| |
| |
| |
Tiende hoofdstuk
- Vrouw Kerr, zei Maria, dokter Bassmann voor u aan de telefoon. Anna keek het meisje aan, het duurde heel even voor ze dacht: Werner - en terwijl ze de keuken uitliep, wist ze door iets te zijn getroffen.
Nu nam ze den hoorn op. - Ja, met Anna.
Hij wilde tòch overkomen, had gedacht aan zijn intree-rede te blijven werken, - maar het was zulk mooi weer - koud en droog. Kon hij in ‘Montana’ logeeren? - dan kwam hij morgen.
- Bij ons? vroeg Anna - en moeder dan?
- O - moeder - ja, zij dan ook.
- Hm - ze meende dat er één kamer vrij was, - ja, dat wist ze wel zeker - hij kon dat moeder niet aandoen.
Een oogenblik bleef het stil. - Zoo, hoorde ze toen - vind je dat. Zijn stem klonk anders dan eerst. - Laat dan aan moeder zeggen dat ik bij haar kom. - Ze zou er nog eens over denken - al lang had ze gehoopt dat dit eenmaal gebeuren zou. En als ze in het dorp gingen logeeren - in de ‘Eidgenossen’ bijvoorbeeld?
Weer een lichte hapering - toen hoorde ze hem lachen.
- Gut, dat zou braaf vervelend zijn.
Zij lachte ook en wist niet goed meer, wat nog te zeggen. Of ze beloofde haar best te doen? ja - nee - wat kòn ze doen?
| |
| |
Ze liep naar de keuken terug en zei tegen Maria: Mijn broer zou hier willen komen - we hebben geen plaats, hè? En werd eraan herinnerd, dat ze zoojuist door iets was getroffen, maar wist nu evenmin door wat. Maria had hããr werk voortgezet, het vullen van de dessertbordjes met pruimen in roomvla.
- Ik had het graag gewild, zei Anna nog.
Het meisje antwoordde niet, maar gaf haar den lepel over en liep weg.
De gasten waren aan tafel, straks zou het gezin eten. - Of Werner zich als een vreemde zou laten bedienen, hij en moeder, aan een tafeltje in de eetzaal? Maar het was moeder onmogelijk, iederen dag haar beste kleeren te dragen. Doctor Bassmann, benoemd hoogleeraar - misschien zou dr. Ellmer, die ook aan de universiteit was verbonden, hem al hebben ontmoet. Ellmer was voor de derde maal hier, hij groette de kinderen als een dorpsgenoot.
Het tweede dienstertje kwam aan en riep den kok wat toe. Begon het weer, hun luide praten, dat grappig moest zijn, maar dom en rauw was? Willy kon dit meisje in bedwang houden - zij niet. Waar moest Werner zitten? ze waren al met zijn tienen, er kon geen stoel meer bij de tafel.
- Vrouw Kerr, vroeg Alois, de kok, en salueerde met een houten lepel - zal ik onzen pot maar stampen?
Ze stemde toe, keek naar Roosje, die met aandachtig gezichtje voor het fornuis stond en vroeg of haar | |
| |
man al thuis was.
Alois wist het niet. De meisjes droegen het dessert naar binnen, de spanning om den maaltijd nam af. Ze vertelde het nieuws aan tafel, ten aanhoore van iedereen. In haar stem was een lichte uitdaging, die Willy niet ontging. Lisa, het tweede meisje, keek telkens op, maar sprak niet; Maria fluisterde soms met één van de kinderen. Er was een ongewone glans in haar oogen en eigenlijk, dacht Anna, over haar heele gezicht.
Ze wist plotseling dat het meisje zich gelukkig voelde in haar huis.
Willy deed dadelijk een oplossing aan de hand: als oma een bed stuurde, kon Werner bij Heinz slapen, en zijzelf op kamer veertien, die vrij was.
- Ik weet niet of moeder het zal willen, zei Anna
- ze heeft iets tegen een hôtel.
- Niet als haar zoon er logeert.
Nu wees ze de tafel rond. - En waar moesten ze zitten?
Kom, zei Willy - had zij nooit van het tweeploegenstelsel gehoord? - om de indeeling zouden ze kunnen loten.
Ze trok even met haar schouders. Gewoonlijk gaat het niet anders, dacht ze, - als ik bezwaren heb, wil hij ze niet zien.
Moeder Tresa legde haar vork neer. - Misschien zullen we nooit meer zoo'n Kerstfeest vieren, zei ze. Vader Joseph, die naast haar zat, keek haar van terzijde aan. - Zoo in liefde vereend, bedoel je.
| |
| |
Zijn stem klonk schamper.
Anna voelde een blos opkomen. Het gebeurde heel zelden, dat vader op moeder Tresa's woorden inging, of dat er aan tafel over iets anders dan het werk werd gepraat. Ze dacht aan de spreuk in het ouderlijk huis: ‘Het werk zal troosten’ en voelde daar méér in dan tot nog toe - een doen vergeten, een overbruggen, zoodat bijeen gehouden werd wat niet bijeen hoorde. - Was dit wel iets goeds? Ze meende dat Willy ‘ja’ zou zeggen - hij wilde erom loten, met wie hij aan tafel zou gaan - maar zij wilde kiezen.
- Dus, zei Willy, jij loopt vanmiddag naar het dorp en noodigt moeder uit; ik zeg met oma: Zoo'n Kerstfeest vieren we nooit weer.
Anna's blos werd nog dieper, in zijn laatste woorden had ze iets dubbelzinnigs gespeurd. - Ze had geen tijd om zelf te gaan, zei ze, maar zou Trees met een briefje sturen.
- Dat kon nauwelijks de goede uitwerking hebben, meende Willy, - en als ze wilde, gãf hij haar tijd.
Weer trof het haar, dat hij warmer voor moeder scheen te voelen dan zijzelf. Toch nog licht ongeduldig stemde ze toe, zag Maria's gebogen hoofd, het bruine haar, in het midden gescheiden, de ovale, licht roode wangen. Het meisje leek roerloos gegelukkig. Ze dacht aan Maria's woorden: Dokter Bassmann voor u aan de telefoon. Den naam had ze wat zachter uitgesproken dan de rest, zoo alsof | |
| |
ze hem liefst had willen fluisteren.
Nog eens zei Anna nu, te willen gaan, maar waarschuwde voor het vele werk, want morgenmiddag wilden ze naar beneden om het Kerstspel te zien. Alois moest worden geholpen bij het bereiden van den tulband en van de koude schotels; als ze in den avond terugkwamen, zou de Kerstboom branden en de maaltijd moest vlot kunnen verloopen. Ze zocht den blik van Alois en de meisjes, Maria knikte haar onbevangen toe. Vader Joseph sloeg een kruis - dat was het teeken voor allen om op te staan.
- Reken maar op mij, zei Willy - ik mag dat wel: één dag in het jaar werken onder hoogspanning. Hij gaf zijn vader een knipoog.
Op het nauwe dorpsplein trof Anna haar moeder, die met de oude vrouw Gmürr stond te praten. De brievenbesteller liep langs en zei: Ha, die Anna! Het was dezelfde, die zich indertijd met juffrouw Thiss had afgegeven en Anna wilde door hem niet op deze manier worden gegroet. Ze vatte haar moeder bij den elleboog en begon haar zachtjes mee te tronen. - Zalig Kerstfeest met uw knappen zoon, zei vrouw Gmürr nog. Eerst op de stoep van het huis begon Anna: Ik heb u wat te zeggen.
Vrouw Bassmann luisterde naar haar met neergetrokken mond, maar haar oogen gingen wat wijder open. Anna merkte dat ze de goede woorden koos, anders dan gewoonlijk tegenover haar moeder, en besefte glimlachend, niet voor zichzelf te vragen. Ze deed het voorkomen, als wilde Werner zijn | |
| |
moeder een pleizier doen en haar het huiselijke werk besparen, - maar de oude vrouw liet zich bidden.
- Och, zei ze, - ik heb allerlei in huis gehaald en besteld, - de ham is gekookt, het deeg staat klaar, - ik wist wel dat hij tòch zou komen. Haar smalende mond bij de triomf in haar oogen wekte Anna's weerzin, maar ze bedwong die, alsof een ander het voor haar deed, en pleitte voort. Moeder mocht kiezen of ze als gast van ‘Montana’ wilde zijn aangemerkt, of wel als gast van den vluchtsteen - zoo ongeveer had Willy het haar nog nageroepen.
De ander trok haar wenkbrauwen op. - Ja, als Werner zich dit in het hoofd had gezet - maar wie zorgde er voor de geit? - en als het ging sneeuwen, moest het pad worden onderhouden, anders kon ze niet meer naar huis terug.
- Als u Werner zijn zin geeft, antwoordde Anna, zult u zelf het best de bezwaren kunnen oplossen.
- Ze wilde niet te veel tijd verliezen en er moest over meer dingen worden gepraat. Het viel haar op dat moeder nooit informeerde naar den stand van het bedrijf.
Toen ze meende te kunnen opstaan, begon vrouw Bassmann over Maria Zepponi - het leek haar geen meisje, dat was groot gebracht om bij anderen te werken.
- Dat weet ik zoo niet, zei Anna.
Was haar dan niets bekend omtrent de familie?
Iets wel - die menschen hadden in welstand geleefd; er waren twee dochters, één hielp de moeder | |
| |
thuis.
- En nu? vroeg de oude vrouw, niet wijkend van de eerste mededeeling. Maar Anna negeerde die vraag. - Maria had een hoogere meisjesschool afgeloopen - ze sprak goed Fransch; met de zoons waren haar ouders minder gelukkig, de één had waarschijnlijk veel geld gekost, de ander woonde in Amerika.
Hm - Werner had ook veel geld gekost, maar Anna bedoelde misschien dat die jongen zijn vader had geruïneerd?
Weer antwoordde Anna: Dat weet ik niet.
Zonder dat had haar verhaal geen zin.
Maar zijzelf was toch ook bij vreemden in dienstbetrekking geweest.
- Niet als kamermeisje, zei de moeder en toen, samenvattend: Dus de beide zoons deugen niet, daarom moeten de dochters werken - het is goed, dat ik dit weet.
Ditmaal stond Anna werkelijk op. - Dan weet u meer dan ik, zei ze en probeerde haar moeders lachje niet te hooren. - Dus u komt.
De moeder hief het hoofd wat op. - Ze zou er een nacht over slapen. Wist Anna ook wat er was geworden van die ongelukkige liefde van Werner?
Anna had een gebaar van twijfel en keek naar de deur.
- Of het diep had ingevreten? Was het een meisje boven zijn stand geweest, - aangenomen dat er drie jaar geleden nog sprake kon zijn van stands- | |
| |
verschil.
Het duurde even eer die laatste woorden tot Anna waren doorgedrongen, toen zei ze: Drie jaar geleden? het moet langer zijn - het was aan het begin van den zomer.
Maar mogelijk had het tot in den winter gereikt - of zelfs tot in dit najaar. - Kom - zou zij meer van deze dingen weten dan haar dochter?
Nu vatte Anna den deurknop. - Vraagt u het hemzelf, zei ze - ik moet naar huis. Maar hiermee wilde ze niet scheiden.
- We rekenen op u - kamer veertien. En morgen zetten we de kinderen op post, dan stapt Werner wel uit de autobus.
Vrouw Bassmann roerde zich niet. - Wel ja, zei ze, hij kan altijd nog omhoog loopen.
Er was geen maan, maar een sterrenhemel met glinsterenden melkweg, duizenden lichtjes in het oneindige, diepe blauw.
Anna liep als in een droom, het orgelspel ruischte. Ze keek niet naar wie naast haar ging, ze had het gevoel dat allen om haar heen waren, zooals ze ook cirkelden door haar gedachten, met de vele indrukken van dat uur. Door de sneeuw was de aarde niet donker, - alleen het licht was schaarsch. Om haar waren menschen, die sneller liepen dan zij, hun zwijgende gestalte zag ze langs zich gaan. Daar waar het kerkepad den grooten weg bereikte, stond een troepje met sleeën en een kind riep haar toe:
| |
| |
Waar blijft u zoo lang? - dat was Treesje. Nu knikte ze en beduidde hun, voort te loopen; met een enkelen oogopslag had ze gezien dat er geen ontbrak. In drie paren waren ze gekomen, snel omlaag suizend: zij en Willy, Werner met Maria, Alois met het kind; omhoog gaande zouden ze zich anders kunnen voegen.
Treesje haakte haar hand om moeders arm en begon te praten. Den engel had ze het mooist gevonden - maar konden engelen ook loopen? - deze had gouden sandalen aan. En Maria op het houten ezeltje - waarom hadden ze dat niet geverfd?
- Omdat je mocht zien dat het van hout was, antwoordde Werner, en toch wist je aldoor: het is een ezel. Hij wendde zich tot de anderen. - Dat vond ik juist zoo goed.
- En ik vond de kleuren goed, zei Willy.
- En de engel had zoon mooie stem, zei het meisje dat naast Werner liep.
Het zong in Anna, de woorden van deze menschen om haar heen - de woorden van den engel:
Zie, hoe God zijn schepsel mint,
Eeuwig zijt gij door uw kind,
Leef dan naar zijn godlijk woord,
Leef en zet het leven voort,
| |
| |
Verder wist ze niet. Het had haar zoo merkbaar aangeraakt, dat ze dacht het niet te kunnen vergeten, maar andere woorden volgden en ze meende wel, die naast de eerste te leggen, maar toch dekten ze die toe, als sneeuw valt op sneeuw. Misschien moest ze niets willen wegkrabben, maar de volle laag in zich laten rusten.
Ze liepen tusschen de huizen van het stadje - om haar heen werd nog gesproken. Hier en daar brandden de kaarsjes van een Kerstboom; het was een oud gebruik, zei Werner, de gordijnen open te houden, zoolang er iemand voorbij ging.
- Och, zei Maria, - dat heb ik nooit geweten, en nu hoor ik vader weer zeggen: Doe de luiken maar dicht, de straat blijft leeg.
Plotseling lachte het kind; ze was op de slee gaan zitten, die Alois trok; Willy verbood haar met een schudden van zijn hand.
Het zachte schijnsel van sommige vensters deed Anna denken aan dien sledetocht met Willy, nadat hij in de steengroeve was omgeslagen en met haar verder ging - was het tot hier geweest? - Hetzelfde keerde weer voor anderen - maar het leek mooier geworden. Als zij een man had ontmoet, die zooveel wist als deze geleerden - Hoe lief had Maria's stem geklonken, toen ze zei: dat heb ik nooit geweten - en wat haar was gezegd, had nog maar geringe beteekenis. Er waren belangrijker dingen - de nieuwe dominee had dit Kerstspel gemaakt en Diedrich Ellmer hield lezingen over phi- | |
| |
losophie. Werner had hem met een vroolijken glimlach begroet, ze tutoyeerden elkaar - het was een knappe vent, zei hij. Een aantal gasten was naar omlaag gegaan, sommige wilden den langen weg over Schössberi nemen - ze wist niet of die op tijd waren gekomen voor de kerk. Maar het avondeten was een uur verlaat en plotseling dacht ze aan de eetzaal met den boom in het midden, waar anders de speeltafel stond. Vader Joseph zou de kaarsen aansteken, dat de boom verlicht was als de gasten kwamen. Ze zag glanzende oogen, een jong meisje in een fluweelen jurk, een ander in het rood met een gouden kettinkje om den hals - soepele gestalten, jonge lippen en golvend haar. - Ze verlangde naar dit alles - ze wilde de menschen hooren lachen - maar waarom? - toen ze uit de kerk kwam en het orgel nog hoorde, was ze gelukkiger geweest.
Willy kwam naast haar loopen, Alois en Treesje gingen voorop. Bijna fluisterend zei hij: We voeren Maria met ons mee, ze heeft een skibroek aan en een ruig wollen jakje - geen ongewoon costuum voor een vrouw in de bergen - maar als ik naar haar kijk, denk ik: ze is in travesti.
Ze deden een paar stappen.
- En Werner is een koning.
Anna wist geen antwoord.
Hij ging voort: Een volgend jaar zouden we dit spel kunnen opvoeren voor onze gasten - jij mag de engel zijn en we noodigen Werner weer uit met | |
| |
zijn Maria.
- Stil, zei ze verschrikt, maar meteen ook vergat ze hen, die achter haar liepen - ze ademde door even geopenden mond en voelde haar borst rijzen. Zij zou de engel zijn en God's schepselen toespreken. Nog eens had ze dit gevoel gekend, kracht en bezieling genoeg te hebben voor alle menschen - jaren geleden, toen ook de aarde verborgen was onder de sneeuw. Hoe lang het toen had geduurd? - nu stierf het met haar ademtocht. Maar neen, het keerde terug, het vervulde haar, ze voelde geen voeten onder zich (waarom zouden engelen loopen?) - ze had de menschen lief als haar kinderen.
Willy praatte nog. - De afstand tusschen ons is zoo, dat ze mij niet kunnen hooren. Langzamerhand zal die grooter worden en toch zeggen ze niets bijzonders tegen elkaar.
Het was Anna, alsof hij dat over den afstand tusschen hen figuurlijk had bedoeld. Werner was dien morgen gekomen, voor het eerst sliep hij in haar huis - en zou hij haar dan juist nü vreemd worden? - ze wilde dat niet.
Hand in hand liep Alois met het kind, dat groote passen probeerde te maken; ze babbelden wat, telkens hief Trees haar hoofdje schuin naar hem op. En nu, terwijl Willy zweeg, hoorde ze Werner: - Vader is gestorven in mijn eerste studiejaar - ik herinner me hem heel goed, maar ik heb ook voortgebouwd aan zijn beeld: hij was een rechtschapen | |
| |
en een wijs man. Ook een volgroeid man, in staat tot alle dingen, - ik bedoel: tot het dulden van alles wat noodzakelijk is. Eén van zijn woorden was: Ik heb geleerd de noodzakelijkheid lief te hebben en dat is niet veel anders dan Shakespeare bedoelt als hij zegt: ‘There is no virtue like necessity’. Hij vertaalde dit voor haar, maar weifelde: moest hij ‘necessity’ door nood of door noodzakelijkheid weergeven?
Maria antwoordde: Ik ken mijn vader nog niet zoo goed, maar.... De rest ging voor Anna verloren.
- Ik moet zeggen, begon Willy - dat die jonge dominee me goed bevalt. Hij is ijdel, maar openhartig: een begaafd jongetje, dat zijn best doet, groot te zijn.
Achter hen zei Werner: Nu de weg stijgt, moeten we iets langzamer gaan - we hebben toch geen haast.
Maria lachte even. - Ik wel.
- En ik ook, vulde Anna aan - de gasten hebben honger. Ze spraken er nu over, wat korter zou zijn: het steile pad, dat middenin het dorp uitkwam (ze moesten dan weer omlaag naar huis) - of de groote weg met zijn slingers.
- We splitsen ons, zei Werner, dan weten we het voor altijd.
Anna luisterde of het meisje weer iets zou zeggen, maar alleen Willy sprak - hij vond het geen avond voor proefnemingen, bovendien zou de afsteker hier en daar wel onbegaanbaar zijn.
| |
| |
Bij een punt dat uitzicht bood op den overkant, stonden ze een oogenblik stil; de dorpjes daar op de helling hadden heldere lichten, maar de sterren aan den hemel flonkerden anders. Anna zag het jonge meisje naast zich - haar gezicht was bleek, de lange wimpers waren vochtig.
- Je hebt het toch niet koud? vroeg ze.
Maria schudde het hoofd, haar neusvleugels spanden zich, maar ze sprak niet. Toen ze weer voortliepen, bleven de vrouwen naast elkaar, de mannen kwamen onmiddellijk daarachter. Het kwam in Anna op, schamper te doen over Maria's ontroerig, -' maar dat mislukte. Ze was ook niet jaloersch, zei ze zichzelf - zij zou haar deel nog krijgen, ze voelde hoe ze zich uitstrekte naar wat ze had ontbeerd. Van terzijde zag ze de ernstige trekken van Maria, waarin iets droefgeestigs lag en wist, haar nooit kinderlijk blij of uitgelaten te hebben gezien. Meteen werd ze zich de kracht bewust van het eigen lichaam, ze hief het hoofd en voelde een glimlach van meerderheid om haar mond.
Zwijgend gingen ze voort.
Bij een bocht van den weg schoot een vlakte over van enkele vierkante meters, waarin een rotsklomp lag, week door de sneeuw. Alois vatte het kind onder de armen en zette haar er bovenop. Ze probeerde er af te springen, maar was te diep in de versche sneeuwlaag gezakt en riep: Vader, help mij! met uitgestrekte handen.
| |
| |
Werner bood haar zijn schouders. Juichend schopte ze van het rulle wit omlaag zooveel ze kon, en wilde rijden op Werner's breeden rug. Hij sprong als een sater om het rotsblok, zoodat hij bij oogenblikken in zijn volle lengte tegen den besterden hemel afstak, wat de anderen deed roepen en waarschuwen. Het werd een klein gestoei - een plotselinge dans. Alois en Maria staken den weg over en snelden terug naar den steen als om het kind van den afgrond te redden, maar Werner keerde en zocht met zijn buit te ontsnappen. Willy en Anna keken toe, maanden dan al gauw tot voortgaan - maar ze hadden Maria gezien, luchtig en rap in het zwenken als een vogel.
- Tja, zei Willy toen ze weer stegen en de sleeën achter zich aan trokken, - ze zat in haar kleeren als een gegoten beeld. Voor een zoo jong meisje heeft ze gewoonlijk teveel gezicht en te weinig lichaam - maar nu was er harmonie.
In stilte beaamde Anna dit en dacht: Of Werner het ook heeft gezien?
Dien avond leefde ze als buiten zichzelf. De gasten zaten om den boom in een wijden kring en zongen liederen in koor, de spitse kaarsenvlammen bewogen door hun adem. Dat gebeurde kort na den maaltijd, toen de meisjes nog afruimden en waschten. Werner was al pratend met dr. Ellmer den vluchtsteen opgekomen, Anna spreidde er juist het kleed over de tafel. Neen, Ellmer was niet in de kerk geweest,
| |
| |
maar den tocht over Schössberi zou hij niet licht vergeten. - Hoeveel kinderen vrouw Kerr nu had? - hij herinnerde zich haar het levendigst als ‘juffrouw Anna’, dien eersten zomer.
De twee groote kinderen waren door de gasten gelokt en zongen mee, - Anna meende hun heldere stemmen te hooren; - alleen Roosje sliep.
- Zoo'n Kerstspel, ging de ander voort, was gewoonlijk kreupele kunst, maar de toppen daar achter het ‘Schaapsbed’ - hij wees met zijn hoofd - stonden fier en vast.
- Volkskunst misschien, zei Werner en Willy citeerde:
Och lieve vrouw, het doel is ver,
Ik hoor uw bevend klagen.
Aan gindschen hemel glanst een ster
Die duidt: Wilt niet versagen.
Ellmer hief zijn hoofd en glimlachte. Op dat oogenblik dacht Anna hem te zien zooals hij werkelijk was: ontvankelijk en zuiver als een kind.
- Dan heb ik het toch gehoord, zei hij - die opwekking tot volharden. Eenmaal ben ik pijnlijk gevallen en heb willen omkeeren - het ging zoo steil en ik was het doel vergeten. Totdat we daar boven stonden.
In de keuken naast hen gonsde het, moeder Tresa bracht een schaal met gebak binnen, vrouw Bassmann kwam met koffie.
| |
| |
Terwijl Anna bediende, hoopte ze dat de mannen hun gesprek nog zouden voortzetten.
- Die pijnlijke val, zei Werner, heeft je ditmaal doen doorzetten, en je dankt er iets goeds aan: je hebt den top bereikt. Hoe een mensch zich op de toppen voelt, hoef ik niet te zeggen. Maar als je je been had gebroken en de boer van Schössberi had je naar binnen gedragen - en gered van den dood door bevriezen - ook dãn had je iets geleerd. Ik ben tot deze uitspraak gekomen: Alle wijsheid stamt uit de ervaringen van het lichaam.
- Hmm, zei Ellmer - daar ben je physioloog voor. Ze nam het scherp in zich op: Werner's zware, roodblonde hoofd met de strijdvaardige oogen en iets uitbundigs in de lijnen van mond en borstelige wenkbrauwen; dan ook het fijnere profil van den ander, den rechten neus en het hooge, smalle voorhoofd. Naar Willy keek ze vluchtig, hopend dat hij zich buiten het gesprek zou houden en werd even verontrust door zijn tintelende oogen.
- Maar de aandoeningen van de ziel? vroeg hij.
- Misschien, zei Werner, moet ik het zóó aanvullen: alle wijsheid stamt uit de eerlijk doorleefde ervaringen van het lichaam.
- En waar worden die doorleefd? vroeg Willy weer.
Het gezang was verstomd, vader Joseph keek naar binnen en wenkte Anna. Vertrouwelijk legde hij een hand op haar arm.
- De oude heer Schütz heeft de leiding van het | |
| |
koor genomen, nu zal het gauw uit zijn - als je zulke dingen gaat organisééren... Het kan nog een goede avond worden, maar ze moeten niet vastkleven aan dien boom.
- Wat wilt U? vroeg ze kortaf.
- Zet wat klaar, koppen en glazen, - fluister de jeugd in dat ze mag dansen.
Uit de eetzaal klonk een schoolliedje; vader Joseph luisterde even met een flauwen glimlach om zijn mond. Vrouw Bassmann kwam naar hen toe.
- Moeten de kinderen niet naar bed?
- Wel ja, zei Kerr, met een beker melk en een appel - dan kunnen we alle lichten dooven en de rekening opmaken. Hoe zegt Willy het ook weer? - uw dochter wil er een opvoedingsgesticht van maken.
Anna had een sussend gebaar. - Moeder bedoelt: mijn kinderen, - niet die van de gasten. Haar laatste woorden werden overstemd door een juichend applaus. - Het komt altijd wel, zooals u wilt, zei ze tegen haar schoonvader en liep weg om Heinz en Treesje te roepen.
Later, dien avond, werd er gedanst. Anna vermeed de oogen van den ouden Kerr; in zijn voldoening dat het niet bij stichtelijke liederen bleef, lag voor haar iets stuitends. Er waren bezoekers van buitenaf gekomen, zoodat het al gauw een bonte wirwar in de schenkkamer werd. De muziek uit een grammophoon walmde over het stemmengeroes en het voetsliffen heen.
| |
| |
In den uitbouw zaten nog de drie mannen en spraken over de begrippen ziel, geest en hart. Anna ving er iets van op, ze was bang dat Willy zou storen en had zelf onzichtbaar aanwezig willen zijn, maar telkens keek Werner naar haar om, haastig maar oplettend, als verwachtte hij iemand in haar gevolg. Het duurde niet lang meer, of hij schoof zijn stoel achteruit. - Neem me niet kwalijk, zei hij tegen Ellmer ik ga wat leeren door me te bewegen.
De ander nam met een hoofdknik afscheid.
Enkele gasten speelden bridge in de eetzaal, waar de boom nu ontluisterd stond en Lisa de stoelen recht zette. Beneden danste Werner met Maria, - het meisje droeg een wit schortje over het zwart van haar dienstjapon. Toen Anna even had staan kijken, vroeg ze haar moeder, die in de open deur kwam, wat ze Willy had willen vragen.
- Wat dunkt u, - zal ik de meisjes zeggen, zich te gaan kleeden? - het is Kerstavond en de bediening kunnen wij wel af.
Werner danste alsof zijn leven ermee was gemoeid, maar plotseling ontspanden zijn trekken zich en hij zei iets tegen Maria, dat haar deed glimlachen. Ze leken nu twee argeloos blijde kinderen.
' Dat lijkt me niet noodig, antwoordde vrouw Bassmann, - je ziet dat het voor Werner geen verschil maakt. Haar toon klonk misprijzend. - Morgen ga ik naar huis terug, ging ze voort - ik ken dit leven niet.
| |
| |
Anna zei: Het is mijn leven, nam een dienblad op en liep langs de tafeltjes, die tegen den wand stonden. Doctor Ellmer zat alleen en keek naar het dansen. Ze wist hem nog eens zoo te hebben gezien, maar toen had ze de uitdrukking van zijn gezicht niet verstaan. Nu dacht ze, dat hij zou meedoen, als er een vrouw was, die hij wilde omarmen.
Ze stond bij hem stil. - Danst u niet?
- Neen, zei hij ik kijk toe.
- Vindt u dat grappig?
Hij antwoordde: Wie veel over de menschen nadenkt, is vaak toeschouwer.
De dansers applaudisseerden, Willy liet dezelfde plaat nog eens draaien.
|
|