hij nog niet - met alle respect gezegd. Als het in deze keuken begon te branden - waar zou het dan eindigen? bovenop de Rubi-alp misschien, bij de naakte rotsen.
- Een brand kwam het ravijn niet over, zei ze.
Hij lachte. - Goed, het hooge dorp zou gespaard blijven en mogelijk ook ‘Montana’, doordat het | |
| |
geïsoleerd lag - maar hij zou niet graag alle dakloozen herbergen, die door haar toedoen ontstonden - als ze dàt maar wist.
Ze trok haar wenkbrauwen samen. - Hij draafde door - ze had gezegd voorloopig hier te willen blijven. - En plotseling vroeg ze naar Heinz, - haar trekken ontspanden zich tot een glimlach. - Trees was even fel en bijdehand als Anna in haar jeugd, en Roosje kende ze niet - maar Heinz had veel van haar eigen zoon.
Hij dorst te zeggen: Roosje lijkt op mij, er zit muziek in dat kind - en glimlachte om haar saamgeknepen lippen. Maar na een oogenblik zei ze: We nemen een kop koffie, Joseph Kerr, als je die melkbus voor me neer wilt zetten.
Hij beurde de volle bus van den grond.
Op de planken van het voorhuis klonk een lichte voetstap, de deur werd op een kier geopend, een vrouw met een hooge stem vroeg: Ja, buurvrouw? - Oma Bass antwoordde: Ja, in orde.
Zij, die van buiten was gekomen, liep de trap op. - Het leek den ouden Kerr de samenzwering uit een sprookje, maar vrouw Katharina schonk melk in een steelpan en zette die op het fornuis.
- U ziet dat verbranden zoo'n vaart niet loopt, zei ze afgemeten - iederen morgen om dezen tijd komt Gmürr's Agathe mijn bed schudden en om twaalf uur wipt Heinz bij me binnen en vraagt: Oma, zal ik u uw schoenen aantrekken? Dat zijn zoo de dingen, die ik zelf niet kan, - met nog een paar an- | |
| |
dere, die ik niet zal noemen.
- Je ruggegraat wasschen, zei hij en lachte, omdat hij het één of andere dwaze gevolg had verwacht van iets dood-onschuldigs.
Ze zette de koffiekoppen klaar en lachte niet mee, maar haar voorhoofd vertoonde geen rimpels.
Een half uur later liep hij op het kerkepad met geen ander doel dan den tijd zoek te brengen. In de school werd gezongen - een vink sloeg boven zijn hoofd. Bij het graf van moeder Tresa stond hij een oogenblik en dacht aan zijn jaren. Eigenlijk wist hij van geen ouderdom, maar hij kon wel rekenen dat hij zes van de zeven mijlpalen was voorbij gegaan. Vreemd - zes slokken uit een glas van zeven - en het glas was aan zijn mond. Hij voelde zijn hart kloppen.
De pastoor kwam hem tegemoet. - Vriend, zei de geestelijke en keek naar het graf aan hun voeten, - maar doordat het kruisje geen naam droeg, weifelde hij en drentelde luchtig voort. Joseph volgde hem.
Weer op het pad gekomen, sprak de pastoor van zijn perzikboom, die meer dan driehonderd vruchten droeg; ze zouden eens kunnen gaan kijken en een glas bier drinken op den wasdom. ‘Montana’ had zeker nog geen gasten?
En al waren die er, zei Joseph, dezen morgen spijbelde hij. Wel steeg het vermoeden in hem, dat de pastoor nog iets anders zocht dan een borrelpraatje, maar hij voelde zich schuldeloos als na de biecht | |
| |
Glimlachend overpeinsde hij het bezoek aan vrouw Katharina - was het niet alsof ze hem absolutie had gegeven? - en wat zou de pastoor hem dan nog kunnen maken? Hij zag het graag, merkte de pastoor op, dat een man van Joseph's leeftijd welgemoed was en rustig een mooien ochtend kon genieten. Werken was goed, maar soms kon spijbelen beter zijn, - als het voortkwam uit een behoefte tot zelfinkeer.
Joseph voelde zijn neusvleugels trillen. Zoo gauw mogelijk wilde hij zich vrij maken van dezen man in rokken - weer verlangde hij ernaar, zich binnenste buiten te keeren voor zijn zoon - op het hooge parkeerveldje van het dorpsplein zou hij naar alle kanten kunnen uitzien. - Maar een glas bier zou smaken - en over enkele maanden een rijpe perzik. Hij lachte. Wilde mijnheer de pastoor gelooven dat het water hem om de tanden liep als hij aan een perzikhuidje dacht?
Ze liepen op den vollen leiboom toe. En ook de tuin van de pastorie had een rozenpriëel - Rike, de huishoudster, bracht er hun het koele bier. Mijnheer de pastoor mocht een rijpe vrucht streelen, dat zou hem meer deugd doen dan de wangen van een vrouw. - Hij zei dit niet hardop - hij besefte ook, dat het niet geheel juist was - maar het beeld van Martha tergde hem nog.
- Dus op een goeden oogst, zei de geestelijke en liet een zonnestraal helderen door zijn glas. - Nu vroeg hij naar de jeugd uit Joseph's huis - het | |
| |
speet hem dat die buiten de Kerk opgroeide. Natuurlijk hield een man van zijn kleinkinderen en hij hoorde wel eens dat de jonge Kerr en zijn vrouw bemind waren, - maar het bleef jammer dat Willy het roer niet had gegrepen nog vóór zijn huwelijk - in den bruidstijd waren de vrouwen met lichten druk te sturen.
Joseph beaamde (Anna's bruidstijd was lang voorbij).
De pastoor veegde het bierschuim van zijn lippen. - Een vrouw tot zich nemen was een verantwoordelijk werk, vooral in de jeugd, als alles wees op vermenigvuldiging; - dat Willy dit niet voldoende had beseft, was een tekort, dat op rekening van zijn ouders kwam. De jongen was nooit weg geweest uit hun huis, - uit hun sfeer - en zie... Hij brak af en tuurde mistroostig op de hand, die het bierglas omsloot.
Joseph keek waardeerend naar hem. De man speelt goed, dacht hij - maar waar draait dit op uit?
Drie kinderen, ging de geestelijke voort, levenskrachtig, begaafd - verstoken van den steun der Kerk. Ze hadden lammeren van de Groote Kudde kunnen zijn - afgedwaald, verwilderd, werden het tijgers en jakhalzen. - Met een kleinen schok hief hij het hoofd. - Hij zag die dingen voor zich, - hij keek op een wijde vlakte, de dieren graasden in rust en lieflijken vrede, verkwikkend water stroomde door het land. Maar ginds, in een dorre woestenij, de enkele verdoolden.
| |
| |
Weer een pauze - Joseph dorst zijn glas niet meer opheffen. Maar plotseling vermande hij zich en nam een grooten slok. Kom, zei hij, mijnheer de pastoor moest het zoo zwart niet zien, ook de tijgers werden door hun Schepper gevoed.
Onmiddellijk viel het wederwoord: Neen, niet in figuurlijken zin. En nu los van alle beeldspraak: Ook al hertrouwde Joseph met een vrome en zuiver Katholieke vrouw: het was te laat, hier viel niets meer te redden.
Joseph wist niet hoe hij het met zichzelven had.
- Een jonger en minder ervaren man, ging de ander voort, een ijveraar zou hier mogelijk nog iets goeds van verwachten - hij niet. Ieder huwelijk, dat niet werd gesloten om kinderen in den schoot der Kerk te dragen, keurde hij af - onvoorwaardelijk.
De oude Joseph klemde zijn lippen opeen; er was iets in hem geraakt, zijns ondanks. Maar hij wilde weg en waagde het op te staan - zijn glas was leeg. - Hij zou over de woorden van mijnheer den pastoor nadenken, zei hij en hij dankte voor den dronk.
Ze dribbelden achter elkaar aan, de geestelijke stond stil bij het tuinhek.
- Adieu, de Moeder Gods bescherme u.
- Adieu, prevelde Joseph.
Hij wachtte niet op zijn zoon, maar liep langzaam omlaag. De wereld straalde van zonlicht. Het denken viel hem moeilijk; - hij verlangde naar huis,
| |
| |
naar het leven van vroeger, vòòr zijn oog op die vrouw was gevallen, - het gewone leven. Had de pastoor iets ten nadeele van Anna gezegd? - dat kon hij zich niet herinneren.
Lisa was bezig de ruiten te lappen; hij had opgemerkt dat zij en Anna steeds veelvuldiger schoonmaak hielden - alles aan en in het huis moest blinken.
Een lichte groet - en hij was terug - onveranderd stonden de stoelen en lange tafels. Waarschijnlijk was er niemand geweest - niemand had hem gemist. Hij nam een krant op en tuurde ernaar zonder iets te zien - hij voelde dat het ademen hem weer goed was.
Willy zocht hem in den vroegen avond, maar hij trachtte onder te duiken in zijn bezigheden: een troepje wandelaars dronk koffie op het terras. Lang behield de hemel zijn kleur - de kinderen zwierven nog buiten.
Vader Joseph sloeg zijn oogen niet op terwijl hij kopjes waschte; een paar dorpelingen liepen binnen en haalden een speeltapijtje van den wand.
Willy werd ongeduldig, hij kwam over de toonbank leunen en vroeg: Wel? - valt er eindelijk een woordje af voor mij?
Joseph keek over hem heen naar de kaartende mannen - ze sloegen de vuist op tafel, ze lachten om hun spel. Nu trok hij even met zijn schouders. - Wat wil je? vroeg hij terug - bij nader inzien -
| |
| |
is er niets te vertellen.
Ze keken elkaar aan, tot hen beide drong het door, hoe anders ze zich dit gesprek hadden gedacht.
Willy tastte rond in zijn gevoelens - er was een spanning gebroken en hij voelde opluchting - maar ook wantrouwen. Er viel niets te zeggen - wat school daarachter?
En Joseph dacht aan den prikkel van zijn teleurstelling, dien morgen - hoe hij het had voelen opbruisen in zich om die vrouw met woorden te striemen: een altijd pratend lijf, slap als een vuile vaatdoek, zonder durf, zonder lust, pratend als onder den doem van zelfbeklag. - Maar de teleurstelling was verschaald. Weer trok hij met zijn schouders en zei: Later misschien - dat wil zeggen, het is... nou ja - het is afgeloopen. En hij ging voort met zijn werk.
Willy voelde zich onbehagelijk. Hij had een klein pleizier gehad in de avonturen van zijn vader, maar had niet ernstig geloofd, dat dit hun aller leven zou beïnvloeden. Of Anna zich ongerust had gemaakt? - mogelijk wel. Haar moeder moest worden geholpen dat - stond voorop in zijn gedachten en hij had vertrouwd dat alles hiervoor zou wijken - maar nu het gevaar voorbij was, overviel hem een kleine huivering van schrik.
Hij liep naar den vluchtsteen om te zien hoe laat het was; neen, Anna kon nog niet komen. Zou hij de bus tegemoet gaan en met haar omhoog loopen? - ook dan moest hij nog geduld hebben. Kunnen zeg- | |
| |
gen: Martha Grühl is van de baan - maar de verplichting tegenover haar moeder bleef. - Hij stond middenin de kleine kamer, deed een stap naar de doorgang en één terug. Wat was het, dat hij wilde denken? Het leven ging voort, het veranderde, ze zouden het bedrijf kunnen opgeven - de kern bleef onveranderd bestaan. De kern: hun saamhoorigheid; - neen, dat was nog maar de bolster - hun plicht te leven - en die was heilig.
Door het venster zag hij Roosje op een draf aankomen - ze hief een hand naar hem op tot groet.
- Ik loop wat omlaag, zei hij tegen het kind - ik hoop dat de bus op tijd is; - en weer keek hij naar de klok, die nauwelijks had bewogen.
In een paar groote stappen bereikte hij den weg.
Dat eerste vlugge gaan stremde zijn gedachten, maar al gauw stond hij stil. - Anna zou moe zijn, hij wist een bankje, waarop ze kon uitrusten, en dan zouden zijn woorden haar goed doen. Langzaam liep hij tot de wegbuiging, waar een paar oude platanen hun takken spreidden.
...............
Ze had verwonderd gekeken toen hij de bus liet stil staan, zijn hoofd naar binnen stak en haar wenkte met zijn blik. - Of er iets was gebeurd? - Hij wees haar de duisternis onder de boomen en ze was een oogenblik op de bank gaan zitten, vragend en verward als een kind.
- Alles is in orde, zei Willy en had eensklaps gelachen, omdat hem nu eerst de ontnuchtering trof | |
| |
van vader Joseph.
Hij sprak het meest, - ze liepen langzaam omhoog. - Hoe ze hadden kunnen denken het huis maar te verlaten voorgoed? - zouden ze er niet aan gehecht zijn?
- Och - zei Anna.
Hij wist wel dat ze aandorst wat noodig was, maar... en in ieder geval was het voor den ouden man beter zóó. - Daar stemde ze toen mee in.
Het huis, kleurig door zijn bloemen, lag tegen den donkeren bergwand aan. Er zat niemand op het terras, er drong geen geluid uit de schenkkamer. Anna nam alles in zich op, ze voelde zich heel stil en wijd. Den drempel liep ze over. In dit huis had ze jarenlang den Gast verwacht en nu eindelijk - of ook plotseling - wist ze het wachten voorbij. De Gast leefde in haar, zoo zelfbewust en ootmoedig, zoo rijp en ontvankelijk was ze geworden.
Haar trekken bewogen, ze keek niet om naar Willy, maar voelde zijn hand op haar schouder.
|
|