| |
| |
| |
Elfde hoofdstuk
In dien beschutten hoek voor den uitbouw van de keuken was een klein rozenpriëel ontstaan, waar de familie Kerr soms een oogenblik kon zitten. Een nieuwe gast mocht er eens heenloopen, de beslotenheid van het plekje en een lichte wanorde ook (er zwierf altijd wel een stuk speelgoed) deed hem begrijpen, dat hij daar niet hoorde. Werner had zijn zuster een ijzeren tuinbank en -tafel ten geschenk gegeven, Willy kocht er twee armstoelen bij voor zijn ouders. De kinderen speelden op de bank, ze klommen uit het raam en lieten zich langs de leuning glijden. De dorens van de rozen schrikten hen daarbij niet af; moeder verbood wel, maar oma Tresa stopte geduldig den winkelhaak in hun kleeren. - Niemand vermoedde dat Werner zijn vrouw had gevraagd bij die roos, zoo dicht tusschen de muren van ‘Montana’. Na zijn eerste verblijf daar, was hij ieder week-einde gekomen, zijn intreerede was op half Februari gesteld. En toen moest hij wel durven, had hij Anna toevertrouwd, want hoe zou Maria anders die plechtigheid kunnen bijwonen? Den laatsten Zaterdag daarvóór had hij haar meegevraagd op een wandeling. Het sneeuwde een beetje uit hooge, ijle wolken, die langs de maan trokken. Hoe onrustig had hij geloopen, hoe beschaamd over zichzelf! Omhoog en steeds omhoog, verder nog dan hôtel des Alpes, dat al in een eenzame, koude wereld lag. - Waarom ook had Ma- | |
| |
ria niets gezegd? - ze begreep het toch wel, ze wist dat hij teveel in de boeken had geneusd om in deze verwarring zijn woorden te vinden. Eensklaps had hij rechtsomkeert gemaakt en daalde toen met groote stappen. Ging Maria nog naast hem? Een oogenblik dacht hij haar mond te zien trekken in teleurstelling of pijn, maar meteen daarop sprak ze onbeduidende woorden, die hem bijna griefden. Eindelijk hield hij stil bij die wintersche, doornige roos, een paar meter buiten de keukendeur. Het raam van den vluchtsteen was niet verlicht.
- Bij ons in Zürich, zei hij, worden de rozen omwoeld tegen de vorst.
Ze keek hem verwonderd aan. Geënte rozen, ja - zei ze - deze niet, die op eigen stam staan.
Hij voelde aan een doorn en liet zijn stem dalen. - Dus als ik uit eigen kracht leef, als een wilde roos... of geldt dat niet voor menschen?
Ze zei na een oogenblik van zwijgen: Menschen beschutten zich tegen de kou.
De doorn was scherp. - Ja, zei hij - ik zou het wel overleven, als je me niet wilt hebben, maar mijn winter zou streng zijn - en lang.
- Waarom zou ik je niet willen hebben? vroeg ze en hij zag haar huiveren.
Den volgenden morgen liepen ze gearmd naar het dorp en drie dagen later, op de receptie na zijn rede, stond hij tusschen zijn moeder en zijn aanstaande vrouw.
Anna had zich bij die gelegenheid niet laten gelden | |
| |
als zijn zuster; ze stond terzijde, keek naar de drie hoofdpersonen en wachtte. Soms ving ze enkele woorden op. - Een stoere kerel, hè? - een jongen uit de bergen. Die moeder is als een rots. - Hij schijnt buitengewoon knap te zijn. - De toga paste niet bij hem, vond Anna - moeder bleef een boerin, al droeg ze haar besten mantel en Maria, die zich overhaast nieuwe kleeren had gekocht, leek een eenvoudig en schuchter schoolmeisje. - Ze trad nog wat meer terug tusschen het publiek, toen ze doctor Ellmer zag naderen. Blijkbaar verwonderde hij zich niet over Maria, maar hij gaf ook geen teeken van herkenning. Was het mogelijk dat hij haar, Anna, voorbij zou gaan zonder te zien? - wilde hij niet aan het dorp worden herinnerd?
Plotseling was het bestaan daarboven haar goed voorgekomen, ze zag het huis, de kinderen, ze voelde de warme vermoeidheid na een ingespannen dag. Toch, tegelijkertijd, was het haar, alsof ze dat goede leven had verloren. Proefde ze het zoo scherp, doordat het voorbij was? - Maar ze zou teruggaan, morgen al en er was niets veranderd - alleen zou Werner zoovaak niet meer komen en straks zou er een ander meisje slapen in Maria's bed. - Werner en Maria - waren zij de gasten geweest voor wie ze haar huis had klaar gemaakt, en die ze zoo lang had verwacht? - Och neen, dat geloofde ze niet. Eenmaal had Willy gezegd: We voeren Maria met ons mee - ze houdt zich schuil in haar modern sport-costuum. Hij maakte meer zulke grapjes, dat | |
| |
lag misschien aan zijn Katholieke opvoeding. - Maar wat beteekende de Roomsche Maria voor haar? Nooit schoof ze meer het gordijn weg van moeder Tresa's leege kast en overtuigde zich ervan dat moeder nog kaarsen had. Wel zou ze morgen eens kijken - morgen - ze verlangde naar huis. Hier hoorde ze niet - of Diedrich Ellmer moest haar voor zich opeischen - het oude leven had ze verspeeld.
Haar oogen waren vochtig geworden, maar ze knipperde haastig met de leden, ze zag Ellmer met Willy staan praten. Nu kwamen beide naar haar toe. - Vrouw Anna, ik wensch u geluk - het is een mooi paar, die twee. - Ja, zei Willy - dat blinkt nog zoo van nieuwheid - mijn vrouw is er jaloersch op.
Ook herinnerde ze zich dat Ellmer over den zomer had gepraat - hij wist het nog niet zeker, maar hij hoopte te komen. En Willy had gezegd dat de meeste kamers al waren gereserveerd - Willy toonde soms een handelsgeest, die haar tegen de borst stuitte.
In Juli waren Werner en Maria getrouwd en gingen op reis naar Italië. Nu was het Augustus en ‘Montana’ had het aantal gasten, dat het bij mogelijkheid kon bergen. Trudi, het nieuwe meisje, bleek slordig en hardleersch te zijn; Anna voelde zich dikwijls geprikkeld, vooral ook door Trudi's kinderlijke belangstelling in de menschen. Zijzelf stond daar boven, dacht ze, het was immers geen | |
| |
doen, al die vreemden persoonlijk te gerieven. Voor het eerst haalde ze haar schouders op over hun kleine klachten en wenschen en veinsde onverschilligheid, als ze de meisjes om raad zag gaan bij moeder Tresa of vader Joseph. Toch hinderde haar ieder verzuim en iedere fout; ze werd een strenge meesteres, maar één die bij tijden doof en blind leek te zijn. - Op scherpen toon vroeg ze eens aan Willy, wanneer hij liefde zou gaan opvatten voor het bedrijf? Hij antwoordde: Als ik ongeschikt word voor de bergen. - Het trof haar, dat zijzelf nooit meer wandelde; ze duidde haar gasten de hoogste paden uit, maar kwam niet verder dan het dorp. Alle boodschappen liet ze aan de meisjes over, die graag lachend den praathoek voorbij gingen. Zij schuwde iedere aanraking met de dorpelingen en liep naar het oude huis uit een plichtsgevoel, dat ze voordien tegenover haar moeder niet had gekend. Enkele oogenblikken had ze beleefd, die niet verflauwden in haar herinnering, oogenblikken op de bank in het priëel, terwijl Diedrich Ellmer bij den ingang stond. Hij had haar gezegd: Ik denk dat u de menschen gade slaat en ziet wat de confrontatie met de natuur hun doet - u wordt een wijze beschouwer, langzamerhand. - Ze begreep wel, dat hij over zichzelf sprak, maar was gevleid door den vorm, waarin hij dit deed. - Bij allen merkt u een verandering na enkele dagen; de besten worden eenvoudiger, hun oogen verhelderen door een deemoedige blijdschap.
| |
| |
En een paar dagen later: We krijgen hier de kans, zonder aardsche spanningen te leven. Een vriend van me heeft dezen zin opgesteld: De omgang met menschen is een afvalproduct van onzen omgang met God. Of, om precies te zijn: hij gebruikt het min gangbare woord ‘Opperwezen’. Verder zou ik zijn aphorisme zoo willen wijzigen: De omgang met menschen moet een afvalproduct zijn van onzen omgang met God. - Hij zweeg een oogenblik en ging toen voort: Nu wil dit niet zeggen, dunkt mij, dat we met God kunnen omgaan als met een vriend, of een vader. Eigenlijk kan er zelfs van ‘omgang’ geen sprake zijn - bovendien is het een te huiselijk woord. ‘Ontmoeting’ is misschien beter - of ‘aanraking’. En voor iedere nog zoo korte ontmoeting is een zoo verwikkeld spel van omstandigheden noodig - uiterlijke en innerlijke - dat we in een lang menschenleven misschien zullen kunnen gewagen van twee of drie zulke aanrakingen. - Wat dunkt u? - het is waard, in gedachten te worden gehouden.
Ze probeerde eraan te denken, maar zag de goede regelmaat van zijn gezicht en de scherpe, rustige oogen. - Plotseling had hij levendig opgezien en gezegd: Ik ben blij met dit priëel, er is iets van de menschenhand in.
Zooveel mogelijk ging ze er zitten en voelde dan den tijd niet voortgaan. Als ze werd geroepen, zei ze soms: Kan ik geen oogenblik rust hebben? maar stond onmiddellijk op, - want met anderen wilde | |
| |
ze die plek niet deelen.
Toen kwam er een avond, waarop Hôtel Des Alpes een filmvoorstelling gaf; de meeste gasten van ‘Montana’ gingen daarheen, zoodat het stil werd in huis. Anna bood de meisjes dit verzetje aan, Willy zou hen vrij houden. Met vader Kerr deed ze de afwasch, bracht Roosje naar bed en zocht moeder Tresa op in haar kamer.
Daar binnentredend trof haar de rust van de oude vrouw, die voor het raam zat te verstellen.
- Waarom komt u niet buiten? vroeg ze, zichzelf overwinnend, - u kunt hier niet meer zien en Willy heeft een stoel voor u gekocht.
- Och kind, zei de ander, Willy meent het goed, maar ik hoor niet meer aan den weg. Hier wordt het al donker, ja - en ik doe niet veel, ik kijk naar het vallen van den avond.
Anna bleef roerloos staan en zag de begroeide helling, die een wijd uitzicht verhinderde. - Hoe is het, vroeg ze eensklaps - geeft het Mariabeeld u nog troost?
Moeder Tresa liet de handen rusten. - Dat weet ik niet, zei ze, ik praat nu met den nacht en met dat rotsblok daar voor me, als het zoo vaag en groot wordt door de schemering. Ik kan er alles in zien - het is een ongehouwen beeld, 's Nachts is het soms de dood, die met me komt praten, al laat hij me nog hier. In het begin verjoeg ik hem wel eens door de kaarsen aan te steken - maar Maria heeft den dood ook gekend en de rots is machtiger dan zij.
| |
| |
Het bleef een oogenblik stil, toen vroeg Anna: Hebt u nog zooveel moeite met slapen?
Met haar ijle stem zei moeder Tresa: Neen - ik lig lang wakker - maar dan slaap ik vanzelf in. De nacht is er om ons op den dood voor te bereiden.
- U hebt in lang geen benauwdheid gehad.
- Het zal terugkomen, maar je hoeft den pastoor niet te waarschuwen als het zoover is; ik ben een heiden, - dat heeft de nacht me geleerd.
- Kom moeder, zei Anna. Ze voelde haar eigen ongeduld - ze wilde gerust zijn over de oude vrouw, maar had niet met haar willen praten.
- Je blijft staan, zei moeder Tresa natuurlijk wil je weer weg. Ga gerust - ik heb er vrede mee, een heiden te zijn - en ze lachte als een ondeugend kind.
In het priëel zat vader Joseph. Anna aarzelde; toen ging ze tegenover hem zitten en keek hem oplettend aan.
Hij begreep dien blik. - Je denkt dat ik nalatig ben, zei hij - maar Alois is in de keuken en de drie dames uit Bern hebben hun begeeren. - Nu haalde hij duidelijk hoorbaar den rozegeur op. - Idyllisch - ik zit hier veel te weinig.
Anna beet op haar lippen. - Is er verder niemand thuis? vroeg ze.
Hij strekte zijn armen langs de leuning van de bank. - Ons oudje - zal wel ergens aan het tooveren zijn; jij en ik, met Alois, maakt vier man personeel voor de drie gratiën uit Bern en dat heerschap op | |
| |
het terras, dr. Ellmer. Heeft aan mevrouw Stassli, die naar de film ging, gevraagd: - Och - gaat u in deze natuur plaatjes kijken?
- En wat heeft ze geantwoord?
- Dat weet ik niet. Hij haalde zijn schouders op.
- Ze ging haar vos luchten. Mevrouw Stassli droeg zelfs aan tafel haar vossebont.
- Hm - die zien we het volgend seizoen niet weer.
Vader Joseph grinnikte. - Waarschijnlijk niet. Ik houd van afwisseling - die Ellmer moet zijn tenten ook eens ergens anders opslaan.
Anna zweeg.
- Die man is een brutale vogel; je broer heeft hem éénmaal binnen gebracht - straks vliegt hij ieder venster in dat open staat.
Ze wendde haar blozend gezicht af. - Ik praat graag met hem, zei ze.
- Tja! - pas maar op dat je je niet verspreekt.
Er kwamen twee mannen den weg afloopen. Vader Joseph zwaaide hun een groet toe en wees op de hangende roos, - maar één van hen maakte het gebaar van drinken en toen stond hij lachend op.
Anna was alleen. Een oogenblik dacht ze aan de kinderen, die nog buiten waren, aan moeder Tresa, die had gezegd: Ik ben een heiden. Haar hart begon te bonzen. Ze trachtte zich al moeders woorden te herinneren, maar dat lukte haar niet, - ze kon niet anders denken dan, op de maat van haar hartslag: Ik ben een heiden.
| |
| |
Hoe lang ze daar had gezeten, wist ze later niet meer. De kok kwam haar zoeken en toen ze was opgestaan, tuurde ze omhoog of ze de kinderen zag.
- Die zijn immers met uw man mee naar de film, zei Alois.
Dien nacht droomde ze: Het meer beneden lag toegevroren. Ze had schaatsen aan en stond op een steigertje, een paar voet boven de blinkende ijszee. Aan haar oor klonk een stem: Wij zullen springen. Ze zag hem niet, maar wist dat het Diedrich Ellmer was, die haar hield omvat. Ze sprongen - het gaf niet de minste schok - ze zweefden weg over het ijs. Hij zei: Nu héb ik je voor altijd in de hand - en op dat oogenblik voelde ze duidelijk zijn hand op haar hart.
Toen ze wakker werd, voelde ze nog het zweven en den druk van die hand; ook bleven de woorden lang in haar naklinken.
Ze deed haar werk stug en zwijgend. Soms trof haar een vragende blik uit de oogen van één der kinderen; dan sprak ze wat, maar hoorde zelf, dat ze het goede antwoord op hun vraag niet vond. En ze trachtte zichzelf te sussen: het zal voorbijgaan - het gaat al voorbij - ik zoek hem immers niet.
Twee dagen na den droom zag ze hem met Willy op de bank zitten. Ze kwam naderbij en trachtte het jagen van haar hart te bedwingen, omdat ze moest spreken: er was voor Willy opgebeld. Ze bracht hem de boodschap over en hij zei: Het is goed -
| |
| |
maar maakte geen aanstalten om op te staan. Uit zijn houding en de trekken van zijn gezicht begreep Anna dat het gesprek met den gast hem boeide. Ze dacht aan den oproep: de kraan bij Pfiitzli was dol, zijn vrouw werd zenuwachtig van het spattende water. - Ze deed een stap terug, maar weifelde weer.
Als om haar aarzeling op te heffen, zei Ellmer: Ik ben vanmiddag bij uw schoonmoeder op bezoek geweest, - wat is dat een aardige vrouw. Met uw man sprak ik over haar vroomheid, die zijzelf niet als zoodanig schat. Van haar Katholicisme is, dunkt me, niets meer over. Uw broer heeft dat knap gedaan: een goed beeld in de plaats gesteld van een doode pop - en nu kijkt ze zelfs naar het beeld met meer om.
- Heeft ze het u laten zien? vroeg Anna.
- Ja, zei hij rustig en we hebben samen overlegd, waar ze het zal plaatsen; als u het goed vindt, komt het op den schoorsteenmantel in de eetzaal.
Willy stond op en wenschte goeden avond.
Hij werd door dr. Ellmer nagekeken, Anna zag zijn scherpen en onbewogen blik, die toch mild was. Nadenkend zei hij: U mag trotsch zijn op uw man. Zoo zijn de besten hier bij ons - en waarschijnlijk in andere democratische landen ook - maar de democratie van Zwitserland lijkt me vooralsnog de zuiverste.
Anna, die tegenover hem was gaan zitten, bracht het gesprek op moeder Tresa terug - ze voelde dat | |
| |
hij haar nieuwsgierig vond, maar kon zich niet bedwingen. - Was moeder zelf over het beeldje begonnen? - wilde ze het kwijt - en had ze veel over den dood gepraat?
Hij antwoordde kort maar niet ongeduldig.
Ze boog zich wat naar hem toe. - Vindt u haar niet vreemd - ik bedoel ontoerekenbaar, zoo nu en dan - door haar ouderdom, misschien?
Nog terwijl ze sprak, merkte ze een heel lichte verwondering in zijn oogen, waardoor ze zich pijnlijk bewust werd van een verschil in beschaving tusschen hen.
- Neen, zei hij - dat is me niet opgevallen. Ze heeft veel nagedacht over het Maria-symbool (het wonder, dat de kerk leert, stuitte haar waarschijnlijk tegen de borst) en heeft in zichzelf ontdekt, dat het de droom van iedere vrouw is, een volmaakt kind aan de wereld te geven.
Een oogenblik bleef het stil, Anna zag de bergen in het rosse avondlicht en om zich heen de rozenstruik met zijn lichtroode bloemen. Een herinnering brak langzaam in haar open, ze keek naar Ellmer, die vervolgde: En in dien droom is geen plaats voor den man, vandaar waarschijnlijk de Onbevlekte Ontvangenis van Maria. Er zijn nog primitieve volken, die de conceptie en de geboorte van het kind niet kennen als oorzaak en gevolg - en zij, die wel weten, maar een primitieve zuiverheid hebben behouden, redden die in den droom.
Hij keek haar aan, zijn oogen werden wijder voor | |
| |
den glans, die over haar trekken lag.
Ze knikte. - Ik weet wat u bedoelt, ik heb dien droom gehad toen ik jong was. Eigenlijk ben ik me niet bewust geweest, dat ik een goddelijk kind wilde hebben - volmaakt, zegt u - wel zou het een kind zijn van mij alleen, - ik was volmaakt gelukkig en hield het ver van de menschen.
Ze sprak nog door, maar merkte weer aan zijn gezicht, dat ze zich moest betoomen. Ze kòn dat niet - het maakte haar verdrietig en boos. Voor het eerst van haar leven voelde ze zich openstaan, doordat er iemand was, die haar beter kende dan ze het zichzelf deed. Hoe kon hij dan willen dat ze zou zwijgen? - Ze had zich tegen het huwelijk verzet, zei ze hem - Willy had op haar moeten wachten - een jaar? - o, het was veel langer in haar herinnering. Ze begreep nu, dat ze haar droom had willen behouden.
Hij stond op en zei met even afgewenden blik: Overdenkt u dit alles maar eens. Toen liep hij weg, zonder haast, maar vast besloten.
Ze kon hem gemakkelijk inhalen - hij mocht zoo plotseling niet gaan, dat verdroeg ze niet - het maakte haar ellendig, alsof het binnen in haar had gebrand en ze nu leeg was. Verschroeide wanden en niets dan pijn - of schaamte.
Nu boog hij het terras op, ze hoorde stemmen, een paar jonge meisjes daalden vlug naar den weg, hieven even hun hoofd naar het huis - toen naar haar. Ze glimlachte groetend, het drong tot haar | |
| |
door dat de avond viel en ze de kinderen naar bed moest sturen.
Het bleef laat-zomerweer, nevelig in den vroegen morgen, warm en stralend in den middag. Als er een gast vertrok, kwam een ander zijn kamer innemen, nog een week of drie zou het bedrijf op volle kracht moeten werken.
Soms drong het even tot Anna door, dat de leiding haar was ontglipt, ze zag den kok met vader Joseph praten en merkte een beslist optreden van Lisa. Eenmaal hoorde ze ook dat Trudi door de ander werd toegesproken: Je bent hier lang genoeg om te weten wat je aan vrouw Anna hebt, als je niet zelfstandig kunt werken, stuur je den heelen boel in de war. - Die woorden waren niet voor haar bestemd, ze zag een lichten schrik in de oogen van Lisa, maar meteen daarop een uitdrukking, die ze niet dadelijk begreep. In den nacht wakker liggend, moest ze eraan denken. Ze was nooit erg ingenomen geweest met Trudi, maar nu vroeg ze zich af, wat ze van het meisje wist. Dat het betrouwbaar was en fatsoenlijk - meer niet zelfs hoe Trudi werkte, zou ze niet kunnen zeggen. Het was een hulp voor de seizoenen, verleden jaar zomer gehuurd, de volgende maand zouden ze afscheid van elkaar nemen zonder eenige belofte.
Anna gooide zich om in bed; het gebeurde meer den laatsten tijd dat ze zonder oorzaak van buiten wakker werd en den slaap niet meer kon vatten. Mis- | |
| |
schien was ze overmoe en daardoor onrustig - die heele geschiedenis van Werner met Maria Zepponi had haar moe gemaakt. Ze zou heel stil liggen en den avond met Diedrich Ellmer herbeleven - niet alleen hun beider woorden, ook haar gevoelens. - Het was zoo vreemd, dat ze daar aldoor weer aan begon en het nooit kon afmaken. Iets benauwends gaf het ook, alsof ze wegzonk in een moeras. Op den Rubi-alp waren van die drassige plekken vol mooie bloemen - maar gevaarlijk - het slik bespatte je en de bloemen lieten zich haast niet plukken. - Hoe begon het? - zijn oogen waren grijs en soms heel licht - witte sterretjes op een langen steel, - die stonden boven haar, want ze lag op haar rug in dat waterige groen.
Met een ruk ging Anna overeind zitten en wist een kort oogenblik te hebben gedroomd. Als ze nu maar kon bedaren en denken aan dat wat ze wilde. Eerst aan Lisa. Die had haar zoo onverschillig aangekeken -' bijna verachtelijk - ja, dat was het goede woord. ‘Je weet wat je aan vrouw Anna hebt’ maar ze dacht de beste hôtelhoudster van Zwitserland te zijn, de menschen kwamen immers bij haar terug. - Wel kreeg ze er den laatsten tijd genoeg van. Ze was het met pleizier begonnen, maar Werner zou niet meer komen om zijn vrouw bij haar te vinden - de vreugde ging eruit weg. Een paar dagen nog, dan vertrok Diedrich Ellmer en een ander kwam voor hem in de plaats. Het werd onuitstaanbaar, al die vreemden, die het huis in en uit | |
| |
liepen - het verlamde haar werkkracht - de meisjes wezen haar met den vinger na: Dat is vrouw Kerr, vrouw Kerr, die maar het liefst in het priëel zit....
Plotseling was Willy wakker. - Waarom slaap je niet? vroeg hij.
Ze zei: Ik heb zoo angstig gedroomd.
De nacht was koel, er stond een raam open, ze ging liggen en trok het dek tot onder haar kin.
- Zoo - waarschijnlijk denk je te veel - dat is ongezond.
Ze wilde het niet zeggen en deed het toch (de duisternis beschutte haar): Ik denk aan dien avond, dat jij op de bank zat met doctor Ellmer en hij over moeder Tresa praatte.
Willy antwoordde niet onmiddellijk en haar gedachten gingen voort: Hij zegt wonderlijk-mooie dingen - dingen die me meer waard zijn dan wat ook. Toen hoorde ze de stilte - alleen een zacht windgeruisch zoefde langs het raam.
Willy vroeg: Wat wil je van dien doctor Ellmer? - het is een man - als ik.
Bijna zou ze lachen, maar met de volgende ademhaling voelde ze verzet in zich. - Geloof je dat? - hij een geleerde en jij....
Willy vulde aan: een loodgieter. - Het was of dat woord zwaar in haar zonk. - En nu zeg ik, ging Willy voort: Hij een philosoof en jij een moeder van drie kinderen.
Ze keek van hem weg in de duisternis. - Wat be- | |
| |
doel je daarmee?
- Ik bedoel, dat jij evenveel wijsheid zoudt kunnen hebben als hij, want je bent getrouwd en hebt kinderen.
Zijn stem was haar toch heel na, ze voelde dat hij haar wilde terughouden en een oogenblik had ze medelijden met zichzelf, omdat er geen dwingende kracht van hem uitging. - Nu sprak ze niet meer, ze wilde alleen zijn en denken.
Willy draaide zich af. Viel hij in slaap na een paar minuten? - Ze dacht aan dien avond in het priëel. - Vrouw Kerr, mijn tijd is om - heeft uw man de rekening al opgemaakt?
Ze stond bij den schoorsteenmantel in de eetzaal en zag Lisa de deur bovenaan de trap openen voor een troepje gasten, dat van een bergtocht terugkeerde. Er moest worden nagediend, de wandelaars, dien morgen om vijf uur vertrokken, zouden moe en hongerig zijn. Vader Joseph had aan één tafel laten dekken, in wier midden een schaal met de eerste herfsttijloozen stond, door Trees geplukt. - Zoo'n tocht verbroedert, had hij gezegd - laat hen dan nu samen eten en drinken.
In Lisa's glimlach had ze voldoening over deze ontvangst gespeurd en een oogenblik voelde ze zich zoowel de moede wandelaar, als ook de gastvrouw, die het maal heeft bereid - een gevoel dat door doctor Ellmer werd gestoord.
Ze wendde zich tot hem. - Moet u al gaan?
- Ja, zei hij - morgen. Als het mogelijk is, zou ik | |
| |
uw schoonmoeder willen groeten.
Vrouw Tresa legde een patience, - Of doctor Ellmer mocht binnenkomen? vroeg Anna en zag een guitigen blik in die oude oogen en een lachje om den ingevallen mond. Zijzelf bloosde erdoor - was het niet alsof ze haar liefste kwam voorstellen?
Ze gingen beide zitten; Ellmer trok zijn broekspijpen op en begon te praten. - Zijn vacantie was goed geweest, mooi weer, een prettig tehuis en telkens een gevoel van verbondenheid met zijn werk; hij beklaagde den man, die in vrije uren zijn werk trachtte te vergeten.
Ze was blij, zei moeder Tresa, dat hij zich voldaan voelde. Als hij een volgend jaar terugkwam, zag hij haar waarschijnlijk niet weer, maar ze hoopte dat hij ergens een vrouw voor zich zou vinden, zooals Werner Bassmann hier zijn Maria gevonden had.
Anna dorst hem niet aankijken, maar wist hem naast zich.
Gelukkig dacht vrouw Tresa niet uitsluitend aan den dood, zei hij en er was een glimlach in zijn stem; - als wij menschen wilden, leefden we voort in anderen. En wat haar goede wensch betrof, zeker hoopte hij eens een vrouw te vinden. Het huwelijk van Werner en Maria trof hem altijd weer - hij kwam een enkele maal bij hen aan huis. Nu dankte hij haar en groette - als een blinde liep Anna achter hem aan. Maar hij ging naar zijn eigen kamer zonder omzien, als was hij haar bestaan vergeten; hij sloot de deur zonder nadruk en zij liep de | |
| |
gang verder uit en moest wel halt houden voor het raam. - Als ze nu omkeerde en aan zijn deur klopte? dan zou hij heel koel verwonderd zijn en geen lid verroeren, maar met zijn scherpe oogen haar doen wijken.
En ditzelfde moest ze aldoor herdenken, de eerste uren van dien nacht: dat haar verlangen niets kon winnen, want dat hij haar zou verjagen. Ze woelde en zuchtte veel, ook zonder het te weten. Eenmaal vroeg Willy: Heb je kiespijn? - ze gaf geen antwoord.
Eindelijk sliep ze in.
Toen ze wakker werd uit een diepen, droomeloozen slaap, wist ze de eerste oogenblikken haar lichaam niet. Daarna voelde ze haar leden als verstorven, pijnlijk strak, tegen haar wil aan haar gebonden, de dijen afgekloven tot op het bot, uitgemergeld en versteend. Maar ze leefde nog, haar hart sloeg, al was haar bloed gemarteld. Een diepe schrik beving haar, want ze besefte de kracht van haar verlangen. Een poos lag ze met korte schokken te ademen, maar toen het gevoel van versteening voorbij was, werd ze helder wakker. Ze moest opstaan en wegloopen - in dit huis kon ze niet blijven - ze dorst haar oogen niet meer dicht doen. - Er hing een vale schemer in het vertrek - ze zou den dag tegemoet gaan - in den slaap kon haar hetzelfde weer gebeuren of mogelijk liep ze toch naar zijn deur en klopte. Nu, terwijl ze geregeld kon denken, moest ze opstaan en handelen.
| |
| |
Ze trok haar kleeren aan als iederen morgen, dacht aan geld, dat ze bij zich moest steken en aan een mantel - het was nog koud. Haar huisschoenen waren te teer, maar steviger schoeisel stond niet voor het grijpen. Wasschen moest ze overslaan. Als naar gewoonte keek ze in den spiegel, toen ze haar ruige vlecht opstak en zag een bleek gezicht, door donker haar omlijst. Ze keek niet om naar Willy, greep voorzichtig den deurknop. Het was donker in de gang en de trap kraakte. - Brood - moest ze brood meenemen? waar ging ze naar toe? - De bergen in - ze zou ver weg zijn, boven de verste hutten, eer er iemand wakker werd.
Nu liep ze de donkere eetzaal door: de sleutel van de deur naar de buitentrap knerste niet. Een koele windvlaag stond tegen haar op; ze zag een paar sterren verdoovend twinkelen in de grauwe lucht. Achter het huis voerde een klein weggetje omhoog; ze had haar weinige bagage, brood en geld - en haar mantel, dien ze nu eerst aantrok.
Ze liep haastig, met opgericht hoofd.
|
|