| |
| |
| |
Zevende hoofdstuk
Anna ontsloot de keukendeur. De morgen was dauw-koel, de hemel glansde nog niet. Terwijl ze zich bukte naar wat houtjes voor het vuur en het zachte ruischen van de wel tot haar doordrong, voelde ze haar borsten gespannen en ze glimlachte om haar kleine zuigeling. De laatste weken stond ze op eer de kinderen riepen en Rosa door hun ruchtigheid werd gewekt. Daardoor had ze hen, meer dan vroeger, in de hand en stilde het kleintje met een rust, die haar soms bovenmenschelijk voorkwam. Het gebeurde dat dokter Ludwig uit zijn auto stapte om zich een oogenblik te verlustigen aan het kind.
- Ja-ja, zei hij en had geen aandacht voor iets anders, - hoe oud is het nu?
Het was in Februari geboren in een zoo helderen nacht, dat alle sterren zichtbaar waren - en vandaag was het vier maanden oud.
Het vuur gloeide al, ze zou de geit melken en pap koken voor de kinderen. Telkens opnieuw was het een vreugd, hun het zelfbereide eten te schaffen; hun oogen werden wazig door den damp en het ‘dank moemi’ van Heinz klonk schuchter en innig. Twee jaar lang was hij haar liefste kind geweest; - nu gaf het even een schok, dit te bedenken. Met niemand kon ze hierover praten; Willy zei: hij wordt groot en gaf hem een stuk gereedschap, moeder Tresa waakte over hem als over alle jeugd, maar het bijna onaardsche, dat Rosa nu had, was van hem | |
| |
weggevallen. Treesje, haar eerstgeborene, was bewegelijk, spiedend en onvoldaan geweest, een klein vrouwtje, zorgelijk en gerimpeld. Daarna werd ze getroffen door den diepen blik uit Heinz' glanzend gave kinderoogen. En nu lag Rosa in de oude wieg en kuste haar eigen roode lipjes als ze door de melkborst was verzadigd. Haar ernst was luchtiger dan die van Heinz, speelsch en genotvol. De jongen trampelde op bloote voetjes door huis, viel, greep zich vast in haar schoot, stamelde zijn eerste woorden, krijschte soms van drift - Rosa keek urenlang naar haar draaiende handjes zonder het hoofd op te beuren.
De geit mekte en liep haar tegemoet, toen ze den stal binnenging. Ze hurkte, klemde de ton tusschen haar knieën en vatte de tepels krachtig aan. Als iederen morgen schoot er wat melk uit haar eigen volle borsten. Even nog, dacht ze, - zòò is mijn voorsprong op de slapers niet groot genoeg, - vooral vandaag niet.
Het was Willy's verjaardag, - ze zouden met de kinderen uitgaan. Het seizoen was nauwelijks begonnen, alleen de Zondagen waren druk door passanten. Eer de postbode kwam, dien morgen, wilde ze weg zijn - mogelijk viel er anders te bespreken en te overleggen. Vader Joseph las geen aanvragen voor logies: hij zou nooit anders dan feestgangers willen, menschen die veel aten en dronken en dan naar huis terugkeerden, - de meeste pensionnaires vond hij te matig en te braaf. Moeder Tresa werd | |
| |
oud en zwaar op de hand, buitenlanders zou ze liefst naar hôtel Des Alpes verwijzen, om hun taal en hun vreemden godsdienst.
- Chineezen en Arabieren? had Willy eens gevraagd - ik voor mij zou graag weten hoe men den Witten Olifant aanbidt.
- Spot jij maar.
- Neen, moedertje, maar alle menschen, die wij kennen, bidden den mammon aan.
Nu stond de witte geitemelk op het vuur en Anna strooide er al roerend maisvlokken in. Zijzelf kookte in voor- en naseizoen, ook voor de gasten. - We vragen dan minder geld, zei Willy, en disschen overvloediger op, - maar hij liet haar begaan. Het was hun beroep, gasten te houden, - toch zou Willy nooit zijn ambacht opgeven.
- Ik? had ze hem eens hooren zeggen, - ik ben loodgieter, en haar gedachten vulden aan: mijn vrouw heeft een hôtel uit liefhebberij.
De pap werd dik en schuimig, ze schoof haar naast de pijp en greep een pan met kippeboutjes. - Brood en kip had Willy besteld, - het vleesch moet stijf staan in het vet, beneden aan het meer warmen we het op. Hij zou zijn zin hebben, al wist ze niet hoe alles te vervoeren: kinderen en mondvoorraad, dan nog doeken voor Roosje, melk en wijn.
De trap kraakte, in de open deur kwam gioeder Tresa, klein en vaal in haar verschoten japon. - De kinderen slapen nog, zei ze, is het je recht? In haar stem hoorde Anna zorg om den buitengewonen dag.
| |
| |
Ze stak haar hand uit, die warm tintelde. - Goede wenschen voor uw zoon, zei ze, gezondheid en....
De uitdrukking van moeder Tresa's oogen weerden verdere woorden af. Het bloed steeg Anna naar het hoofd. Gezondheid was een voornaam ding, dacht ze, voor een man die vrouw en kinderen had en daarbij goed zijn brood, maar een enkele maal werd ze herinnerd aan moeders gemis. Hoe was het ook geweest, dien eersten avond, een bittere klacht over de kerk - neen, over het ontoereikende van het geloof? Ze trok haar wenkbrauwen op, de woorden wekten geen weerklank in haar hart.
- Ja, zei ze, nu ga ik Rosa helpen en het vuur moet blijven branden.
- Jij ook gelukgewenscht met je man, zei de oude vrouw, - dat hij je lang gespaard mag blijven. Haar gezicht droeg weer de gewone uitdrukking van aandacht en zorg voor het stoffelijke leven.
Een beetje haastig liep Anna de trap op - de wensch van moeder Tresa kwam haar zonder heerlijkheid voor. - Dat hij nog niet zou sterven - alsof hij haar in alles voldeed, zoodat er niets anders bleef te hopen.
Nu trof haar een half onderdrukte kinderlach; in het groote bed lagen Treesje en Heinz, ieder aan een kant van hun vader. Ze keken naar haar, de kleine jongen wat onbestemd, Willy rustig, Treesje met helle oog flikkeringen onder een warrigen haardos. - Zoo, zei ze, - is het al feest? en werd vaag ontroerd door Willy's glimlach. Meteen braken de | |
| |
kinderstemmen los. Nu nam ze Rosa in haar armen, hield haar den anderen voor; het kindje rekte zich onder het ontwaken.
- De jongste eerst: Duizend gelukwenschen voor vader; - nu Heinz. De kleine jongen zuchtte eer hij zei: Pappi. Treesje had zich niet stil kunnen houden, was omhoog geklommen en danste door het bed. - En moeder? vroeg Willy. Hij keek haar aan, maar ze ontweek zijn blik. Er was nu veel te doen, zei ze, het ontbijt wachtte al en de Zondagsche kleertjes lagen klaar. Wasschen en haarkammen buiten - de zon scheen. Daarop trok ze zich terug met haar zuigeling.
Terwijl Rosa dronk en bij lange scheuten de rust in haar weerkeerde, dacht ze: ik had hem toch kunnen omhelzen, - wat heb ik het mijn eigen moeder niet kwalijk genomen, dat ze het gewone leven liet voortgaan op bijzondere oogenblikken. - Kende ik toen den drang van het gewone leven nog niet? Het is waar, mijn borsten lieten geen verzuim meer toe, het zog spoot in Rosa's halsje. - Ik zal hem omhelzen in de keuken, vóór moeder haar handen vouwt, op gevaar af, dat vader Joseph iets onpassends zegt. - Maar ze boog haar hoofd en voelde dat het goede oogenblik was voorbijgegaan.
Twee uur later konden ze vertrekken. Nog eens keek Anna de keuken rond en zocht naar een woord aan moeder Tresa. - Als er iets onverwachts gebeurt ....
De oude vrouw liet haar oogleden vallen. - Dan | |
| |
hoor je het vanavond wel je zoudt nu gããn.
Eindelijk liep ze het huis uit, Willy wachtte al op den weg met de kinderen. Nog was de lucht frisch en zuiver, de hemel vertoonde zich wolkeloos en er ging geen zuchtje wind. Anna genoot van het licht en dalend gaan langs hardgrauwen steen, waarin bijwijlen iets glinsterde, langs bloemen in het gras, die hooggesteeld stonden of met felle kleur in het aardtapijt leken verwerkt, langs donkere, wijd vertakte sparren. Na een poos dacht ze aan de kinderen, die haar niet hadden gestoord. Treesje liep los naast den wagen, haar mondje stijf dicht, Heinz hield den gepolsterden rand omklemd en keek naar het ronddraaien van het wiel.
- Zie je de bloemen wel? vroeg ze naar Treesje gericht, - en de hooge boomen?
Het kind gaf haar een snellen, ontwijkenden blik.
- Laat haar, zei Willy - heb ik jou vroeger gevraagd, als we samen de bergen in gingen, of je hoorde en zag?
- Je was mijn oudere niet.
- En we lieten elkaar jong zijn, daarom speelt het eene kind met het andere. - Roosje slaapt, voegde hij er na een oogenblik van zwijgen bij - mag ze?
Een beetje strak zei Anna: Ze slaapt altijd op dit uur.
Treesje begon te praten: Pappi - de autobus - als er nu menschen bij ons komen?
- Dan zegt oma: Gaat u toch zitten - en opa vraagt: Wat wilt u voor lekkers drinken?
| |
| |
Hij bouwde hun stemmen na en het kind lachte.
- Mag dit wèl? vroeg Anna.
Moeizaam, zwaar stampend, werkte de bus zich omhoog; voor den kinderwagen was een ontwijkje. Anna nam Heinz op haar arm; Treesje tegen haar schoot geklemd, keek scherp naar de buspassagiers en wuifde.
- Die twee dames, riep het kind met uitgestrekten wijsvinger, komen bij ons, en dan zou ik een chocolaadje krijgen! Ze trok haar moeder aan den mouw.
- Hè, mammi!
Anna bukte zich om den jongen neer te zetten, maar die begon te trappelen en sloeg zijn handjes in haar gezicht.
- Wat nu? - loopen, hoor, je bent nog niet moe. Maar Willy nam hem met één arm van haar weg en zette hem op den wagen tusschen de stijlen van het handvat.
- Zoo, zei hij, straks krijgen we allemaal een chocolaadje, op het oogenblik dat die dames uitstappen en hun neus snuiten.
Anna vergat haar ontstemming. Hij is zelf een kind, dacht ze, daardoor kan hij met de kinderen praten. Ze liepen nu vlug voort, de zon begon te branden in hun nek. Treesje vroeg algauw om hetbeloofde lekkers, maar kreeg ten antwoord dat de bus nog niet boven was. En toen liet Willy de dames lang rondkijken, staande voor den winkel van Thomas Gmürr. Onderwijl zochten ze naar hun zakdoek. Het dorp vonden ze niet veel bijzonders. Als het nu nog hoog | |
| |
lag, maar op negenhonderd meter hoefden de huizen zoo schamel niet te zijn. Ze snoten daar hun neus eens op en toen, plotseling, zagen ze een klein meisje loopen. - Kom jij eens hier!
Treesje's oogen blonken.
De steengroeve voorbij, de groote bocht om, dããr lag het huis waar ze zouden rusten. Het was witgepleisterd, had een kleinen voortuin en een grasveld ernaast, zacht glooiend naar het meer. Een perzikboom langs latten geleid gaf lichte schaduw aan bank en tafel daaronder. Langs de vensters van het huis bloeiden geraniums en petunia's, hel rood en donker violet. De bergen achter het meer, vol zonlicht op hun ruig beboschte wanden, waren nabij en grootsch.
De kinderen schoven zwijgend op de bank naast hun moeder, die Roosje aan haar borst had gelegd, - Willy begon den wagen uit te pakken. - We krijgen koffie met room en veel lekkers, zei hij, - dit is feestelijker dan Maria Hemelvaart.
Uit het huis kwam een vrouw tevoorschijn, die Willy herkende, zoodat ze haar hand uitstak en naar zijn leven vroeg.
Anna deed haar best zich niet door hun woorden te laten afleiden. Op haar borst voelde ze den adem van haar zuigeling en begreep het zwijgen der twee andere kinderen. Korte poos wist ze zich verzonken in de kracht van het werkende lijf en een lichte bedwelming kwam over haar geest. Maar op de eerste afmatting van Rosa reageerde ze willig door het | |
| |
kind aan de andere borst te leggen. Willy praatte nog, in zijn stem was de gewone dartelheid om de zwakheden der menschen. Zij hoorde alleen den bekenden klank, de zin der woorden drong niet tot haar door.
Toen ze klaar was, gaf ze het kind aan Willy over, - de vrouw keerde juist terug met het dienblad. Hij deed haar een stap tegemoet en strekte zijn armen. - Is ze niet mooi? ze glanst van voldronkenheid.
Anna sneed de meegebrachte taart aan.
Nadat ze zich hadden verkwikt en terwijl Rosa op haar bedje lag, zwierven de andere kinderen al spelend langzaam naar den oever van het meer. Anna zat gebogen, het hoofd opgericht en tuurde voor zich uit; Willy, met zijn rug leunend tegen haar aan, had zijn voeten op de bank getrokken.
- De zon doet me deugd, zei hij, - nu ga ik jou omtooveren tot een rotsblok, dat je niet kunt verroeren en me doen vallen door een plotselinge beweging. - Ze antwoordde niet, haar gedachten gingen traag. Er stond een geit in het gras en aan den oever zouden wel scherpe steenen liggen, - zoo ver mochten Heinz en Treesje niet gaan - ze had het hun uitdrukkelijk gezegd. De warme lucht bedwelmde; een rotsblok, waar de zon op scheen, hoefde nooit de kinderen achterna te loopen. Vanmorgen nog was Heinz haar ontglipt en ze hield zijn broekje in de hand. Als haar dat bij moeder gebeurde, midden in het dorp, dan spraken de menschen er schande van. Altijd liep hij naar het stroomende water, het lachen | |
| |
borrelde uit zijn keel. Weer was hij haar liefste kind, hij had zoo gewoeld in haar schoot, alsof hij ook toen al van haar weg wilde.
Haar hoofd knikte.
- Hei! zei Willy, - je maakt me wakker. Ik droomde van een alp waar kaas op groeide, als paddestoelen, groote en kleine. Waar zijn de kinderen? Ze schrok niet van die vraag, ze waren in haar gedachten, goed en geborgen.
Hij was opgestaan. - Ik zie hen niet.
Nu eerst begreep ze en meteen ook snelde ze hem vooruit. De wei was grooter dan ze had geweten, de bergen aan den overkant leken zich terug te trekken, de wereld won aan diepte. Waar hadden de kinderen zich verstopt? - door struiken en rotsen was de oeverlijn niet overal zichtbaar. Ze begon te roepen, maar had nauwelijks adem. Dezelfde roep, krachtiger en onmiddellijk herhaald, klonk uit Willy. Een kleine roeiboot lag te deinen, ze lette er niet op, totdat haar het rimpellooze watervlok trof en het levendig schommelen van de boot. Willy was haar voor gekomen, hij scheen eerder het doel te hebben gezien dan zij. Nu greep hij den boord, klom naar binnen - op den bodem zaten Heinz en Treesje, hun oogen groot open, stralend en zonder vrees. In een flits zag Anna de natuur, bergen zich spiegelend in het stille water. Hoe onaandoenlijk was de schepping - bij God gebeurde niets. Toen nam ze Heinz in haar armen en ging op het roeibankje zitten - Willy had de boot bedaard. Haar hart | |
| |
bonsde nog, met haar linkerhand voelde ze den snellen hartslag van het kind. - Menschen, dacht ze, - oproerige zwakkelingen.
- Kom, zei Willy; hij stond met Treesje op den oever en strekte zijn hand uit. Zonder spreken liepen ze terug door de wei; de geit mekte. En eerst door dat hulpelooze geblaat dacht Anna aan haar zuigeling en versnelde haar stap.
Onder het bladerdak lag Rosa en keek rustig naar het spel van zon en schaduw.
Al gauw besloten ze nu verder te gaan, Willy kreeg honger en Anna wilde haar troepje om zich heen houden, wat het best gelukte, wanneer ze liepen of maaltijd hielden. Ze volgden den smallen weg langs het meer. Breed-uit, maar eng omsloten door de bergwanden, lag het water. Anna wist niet hoe zichzelf het best te bevredigen; ze voelde de hand van Heinz in de hare en keek uit naar een plekje, ruim genoeg voor hen allen, - ergens waar schaduw was en een bemoste steen die als tafel kon dienen. Maar dan weer tuurde ze in de verte, waar de bergen tot vage, grijze schimmen werden, overheerscht door het machtige blauw van den hemel. Daarheen trok haar heimelijkste wezen en ademde er de lichte schoonheid, die het behoefde.
Weer moest Willy de kinderen meetronen door woorden en beloften. Ja, een gat in den grond werd hun fornuis, met een rookgang naar buiten en een treefje van groene takken, die ververscht moesten worden, eer het vuur hen brak en de pan omsloeg.
| |
| |
Onderwijl raapte hij wat sparre-appels en dorre twijgjes. De kip zou misschien nog te redden zijn uit het vuur, maar het vet, dat over den rand vloeide, ging verloren, al zou de vlam er hoog en knetterend uitslaan.
Het was Anna of hij haar naar huis lokte door zijn verhalen en ook alsof ze ditzelfde honderdmaal had beleefd. Werk en warmte, vleesch en vet, de lachende, weerbarstige, schreiende kinderen, dat alles hoorde tot Willy's wereld.
Ze vonden een beschut en schaduwrijk zitje. Rosa werd op een bedje van thijm gelegd, want de wagen moest nu al zijn schatten afgeven. Een poos werd de kleine jongen geboeid door het werk van de menschen. Hij juichte, toen hij zijn moeder brood zag snijden en wist haar een brok af te bedelen, dat hij langzaam en peinzend opat. Toen stak hij resoluut den smallen weg over en liep naar het meer. Er was daar een klein strand, het water kabbelde over een paar steenen. - Zal ik hem baden? vroeg Anna zacht, - maar Willy schudde het hoofd. - Vuur en water verdragen elkaar niet; straks misschien. In haar armen droeg ze den jongen terug, ging met hem naar den aardoven zitten kijken en trachtte zijn spartelen te bedwingen. Onderwijl dacht ze aan moeder Tresa, die een nooit aflatend geduld met de kinderen had. Ze zag het vertrouwde gezicht, vaal en rimpelig, met de rood omrande oogen. Urenlang, dagenlang werkte moeder zonder naar buiten te kijken, zonder een woord ook over zichzelf. Maar dan ge- | |
| |
beurde het, dat ze haar boezelaar aan een spijker hing en naar boven slofte om zich te kleeden. Hoewel hun huis op dezelfde hoogte stond als de kerk, moest ze eerst klimmen en dan dalen erheen. Als ze terug kwam, trilde ze van moeheid en zocht een plekje, waar niemand haar stoorde. Drongen de kinderen toch tot haar door, dan prevelde ze wat en aaide onophoudelijk hun hoofd, als moest ze een groot gevoel overwinnen. Was het een verlangen of een ontgoocheling? - Willy zei: De kerk deugt niet voor moeder. Hij liep er een enkele maal heen, een Zondagmorgen, en als hij thuiskwam, had hij veel dorpelingen gesproken en praatte druk over het werk, dat voor hem op handen was. Maar moeder Tresa.... Haar gedachten braken af, het vet borrelde in de pan. Willy stak een ijzeren vork omhoog. - Nu gaan we smullen, zei hij.
Later, dienzelfden middag, lagen ze op het gras. Heinz was in slaap gevallen, zijn hoofd in Anna's schoot, terwijl Treesje ronde kiezeltjes zocht en dan weer bloemen. Korten tijd was er geen ander geluid dan het ruizelen van den waterval, een honderd meter van hen af, en het zoemen van een insect om hun hoofd. De warmte woog op hen, maar Anna dorst zich niet overgeven aan den slaap; bovendien was het haar goed zoo, er keerde iets liefs in haar terug, een droom van vroeger, toen ze nog vrij was. Willy stootte haar aan. - Zeg, ik geloof al zijn leven, dat je me hier een blauwtje hebt laten loopen, zooveel jaar geleden, precies hier, of....?
| |
| |
Ze ging op haar elleboog leunen en keek naar één der kolossen aan den overkant, dien met de scheeve punt, de Juchaltzer. Er lag daar nog sneeuw in een diepe plooi, maar de helling daarnaast was groen en zonnig. Het was of haar hart pijn deed.
- Misschien was het hier, zei ze, maar er groeiden andere bloemen. Ze zag de uitdrukking van zijn gezicht niet. - Zoo, kijk eens om? Langzaam wendde ze het hoofd, - naast zijn schouder stond een forsche, donkerbloemige akelei en daarachter, tegen den grijzen rotswand, nog een.
Het was Anna niet mogelijk haar gevoelens te bepalen; ze dacht aan Rosa, die weer moest drinken, aan Heinz, die zuchtte in zijn slaap. De hooge groene helling van den Juchaltzer lag onbereikbaar ver - een droombeeld - om haar heen waren de kinderen met donkere oogen - Heinz sloeg juist de zijne op - en de bijna zwarte bloemen.
Treesje, die het wagendekje om haar hoofd had gebonden, trok het kleine broertje overeind, - ze wilde bruiloftje met hem spelen, in den schoot van haar jurk had ze genoeg steentjes en bloemen verzameld om als bruidsuikers te strooien. - Kom hier, Heinz. Mammi, hoe heet hij ook weer, als ik de bruid ben?
- De bruidegom, maar je hebt nog geen krans in je haar.
- Laat het kind, zei Willy, het is haar eigen spel.
Ze liepen gearmd, het gezichtje van de bruid straalde. Op een platten steen vlak voor het water hield | |
| |
ze halt en begon eentonig zingend te prevelen. Daar bovenuit klonk een helder lachje van den bruidegom, die zich probeerde los te rukken.
- De wijding, zei Anna en trok haar wenkbrauwen op. Toen dacht ze aan haar eigen huwelijk; ze had het kerkepad willen loopen en dat gebeurde, maar ook zij bleef wachten op een steen: het voorportaal. Moeder Tresa en vader Joseph glipten de kerk in, enkele dorpsgenooten liepen hen achterna, de meeste bleven buiten en wisten niet wat van dit huwelijk te denken. De dominee was beneden gebleven, de pastoor keek misschien uit zijn raam en het volk meesmuilde. Maar neen, dat alles had ze niet gevoeld, ze dacht aan zichzelf, hoe ze daar liep in haar witte bruidskleed, suikertjes strooide voor de kinderen en door de menschen werd bekeken.
Willy kriewelde in haar oor met een grasje.
- Waaromheb je toen ‘neen’ gezegd, vroeg hij, - wist je niet dat je kinderen zoudt krijgen, als je mij nam?
Weer dacht ze aan haar zuigeling, zag Treesje, die nog maar het gebaar maakte van strooien - haar schootje was leeg - en den onwilligen Heinz had achtergelaten, maar voelde geen blijdschap. - Ik wil niet met je trouwen, had ze gezegd, en zoo had het haar aangegrepen, dat haar knieën knikten, terwijl haar mond het frissche water zocht. En hoe ze was thuis gekomen, wist ze nauwelijks meer. Was het een nederlaag of een overwinning? - geen van beide misschien, enkel uitstel.
| |
| |
- Nou? vroeg hij, - natuurlijk weet je het niet, - jelie vrouwen doet maar.
Ze voelde zich gehinderd door zijn toon, stond op en nam Roosje in haar armen. Een oogenblik bleef ze staan, neerkijkend op het kind dat bezig was te ontwaken. Ieder trekje in dat kleine gezicht kon haar boeien, totdat ze plotseling het gevoel had, haar aandacht te forceeren en ze zichzelf belachelijk voorkwam. Nu wist ze niet goed waarheen, deed een paar stappen, keerde om bij het water.
- Kom hier, zei Willy, de eenige plek is toch: naast mij.
Ze droeg hem op den wagen te pakken, als het kind had gedronken, moesten ze naar huis.
Hij antwoordde: We gaan hier omhoog en brengen oma Bass een bezoek - ik wil me door haar laten gelukwenschen.
Ze wist dat een bezoek aan haar moeder dikwijls van hem uitging, maar vroeg nu toch: Dat steile pad met al zijn steenen?
Hij keek verwonderd. - Wat zij dan had gewild?
Ze kibbelden hierover, zoodat het kind aan de borst haar mondje terugtrok. - Dacht hij dat Werner thuis zou zijn? - dat kon hij vanavond gaan onderzoeken, of morgen.
- Oom Werner is dokter, zei Treesje, - ik heb pijn in mijn buik, laten we gauw gaan. Anna glimlachte. Plotseling verlangde ze naar het oude huis, naar Werner, zelfs naar moeder. Ze legde Roosje opnieuw aan. - Nou, zei ze, zooals jelie wilt.
|
|