| |
| |
| |
Negende hoofdstuk
Het ging goed met hôtel ‘Montana’, - de eerste zomergasten kwamen als in het dal de seringen bloeiden, in Augustus was het huis vol, maar ook in de Kerstvacantie bleef er geen kamer onbezet. Vader Joseph ging meer en meer in het bedrijf op, hij verheugde zich vooral op den winter, wanneer hij een straffen borrel kon schenken aan hen, die ondernemend en roekeloos waren geweest en zich diep in de sneeuw hadden gewaagd. Hij hield van de sneeuw, die de menschen naar omhoog lokte en wist dat diezelfde menschen warmte en gezelligheid binnenshuis zouden zoeken als de vroege avond kwam. Op zijn aandringen kreeg de eetzaal dichte overgordijnen en een groote, ronde tafel in het open middenvak, een tafel met lade-segmenten, weinig hoog, maar ruim genoeg voor het bergen van speelkaarten en fiches.
Anna had zich daartegen verzet, ze vond de uitgave te groot.
- Jelie vrouwen zijn kort van begrip, zei vader Joseph. Overdag sleeën en wandelen, de sneeuw zien schitteren in de zon - prachtig, dat zuivere wit - maar dan wil je 's avonds niet het doodsche zwart van de ruiten. Kleur is ook iets, en gelukkig schijnt de maan niet altijd, vrouw Anna.
Ze begreep te moeten zwichten. Maar den eersten avond van uitbundig pleizier om een hazardspel, zei ze tegen Willy: Vader zou liefst een Monte Carlo | |
| |
maken van ‘Montana’ - zoo zijn jelie Katholieken. Ze zat toen alleen met hem in de keuken en verstelde kinderkleertjes, moeder Tresa was vroeg naar bed gegaan. Het was voor het eerst dat ze hem Katholiek noemde.
De oude Kerr stak zijn hoofd om een hoekje van de deur, zijn bewegingen waren die van een jongen man. - Ze drinken als verdoemden, zei hij en knipoogde tegen zijn zoon. Willy onderdrukte een lach. - Jij bemoeit je niet met de zaak, ging Anna voort, dan moet je ook geen partij kiezen en mij afvallen tegenover je vader.
Hij antwoordde na een oogenblik van zwijgen: Nu ben je precies je moeder.
Weer klonk een luid en rumoerig lachen tot hen door.
Anna luisterde met opgetrokken wenkbrauwen.
Zijn neusvleugels bewogen. - Jij zoudt er een opvoedingsgesticht van willen maken.
Plotseling verweet ze hem een totaal gebrek aan eerzucht, hij bleef maar loodgieter en liet haar herbergierster zijn - naar wat anders en hoogers greep hij niet.
Maar dat was nu toch onbillijk - hij geen eerzucht! hij wilde de beste loodgieter van heel Zwitserland worden en was hard op weg ook. Wat voor hem hooger zou zijn, wist hij niet, maar hij was niet bang voor een schoppevrouw en een glas warme punch.
O, ze lachte - dat was goed.
Later begon ze erover, niet haar heele leven in dit | |
| |
bergdorp te willen slijten. Het winterseizoen liep ten einde en ze had in Zürich gewinkeld voor Roosje's derden verjaardag. De kinderen lagen in bed toen ze thuiskwam, maar de oudsten sliepen niet, ze had beloofd hen toe te dekken.
Het oliepitje gaf een flauwen schijn aan de kale wanden, het donsbed van Treesje had een sloop van grijze juten. Ze zag hun kleeren achteloos op een stoel liggen, zwarte kousen en een gekreukte, donkerblauwe jongensoverall. Nu keek ze neer in Treesje's gezicht, dat glom van verwachting.
- Mammi, wat hebt u gekocht?
Op dat oogenblik kwam het haar weinig voor, onvoldoende, armzalig.
- Je mag het morgen zien. Heeft oma jelie naar bed gebracht?
- Neen, zei Heinz, - pappi.
Dat verbaasde haar niet: oma wist hun kleeren anders te vouwen. Treesje vleide nog, haar armen omhoog gestrekt, maar moeders hoofd bleef onbereikbaar boven haar.
Met lage en vlakke stem berichtte Heinz: Oma was ziek en had gezegd: nu ga ik dood.
Treesje, haar aandacht plotseling op iets anders gericht, gaf een blik van verstandhouding over den ernst van het kleine broertje. Ja, de dokter was gekomen en had met hen gespeeld. Roosje luste geen drop, ze had het uitgespuugd en krabde over haar tongetje. De dokter zei: Dat moet je aan oom Werner vertellen, dat een kind boos wordt op zijn tong,
| |
| |
als het iets leelijks proeft.
Anna luisterde niet meer.
Aan de ronde tafel in de eetzaal zat Willy over teekeningen gebogen. Het imponeerde haar altijd, als hij terwille van zijn werk iets teekende - en den laatsten tijd ontwierp hij wel eens een huis. Ze vroeg: Wat doe je? En meteen daarop, want hij antwoordde niet onmiddellijk: Vertel eens van hier.
Ja, zooals hij al had gevreesd, oma was niet in orde, vaatkrampen, verkalking, het rechte wist hij natuurlijk niet, maar als het hart teveel krampte, ging het leven uit.
Of ze pijn had?
- Ja, pijn en benauwenis. De dokter sprak van verlichten, niet van genezen.
- En?
- Meer niet - het was genoeg.
Anna was op het puntje van een stoel gaan zitten en keek naar de nieuwe overgordijnen. Zesendertig meter stof zat daarin, het zou toereikend zijn voor een eigen huis, een woonhuis in de stad. Ze zou een kleine modezaak willen beginnen, voor kleeren werd altijd weer geld gegeven, een vrouw kocht liever een kleedingstuk dan... dan wat ook. Maar nu moest ze opstaan en zich met oma bemoeien. Door dit huis loopen als alle dagen, aan honderd dingen denken, aanwijzen en beredderen, - maar op het oogenblik had ze het gevoel, alles omver te willen gooien. Het bedrijf ging goed, werd er gezegd - wat beteekende dat? het bracht haar niet, wat ze ervan had ge- | |
| |
hoopt. Hier kon ze erop zitten wachten, jaar-in jaar-uit, in de groote stad zou ze het vinden en grijpen.
De kamer waar moeder Tresa lag was donker - een wereld op zichzelf in een geur van eau-decologne en oude doeken.
- Slaapt u?
- Neen, ik heb je hooren thuiskomen; maak maar licht.
De dokter was in huis geweest, daarover moest worden gepraat. Hij had de zieke onderzocht, maar ook naar de kinderen gekeken.
Het was haar leeftijd, zei de oude vrouw, het mechaniek werd stroef. Roosje was niet eenkennig geweest; ‘ze heeft de blik, die ons volwassenen beschaamt’, had dokter Ludwig gezegd, zoo eerlijk en onbeschroomd. - Het stijgen zou wel niet meer gaan, maar morgen stond ze op, en misschien wilde de pastoor eens bij haar komen, als Willy het vroeg. Als Willy.... en het was de trots van dit huis geweest, dat de pastoor niet over den drempel kwam! Anna zweeg.
Willy had immers niet met de kerk gebroken, ging de ander voort, en veel aandacht voor geestelijke dingen werd van een jongen man niet geëischt - Maar het spreken vermoeide haar - ze wilde liever naar Anna luisteren.
Die voelde zich gevangen en bedrogen. Ze wilde denken aan den eersten keer, dat ze met moeder Tresa had gepraat, maar haar hart liet geen denken | |
| |
toe.
- Het zal met den pastoor gaan als met den dokter, zei ze, hij komt om u en ziet de kinderen.
De oude vrouw glimlachte. - Iedereen ziet hen graag.
Anna trok ongeduldig met haar schouders. Kom, het zou nog wel meevallen, die paar stappen omhoog en op den terugweg kon ze bij oma Bass uitrusten.
De gewone mimiek, waardoor het gezicht van moeder Tresa een masker van duldzaamheid werd.
In de eetzaal zat Willy nog als tevoren. - Geef me een kop koffie, zei hij. Ze antwoordde: Ik heb nog niet gegeten, en liep de keuken in. Hij volgde haar zonder zijn papieren op te bergen. Met zijn vlakke hand sloeg hij tegen den blinden buitenmuur.
- Kijk, zei hij, hier wilde ik een doorbraak hebben - of misschien twee, en dan de keuken laten uitbouwen.
- Och, heb je dãt zitten teekenen. - Een grootere keuken zou haar goed zijn, maar had ze niet weg gewild?
Hij begon zijn plan te bepleiten. Zij en de oudjes en het personeel hadden hier hun werk, maar hij was haar gast - of liever: haar kostganger - en de kinderen bungelden er ook zoo'n beetje bij. Als hij zat, moest hij opstaan, en als hij stond, gaan zitten. Misschien moest hij zich als rechtlooze beschouwen, maar hij zou een hoekje willen buiten het doorgaand verkeer tusschen aanrecht en eetzaal - een vluchtsteen, ook voor de kinderen.
| |
| |
Anna had onderwijl een pan van het vuur genomen en prikte daaruit. Een oogenblik was het haar, alsof hij al haar onrust wegnam door over een vluchtsteen te praten, maar ze wilde dat niet.
- Een hokje van drie bij drie, ging Willy voort - ‘Raum ist in der kleinsten Hütte’ - en twee smalle doorgangen, zoodat toch het grootste deel van den muur bleef staan, dat vermeed botsingen, - alleen Mitzi zou moeite hebben met links en rechts.
- En wanneer wilde je dat laten doen?
- Geef me een kop koffie, dan zal ik het zeggen: Zoo gauw mogelijk.
Nu draaide ze zich af naar het fornuis en dorst te spreken: Hij had geen begrip van het leven in de groote stad - hoe ze zich daar voelde, zoo opgewekt en krachtig. Ze hoefde toch niet altijd in dit dorp te wonen en dienend klaar te staan voor anderen. Het was alsof al die menschen in Zürich haar zeiden dat ze mee kon doen - ze zette een kop koffie voor hem neer -> dat ze...
Hij onderbrak haar. - Zeg het niet, het klinkt te dwaas. Je bent nog jong en sterk - ik mag het zeggen, met een kleine variatie - omdat ik naar iets anders heen wil: Morgen wordt Roosje drie jaar - je moest weer een kind verwachten - dan zou ik het poortje naar den vluchtsteen wat breeder laten maken.
- Werner woont toch ook in Zürich, zei ze.
- Die heeft er zijn werk, maar iederen nacht droomt hij dat zijn laboratorium bovenop den Rubi- | |
| |
alp ligt.
Ze trok met haar schouders en voelde de machteloosheid van dat gebaar. Willy dronk behagelijk zijn koffie.
Plotseling vroeg ze: Wat denk je van moeder?
- Ik denk, zei hij langzaam, dat we haar moeten ontzien - en - wat zal ik zeggen - liefhebben.
Het bleef een oogenblik stil. Een kind verwachten - liefhebben - het was Anna of die woorden in haar begonnen te gloeien. Hoe kort was Roosje een zuigeling geweest - in haar herinnering leek het één dag, dien zonnigen dag beneden aan het meer. Ze tuurde voor zich uit en voelde haar borsten jeuken.
- Zal ik naar dokter Ludwig gaan en vragen...
Hij schudde zijn hoofd. - Dokter Ludwig weet hier niets van. Je bent te ontrustig, den laatsten tijd. Je wilt in Zürich wonen en meedoen, - ik vraag me af waaraan, - waarschijnlijk niet aan een gezond moederschap.
Weer veranderde ze het onderwerp van gesprek, vroeg wat de verbouwing zou kosten en of die al vóór het zomerseizoen klaar zou zijn.
Dat kon hij niet zeggen, het hing van de komst van het voorjaar af, - maar hij haalde zijn teekeningen, die hij voor haar uitspreidde.
Doordat de lente laat was, dat jaar. begonnen ze eerst in September te bouwen en wachtten met de doorbraak van den muur totdat het nieuwe gedeelte | |
| |
overeind stond. De kinderen juichten, een huis met gaten leek hun mooier dan een paleis! Niet alleen werd de keuken verbouwd, ook de zolder kreeg twee nieuwe kamertjes: één voor vader Kerr en één voor Maria, die als vaste hulp was gehuurd sinds moeder Tresa geen werk van beteekenis meer kon doen. Het meisje heette Maria Zepponi en kwam uit een dorp in het dal. Als ze een half uur staag omhoog liep, kon ze het huis van haar ouders zien liggen. Eerst zag ze het onduidelijk door haar tranen, het verschoof van links naar rechts, de bloeen voor de vensters sprongen.
- Laat het daar liggen, meid, zei Willy, die met haar naar het uitzichtspuntwas geloopen, - het ligt diep en goed bewaard.
Ze was zoo stilletjes geweest tot nog toe, - Anna had al verzucht dat het niet zou gaan, een fijn en rank meisje, dat het werken niet gewoon was. En hier de luidruchtige kinderen, de scherts van vader Joseph en in het seizoen de altijd bewegelijke, eischende gasten.
- We zullen zien, had Willy geantwoord, - ze weet het nog niet, maar ze zou van dit leven kunnen gaan houden.
Nu, op den terugweg, werd Maria spraakzaam, - ze vertelde van haar jeugd en haar vriendinnen.
Willy luisterde en het kwam hem voor, dat het pleit al was gewonnen. Glimlachend keek hij naar haar. zoodat ze zichzelf onderbrak en vroeg: Wat is er?
- Ze was zoo lang als een riet, - hij zag haar | |
| |
boven die heerlijke jeugd uitsteken.
De pastoor kwam moeder Tresa den troost van zijn Kerk brengen, zooals hij tegen Anna zei. Hij bleef maar kort en Anna wist niet of het doel wel was bereikt: moeder Tresa scheen ontstemd door zijn bezoek. Eerst zweeg de oude vrouw, later zei ze: Die man is niets veranderd - zelfs een rots slijpt af - maar hij niet. Toen begon ze erover, in haar kamer een hoekje van devotie te willen maken, maar het was moeilijk: uit duizend Mariabeelden zou misschien één haar goeddunken. Ze had gedacht den pastoor te kunnen vragen naar het beeld uit de kerk, dat haar vertrouwd was - ze zou er een grooter voor in de plaats geven - maar nu ze hem had gezien, wilde ze dat niet meer.
Anna opperde - en was verwonderd over haar eigen ernst - aan Werner te schrijven om een beeld uit Zürich, - hij kon het laten zenden of zelf meebrengen.
Moeder Tresa ging daar tastend op in. Of een geleerde als Anna's broer de winkels zou willen afloopen voor haar wensch, die mogelijk onbescheiden was? Maar ze had er jaren voor gespaard, en nu vader Joseph haar alleen liet - ze was geen warme bedgenoot meer - verlangde ze naar het beeld van de Moeder Gods, de moeder der Smarten.
Ze konden het wagen, zei Anna - en de ander knikte - de vraag vond ze geoorloofd.
Dien avond, toen Anna alleen was, nam ze schrijfpapier voor zich. Het gebeurde niet dikwijls, dat ze | |
| |
Werner een brief zond, - hij kwam geregeld thuis. Ze vulde den datum in en tuurde naar het prentje van ‘Montana’ in den linker bovenhoek. Niet lang geleden had ze een gekreukt papier gevonden met enkele woorden erop, aan Werner gericht in den tijd, dat ze Willy op zich liet wachten. ‘Ik zou met je willen praten’, stond er, ‘maar ik weet het begin niet.’ Ook nu had ze het gevoel, zich te willen uiten aan hem - stond hij haar niet het naast? Ze had Willy toegegeven, het huis werd verbouwd, ze zou er wonen, maar ze wist niet of haar onrust weg was en verwachtte nog steeds geen kind. Zou Werner kunnen luisteren? Eens had hij zich tot haar gericht, in de bergen op de pashoogte - hij droeg haar toen op voor vader te zorgen.
Plotseling moest ze denken, dat vader de gast had kunnen zijn, naar wien ze uitkeek, - die haar zou leeren. Ze was te jong om naar vader te hebben geluisterd tijdens zijn leven. O, ze had ontelbare herinneringen aan hem, maar op het oogenblik zou ze niets in woorden kunnen vatten. Wel wist ze, dat moeder hem klein had willen houden en de bedoeling daarvan was haar klaar: Werner moest groot bij hem afsteken. Op het oude papier stond ook: ‘Je bent moeders eenig kind’. Anna glimlachte - moeders voorkeur had haar niet gedeerd, zij kon terugzien op haar vader.
Nu begon ze te schrijven, ze berichtte hoe het met de verbouwing stond en sprak over het bezoek van den pastoor.
| |
| |
In de schenkkamer beneden haar waren de mannen aan het spelen met Hans Löcker van de houtzagerij, die planken had geleverd, - ze hoorde telkens eens een vuistslag bij het neerleggen van een kaart. Dat Willy haar niet stoorde, was haar goed. - Koop iets, dat je zelf mooi vindt, schreef ze - als dat bestaat - een vrouwenbeeld - ik zeg dan wel aan moeder Tresa dat het Maria is.
Weer keek ze op, de diepe stemmen van vader Joseph en Hans Locker waren moeilijk te onderscheiden - Willy had een veel lichter geluid. Dat die mannen zoo vroolijk konden zijn! Ze zou den brief afmaken en bij moeder Tresa gaan zitten. Ze schreef: Wanneer kom je thuis? Ik zou nog eens met je omhoog willen - en peinsde er toen over welke opdracht hij haar ditmaal zou kunnen geven, maar wist het niet. Mogelijk zou hij ook niet antwoorden - ze kende hem nog maar weinig.
Nu schreef ze een groet en plakte den brief dicht.
Een week later bracht de postbode een pakje uit Zürich. Het was kleiner dan Anna zich had voorgesteld en liefst zou ze het alleen hebben opengemaakt, maar moeder Tresa zat te ontbijten en ze wilde er niet mee wegloopen. Een brief van Werner legde ze naast zich neer, wikkelde het papier verder af en nam iets zwaars uit een doos met houtwol. Nu hield ze het dan in handen - een beeldje van aardewerk - blauw en paars - ze schrok ervan. Een geknield liggende vrouw, die op haar armen een | |
| |
kind droeg, het hoofd omhoog geheven. Een rond gezicht met hooge jukbeenderen, het had iets dierlijks en toch ontroerde het Anna, ze zag er een uitdrukking in van onderworpenheid en aanbidding - van meer nog - ze kon het niet dadelijk noemen. Met een voorzichtig gebaar zette ze het voor de oude vrouw neer en nam den brief op. - Dit is het eenige wat ik heb kunnen vinden dat niet leelijk is, schreef Werner. De winkeljuffrouw gaf er zelfs hoog van op, het zou door een kunstenaar zijn gemaakt en wonderwat beteekenen. Misschien heb ik me door haar laten beïnvloeden; in ieder geval is het een Mariabeeld en als je het niet goed vindt, mag je het terugsturen.
- Die vrouw is jong, zei moeder Tresa, maar ik zie wel het leed in haar trekken - en nog iets anders - verwondering - of schrik.
- Ja, zei Anna en bleef stil kijken. Ze zag het gezicht nu en profil en zocht naar een woord voor de vervoering van dien heel even geopenden mond ‘geluk’ was te zwak.
- Misschien ook gelukzaligheid, zei ze, - de lippen zijn niet heelemaal gesloten, ziet u wel?
Moeder Tresa knikte. - Het is vreemd, maar.... Wat schrijft Werner?
Anna las den brief en ze praatten er wat op door, verschoven het beeldje, bekeken het aan alle kanten. De voornaamste kleur was het blauw van den mantel; het kleed, zichtbaar aan hals en schoot, was roodpaars.
| |
| |
- Het is niet groot, zei Anna - ongeveer een voet? - maar toch....
Naast hen waren werklui bezig aan den uitbouw van de keuken, - de muren werden van binnen met hout beschoten.
- Ik geloof, begon moeder Tresa weer, strekte haar hand uit en aarzelde opnieuw.
Dit keer voelde Anna wat de ander bijna had gezegd. - We zullen het in uw kamer zetten, zei ze, dan gaat u daar zitten met uw breiwerk en... Plotseling wist ze er geen afstand van te kunnen doen, ze werd zich de verwantschap bewust tusschen deze Maria en zichzelf.
De oude vrouw stond op en volgde haar.
In de kamer met het afgehaalde bed keken ze beide om zich heen; er stond een chiffonnière met allerlei prulletjes erop en een tafel vol verstelgoed. Hun blik trof elkaar, in beider oogen was een schuchtere glans van begeerte en ontzag.
- Ik weet niet waar het moet staan, zei Anna - het is hier vreemd.
- Geef het mij, zei moeder Tresa. Ze nam het beeldje in haar oude handen en liep ermee naar den muur. - Hier zou ik het willen hebben, in den hoek. Willy kan er een plankje voor slaan en dan leggen we daar een wit kleed over en mijn tinnen kandelaars zet ik er naast. Het is heel, heel anders dan ik heb gedacht - en toch is het mooi.
Ze hield het met beide handen op armslengte van zich. - Ik heb er nooit aan gedacht, dat Maria ook | |
| |
zou kunnen knielen - ik wist niet dat zij een God had. Zij knielt in mijn plaats - of ik ben het zelf - lijkt ze niet op mij, Anna?
In haar trekken was dezelfde uitdrukking van onderworpenheid, ontzag en vreugde. Anna huiverde, zoo ontroerde haar het bijna verwoeste gezicht van moeder Tresa.
- Ja, zei ze en haar stem wankelde even - het lijkt misschien op alle vrouwen - op mij ook. Nu glimlachte ze, maar sprak niet, - ze dacht dat de pastoor nu nooit meer hoefde te komen. Om dien glimlach te verbergen draaide ze zich af en begon het bed op te maken. Moeder Tresa opende een muurkast.
Na enkele minuten hoorde Anna haar lachen en omkijkend zag ze haar op dezelfde plek staan, de armen langs het lijf.
- Ik zou deze kast kunnen ontruimen, zei de oude vrouw, dan neem ik alle planken eruit op één na en ik hang er een gordijn voor, dat ik met één hand kan wegschuiven. Dat lijkt me nog l?eter dan een plankje in den hoek. Sommige kerken doen zoo met een groote kostbaarheid, - het ongewijde oog hoeft het niet te zien. Wat dunkt je, Anna?
Anna had juist de sprei opgenomen en strekte haar armen over het bed, een gebaar dat haar op dat oogenblik lief was.
- Ik vind alles goed, zei ze, - in ieder geval zullen we het beeld houden.
| |
| |
De verbouwing van ‘Montana’ was voor den winter klaar gekomen. De keuken had er een aanrecht bij gekregen en op den ‘vluchtsteen’, zooals Willy bleef zeggen, stond de ronde tafel voor het gezin.
De kamer van moeder Tresa werd beter onderhouden dan voordien, Anna zelf liep er vaak binnen met stoffer en blik, - de kinderen mochten haar niet volgen. Ze verschoof het gordijn voor de bijna leege kast, de tinnen kandelaars stonden er naast het blauwe beeldje. Soms ververschte ze de kaarsen en stak die even aan, opdat moeder Tresa geen last had met de nieuwe pit. De vlammetjes in de diepe nis gaven haar vreugd, - ze wist niet waarom. Dan stofte ze de kamer zonder zich te reppen.
Eens, toen ze in bed lag en meende dat Willy al sliep, hoorde ze hem onderdrukt lachen. - Waaraan denk je? vroeg ze.
Hij antwoordde: Het valt me in, dat jelie beeld Eva voorstelt.
- Dat is niet waar, zei ze, maar wachtte gespannen op zijn wederwoord.
Na een oogenblik kwam het. - Een Eva dan met het angstige voorgevoel, dat haar eerstgeborene de eerste broedermoordenaar wordt.
- Neen, zei ze, het is Maria, die haar kind aan God opdraagt.
- Wat heeft Maria dat te doen? - haar kind is God-zelf.
Het was heel donker in de kamer, de luiken waren gesloten tegen de kou - vader Joseph had sneeuw | |
| |
voorspeld. Anna deed haar oogen weer dicht; dit spreken in de diepe duisternis met hem, die vlak naast haar was en haar bestreed, gaf haar een grootsch gevoel van onbegrensde ruimte en tijd. De woorden ‘haar kind is God-zelf’ klonken in haar na, maar aan een verschil van geloof dacht ze op dat oogenblik niet. Daarom zei ze: Werner heeft het gekocht en ons geschreven: Het is in ieder geval een Maria.
Weer lachte Willy, minder bedwongen nu dan de eerste maal.
- Werner is een beste kerel, - hij zal dit ding anatomisch niet slecht hebben gevonden, maar of hij verstand heeft van Heiligenbeelden....
Zwijgend overwoog Anna vele dingen, toen vroeg ze en wist niet zeker of hij haar nog hoorde: Hoe vind jij deze Eva?
- Nou, zei hij, niet gek, - de kleuren zijn wel mooi.
Ze voelde blijdschap om die woorden - haar gedachten sprongen.
- Zeg het niet aan moeder.
- Welnee, antwoordde hij, - ik zeg het niemand, maar ik kan het niet zien zonder te lachen, vooral als ik daarbij aan den pastoor denk.
Ze draaide zich af om te gaan slapen. - Laat het gordijn dan dicht, zei ze nog.
Den volgenden morgen lag er een laag korrelige sneeuw over de bergen. Aan het ontbijt zeurde Treesje om haar slee, die ze mee naar school wilde | |
| |
nemen.
- En als je dan om twaalf uur buiten komt, zei Willy, is de straat nat en glimmend. We zijn nog in November en de wind jaagt de wolken weg.
Heinz, die zooveel mogelijk zijn vader vergezelde, vroeg waarheen het dien morgen ging.
Ze bleven voorloopig thuis, de groote kachel wilde niet trekken, de schoorsteen moest worden geveegd. Een half uur later kropen ze in hun vuilste overall het dak op. Maria Zepponi had den kleinen jongen willen tegenhouden, maar Anna had van Willy geleerd te zeggen: Laat hem maar, wat hij durft, kan hij ook. Zij wilde dien morgen strijken, moeder Tresa, die zich de laatste dagen goed voelde, zou voor het eten zorgen.
Zoo haastig kwam Willy alweer bij haar binnenloopen, dat ze schrok. Maar hij lachte. - Weet je wie er den weg afkomt? - je rechtschapen moeder - en stapt als een Feldwebel. Let op mijn woorden; Nu is je broer professor geworden.
Anna zette het strijkijzer neer. Moeder zou naar den ‘vluchtsteen’ komen kijken, maar het was vroeg in den morgen, haar huis kon nog niet aan kant zijn.
Met schelle stem schreeuwde Heinz: Oma Bass!
- Straks roepen ze het van de daken, zei Willy.
- Maar misschien wilde ze gaan vóór de sneeuw hoog ligt en ãls ze komt is het immers op een ongelegen uur. - Ze nam de bout weer op en drukte die krachtig neer.
Het gezicht van haar moeder kwam Anna bijna | |
| |
vreemd voor, zoo vastgesloten was de mond en zoo diep waren de groeven onder de wangen.
Nu was moeder bovenaan de trap, die van buiten naar de eetzaal voerde; Anna ontsloot de deur.
- Goedenmmorgen - lees dit eens.
Een telegram - zeker had Willy gelijk. Ze lazen alletwee: Benoemd hoogleeraar. Kom Zaterdag thuis. Werner.
Meteen omarmde Willy zijn schoonmoeder, Anna bleef er verbaasd naar kijken, schakelde den stroom uit en wist niet waaraan het eerst te denken.
In de keuken stond Heinz en warmde zijn handjes in moeder Tresa's schoot. - Mammi, vroeg hij, wat is er?
Roosje kwam aanloopen en reikte oma Bass haar hand. Ze deed dat sinds korten tijd, met een ernstigen glimlach.
Op dat oogenblik verzette Anna zich tegen haar trots en dien van haar moeder. Welk woord had Willy ook gebruikt? - hooghartig of rechtschapen - hij meende het eerste. Om haar heen werd gepraat, ze hoorde moeder Tresa zeggen: Wel, vrouw Bassmann, dat is een goed bericht. En gaat uw zoon ook trouwen? - ik benzoo gelukkig, dat mijn Willy vrouw en kinderen heeft.
Ze zei - Anna - Moeder, ga nu ook eens binnen en duidde met haar hoofd naar den uitbouw; - het was haar bijna onmogelijk, die twee vrouwen tegenover elkaar te zien. Ze dacht aan het blauwe beeldje, dat verborgen moest blijven - ze voelde haar leven | |
| |
uitgaan ver boven het leven van haar moeder, maar liep door het linker poortje en praatte. Dat het hier 200 koud was, doordat de centrale verwarming niet brandde, Willy moest den afvoer nazien. En nog veel meer zei ze, en dacht met flitsen aan het verstoorde werk.
Willy was alweer weggeloopen en zong door den schoorsteen; Maria ving het roet op en ook een doode kraai, die er met wijde vlerken in had gehangen. Ze waren vroolijk en lachten daarom. Anna voelde haar oogen glanzen. Het eerste gaf ze moeder Tresa een kop koffie. Drink eens, zei ze, - het is een koude morgen.
Vrouw Bassmann was naast het fornuis gaan zitten en keek om zich heen; toen nam ze Maria van het hoofd tot de voeten op.
- Waar komt dat meisje vandaan? vroeg ze.
Anna antwoordde: Ze heet Maria Zepponi - vraagt u het haarzelf.
|
|