| |
| |
| |
Zesde hoofdstuk.
Nu het stemmenrumoer in de gang had opgehouden, kwam Anna tevoorschijn om de eetzaal te inspecteer en. Ze wilde niet dat de meisjes er zouden afruimen, zoolang er nog iemand aan tafel zat, tenzij het een voorbijganger gold, of een gast die te laat was gekomen.
In de open deur trad ze terug voor dr. Diedrich Ellmer, een man van een jaar of dertig, die dezelfde beweging maakte en licht voor haar boog. Ze fronste haar wenkbrauwen en liep langs hem - van plichtplegingen hield ze niet. Zooals ze had vermoed, was hij de laatste geweest, dus belde ze en begon het gebruikte servies te verzamelen. Soms dacht ze met eenige ergernis aan de menschen, die zich hadden laten voederen en daarna hun servet neergooiden, hun glas lieten staan, maar dezen avond was ze van andere dingen vervuld. Moeder, die den heelen zomer niet had willen luisteren, zou eindelijk komen praten. Onverzettelijk was ze geweest en ontoegankelijk voor rede. - We zijn nu meer dan een jaar verloofd, had Anna gezegd - u begrijpt toch dat we willen trouwen. Daarop gaf moeder geen regelrecht antwoord, maar waarschijnlijk had Werner haar ervan overtuigd, dat zijbeiden elkaar niet zouden opgeven. - Toen werd het bezoek aan Willy's ouders het grootste struikelblok. - Als er een dorpsgenoot aan haar deur kwam, zei ze, noodde ze hem waarschijnlijk binnen - het viel | |
| |
althans te probeeren. Over de drukte van het bedrijf haalde ze haar schouders op - vader Joseph of moeder Tresa zouden een uurtje kunnen vrijmaken en wisten waar haar huis stond.
Voor haar, Anna, was deze slag niet te winnen, maar weer kwam Werner te hulp. - Wie werklui in dienst heeft, zei hij, is aan zijn zaak gebonden - u daarentegen kunt gaan wanneer u wilt. - Moeder had wel aan Wenger's Alois gedacht, maar die was hoog op de alp met het vee en de grasoogst was geheel binnengehaald.
- En dan, ging Werner voort, moeder Tresa loopt moeilijk en leeft in het seizoen al boven haar krachten. - Misschien was moeder pas voor dat laatste argument gezwicht; hoe het zij, ze zou komen.
Anna veegde broodkruimels op en keurde het dekservet en het tuiltje bloemen van iedere tafel. De eetzaal moest zoo gauw mogelijk weer toonbaar zijn, geen gast mocht door onordelijkheid worden afgeschrikt. De drie Hollandsche dames, die dit jaar waren teruggekomen, gingen er zitten theedrinken in den vroegen avond al. Ze spreidden een kanten kleedje uit en dekten den theepot af met een muts.
Anna begreep van de gasten te moeten leeren. Een oude Française had aanmerking gemaakt op het klotsen van de dienstertjes. - Ze moesten rondsluipen als jonge berinnen, had ze gezegd. Nu liepen de meisjes op vlakke rubberzolen. Met vrouw Tresa kon ze over deze dingen praten - haar eigen moeder trok de wenkbrauwen op en vroeg: Zal ‘Montana’
| |
| |
aan iedere gril toegeven? - Het eerste jaar waren er weinig gasten gekomen en was er zonder winst gewerkt, maar Anna had het bedrijf leeren kennen. Ze was meisje-voor-alles geweest, Joseph Kerr voerde de administratie, vrouw Tresa regelde de inkoopen en zorgde voor het linnen. Met een meisje van buiten, dat bekwaam heette in het vak, hadden ze het niet getroffen: ze werkte wel, maar zonder veel aandacht of toewijding. - Als ik mijn overdenkingen zou geven, had Anna eens gezegd, toen zij bij vrouw Tresa in de keuken zat na het eerste seizoen. Daarop hadden ze lang en uitvoerig gepraat. In hoofdtrekken waren ze het met elkaar eens: er moest een centraal gezag zijn, waarvan leiding uitging. Ditmaal hadden ze wijsheid en steun gezocht: dan bij Bertha, het meisje van buiten, dan bij den kok of vader Joseph, die in een hôtel was opgegroeid. Dat moest veranderen: alleen wie de kennis had, zou de macht krijgen.
Anna was door deze uitspraak getroffen, maar na eenig denken keek ze vrouw Tresa onderzoekend aan.
- Als uw man alles had geleerd uit het bedrijf van zijn vader, als hij de fouten wist waardoor het.... Ze brak af.
De ander trok haar wenkbrauwen op, terwijl haar oogen bijna dichtvielen en vulde aan: Waardoor het is weggekwijnd - en dat in een land als het onze.
Nog aarzelde Anna een oogenblik voor ze haar zin voltooide: Zoudt u hem dan de leiding willen geven?
| |
| |
- Als? - ja. Dat klonk volmondig en wegwerpend tegelijk. - Maar hij heeft er niets uit geleerd, doordat hij niet heeft gewild. Herinner je maar wat hij antwoordt als ik hem vraag: hoe ging dat vroeger bij jelie? ‘Dat weet ik niet.’ Hij trekt graag een flesch open - dat zullen we hem laten doen - en dan de administratie - maar overigens....
Anna was den draad van haar gedachten kwijt. Ze wist hoe het dorp oordeelde over het huwelijk van Joseph met de veel oudere Tresa, maar deze toon van vrouw Kerr was haar nieuw. Bijna zou ze zeggen: Praat niet zoo over hem, hij is Willy's vader, en zweeg uit onbewusten angst voor de zelfrechtvaardiging, die ze ermee zou uitlokken. Pas in een later gesprek kon ze op haar bedoelingen terugkomen: Wie de macht kreeg, moest den goeden wil hebben, - was de ander dat niet met haar eens?
Vrouw Kerr had even een trilling bij haar linker mondhoek.
- Ja? vroeg ze, zou het daarop aankomen? de menschen hebben mij zooveel over een goeden wil gepraat.
Dit keer hield Anna voet bij stuk en er kwam iets dwingends in haar oogen. - Ik denk nu aan het bedrijf, zei ze, dat liet Bertha vrij onverschillig en de kok zorgde voor het eten, maar ik.... Ik heb dikwijls mijn mond gehouden, omdat ik nog veel moest leeren, maar zoodra ik de kennis heb, zou ik die willen gebruiken, hier, in dit huis - ze boog haar hoofd - omdat ik toch met Willy trouw.
| |
| |
Vrouw Tresa knikte verscheidene malen. - We hebben op je gerekend, zei ze, vader Joseph vooral. - Bassmann's Anna komt, heeft hij gezegd, - wat praten jelie over verschil in geloof? - wacht maar, ze komt, het mooiste meisje van het dorp en een helder verstand. De zaak is op jou gekocht, - je zult de jonge vrouw van ‘Montana’ zijn.
Nu keurde Anna den parquetvloer en oordeelde wrijven nog niet noodig. Ze hadden veel dames, dit seizoen, en de meeste kwamen niet met vuile schoenen aan tafel. Vervolgens inspecteerde ze de ruiten en de bloembakken daarvoor; het speet haar dat er niet was gelapt éér moeder kwam; Willy zou het morgenochtend moeten doen. Een oogenblik keek ze naar juffrouw Thiss, die in het voorbijgaan dr. Ellmer aansprak. Wat verbeeldde zoon schepsel zich! Aan het uiterste tafeltje van het terras zat Werner met Willy, natuurlijk over een boek gebogen, Willy in een vuile overall - ze wist niet of ze daar iets van zou moeten zeggen? In den avond zag ze graag de gasten om het huis heen, ze keek dan naar hen om te zien of de dag hen had bevredigd. De jonge menschen bleven vaak staande overleggen; als ze veel omhoog tuurden en hun arm uitstrekten, gold het plannen voor morgen. Een paar oude heeren drentelden met hun sigaar een vijftig meter heen en terug; twee kinderen maakten jacht op een poes. En daar, om de bocht van den weg, kwam moeder aan; ze had toegegeven, maar nu kwam ze dan ook vóór het bedoelde uur. Anna voel- | |
| |
de zich blozen, ze wist hoe druk het in de keuken was. Iedereen liep er rond, het fornuis moest blijven branden, de avondmelk werd gebracht, de vloer moest worden gedweild - alleen vrouw Kerr zat aan de tafel en maakte het menu op voor morgen. Telkens vroeg ze naar Walter, den kok, die een luchtje ging scheppen nu zijn schotels niet meer te vuur stonden en weinig lust had, onmiddellijk aan de eischen van den volgenden dag te denken. Hij zette zijn muts nog wat schuiner en maakte de meisjes aan het lachen. Dan liep ze soms zelf naar moestuin of voorraadschuur, mompelend dat de jeugd haar eigen wegen ging. En zijzelf, Anna, had ze haar werk afgedaan?
Maar ze moest nu aan de ontvangst denken, het beste zou zijn....
- Juffrouw Anna, mijn vriendin heeft trek in soep: u weet, ze kon niet aan tafel komen.
- O, mevrouw Günthy.
- Misschien hebt u nog een bord van vanmiddag; de avondsoep was niet best.
- Ik wil graag voor u kijken; kamer...? juist, kamer No. 4.
De meeste gasten waren al naar binnen gegaan, toen Anna aan het tafeltje van de beide moeders kwam zitten, opzij van de keuken. Er werd een getal genoemd, vrouw Tresa herhaalde het.
- Natuurlijk niet in éénmaal te overhandigen - ik heb mijn zoon aan de Universiteit, - het zou mij liever zijn geweest het huwelijk uit te stellen.
| |
| |
- Ach, zei de ander, een jong huwelijk is het mooiste, - maar doe met den bruidschat zooals u wilt. Vrouw Bassmann snoot haar neus. - Een hôtel, zei ze, is een riskant bedrijf, er zal bijvoorbeeld oorlog uitbreken en de vreemdelingen blijven weg.
De kleine vrouw Tresa maakte de mimiek met oogleden en wenkbrauwen, waardoor haar gezicht zoowel naar onderen als naar boven langer leek te worden, wat haar een uitdrukking van groote gelatenheid gaf.
- Het heele leven is riskant, vrouw Katharine en we kunnen het nog met geen millioen beveiligen.
Het bleef een oogenblik stil; de lucht was koel en boven hun hoofd stonden een paar heldere sterren. Vrouw Bassmann strekte haar bovenlichaam. - Ik heb geleerd dat wij het onze moeten doen, zei ze, al zullen onze middelen wel eens tekort schieten. Mijn man en ik hebben niet hoog gereikt, maar onze eenvoud is ons goed bekomen. In het hôtelbedrijf ligt iets - ze beurde haar handen op - iets wufts en onberekenbaars, dat bij mij niet aanspreekt. Er is meer: Het verschil in geloof. Ik ben niet bang voor u, maar voor de kracht van uw Kerk. De pastoor zou u metrust laten? Ze trok met haar schouders. - Goed, u hebt uw tijd gehad, maar de jonge menschen beginnen pas en als de kerk het huwelijk inzegent, dan doopt ze ook de kinderen in haar naam.
Anna beet op haar lippen. Het stak haar, dat geen der moeders naar Willy vroeg en er werd gepraat, alsof ook zij niet was gekomen.
| |
| |
- De macht van de Kerk, zei vrouw Tresa en haar stem klonk ijl als een kinderzucht, - hoe stelt u zich die voor? De Kerk heeft macht over wie in haar gelooft - en daarmee uit.
Er klonk muziek - beneden in het huis werd gedanst. Anna wist hoe het zou zijn: vader Joseph stond voor de schenkkast, hief zijn flesschen naar het licht en keek met warme oogen naar de schuifelende paren. Zijzelf werd er soms door geboeid, maar Willy hield er niet van, en den volgenden morgen was het of hij haar ontweek. Dr. Ellmer en zijn vrienden dansten niet; wel zaten ze aan den kant en dronken. Er was iets in hun gezicht, dat zij niet prettig vond - een volheid van leven, die haar beklemde.
- Als de Kerk het huwelijk inzegent, herhaalde vrouw Bassmann, is mijn dochter Katholiek en moet haar verdere leven dansen naar het pijpen van den pastoor.
Vrouw Tresa hief haar hoofd op naar de sterren. - Tja, zei ze, als u bang bent - angst is erger dan de dood.
- Maar wij zùllen niet in de kerk trouwen, zei Anna.
Uit de keuken kwam Willy en wenschte goeden avond. Hij had met Werner uitgemaakt, zei hij, dat het hier een omgekeerde Jacob-geschiedenis gold. Gelukkig had hij geen broer, met wien zijn moeder Anna kon bedriegen. Maar hoe zat dat ook weer met die bokjes? - wie weet wat voor list Anna zou be- | |
| |
denken, om dit tweede seizoen gunstig te doen zijn, dan zou in den herfst het huwelijk plaats vinden als haar welverdiende loon.
Hij was op het puntje van Anna's stoel gaan zitten en hield haar vast om niet te vallen.
- Leest een Katholiek den Bijbel? vroeg vrouw Bassmann.
- Dat weet ik niet, maar geitenhoeders vertellen elkaar de geschiedenis van Jacob, - het is zoo mooi, je kunt het honderdmaal hooren.
- Is Werner naar huis gegaan?
- Neen, hij bestudeert het dansen, daar moet hij ook eens examen in doen.
Plotseling lachte vrouw Tresa. - Wat ben je toch een gekke jongen, zei ze gichelend, - willens en wetens zou ik Anna niet kunnen bedriegen.
De bezoekster stond op. - Het is mij niet naar den zin, zei ze - ik zal er nog met onzen dominee over praten.
Weer sprak Anna en voelde Willy's arm om zich heen: Kunt u niet begrijpen, moeder, dat ik het pad naar de kerk wil loopen, dalend en terug omhoog en bruidsuikers strooien voor alle kinderen van het dorp? Dat is toch het mooiste wat ikzelf als kind heb beleefd. De kerk doet er niet toe, maar als de pastoor ons wil zegenen in het voorportaal omdat ik niet naar binnen mag, dan moeten we tenminste het pad loopen in onze bruidskleeren en begint ons huwelijk zooals ik me dat altijd heb voorgesteld.
Een oogenblikwas het stil - zelfs de muziek zweeg.
| |
| |
Toen stond Willy op en trok Anna mee. - We zullen u thuis brengen, zei hij tegen haar moeder, eer we van dezen stoel vallen.
Vrouw Kerr stak haar hand uit. - Praat u met den dominee, misschien wil hij ook een woordje zeggen in het voorportaal, zooals ieder welwillend mensch dat zou kunnen doen - een huwelijk spreekt toch tot ons hart.
Nu liepen ze den stijgenden weg, de moeder in het midden, en zwegen. Anna voelde de duisternis als iets wezenlijks dat haar verhulde; ze glimlachte er om, het was haar goed, alleen te zijn. Nu kom ik nooit meer bij moeder thuis, dacht ze, - tenminste niet als vroeger. Toen vader nog leefde was het thuiskomen een prikkel, maar moeder weet niet hoe hoog hij heeft gereikt. Ze praat maar over zijn eenvoud en wil hem daarmee klein houden, binnen haar gezichtsveld. Och, dat is onbegonnen werk.
Een minuut ging zonder gedachten voorbij; toen voelde ze zich weer loopen alsof ze was gesluierd. Ze wist niet of ze ooit haar sluier zou afdoen voor Willy - misschien zou het niet kunnen, ook al wilde ze het. Hij zou haar in zijn armen nemen - maar ook dan zou er duisternis zijn. - Ze glimlachte vaag en zag de trekken van haar vader. O, ze wist wel met hem te hebben gesproken. Stil, nu moest er iets worden gezegd, anders zou ze niet meer weten waar ze was. Er kwamen een man en een vrouw den weg af, ze liepen langzaam. Eerst heel dichtbij herkende Anna hen, het waren juffrouw Thiss en de brieven- | |
| |
besteller, wiens vrouw zwaar ging van het derde kind. Willy had gegroet.
- Dat mensch, zei Anna, - ik wilde dat we zulke gasten konden weigeren. Op het Bondsfeest heeft ze met hem gedanst en ze laat hem blijkbaar niet weer los.
- O jawel, zei Willy, - die dingen vallen altijd mee, maar zoo'n meisje moet het van haar vacantie hebben.
Anna schokte met haar schouders. - Ze is onbeschaamd, ik heb haar doctor Ellmer zien aanhouden voor een praatje.
- Is dat die vent met het gladde bakkes en den uilenbril?
- Ik weet niet.
- Hm, ik denk dat juffrouw Thiss hem in het snotje heeft, beter dan jij.
Nu gingen ze zwijgend tot aan Anna's ouderlijk huis. Vrouw Bassmann haalde den grooten sleutel tevoorschijn, ontsloot de deur en keek het diepe zwart van de gang in. - Je kunt altijd bij mij terugkomen, zei ze tegen haar dochter, - een verbroken engagement is geen schande, maar een huwelijk terwille van het kerkepad begrijp ik niet.
Anna voelde Willy's hand om haar elleboog.
- Kom, zei hij, - dag moeder, wel te rusten. Het was de eerste maal dat hij deze vrouw ‘moeder’ noemde. Het meisje aarzelde nog, maar kon niet dadelijk spreken. Nu sloeg de deur dicht. - Dag! riep ze luid en wachtte.
| |
| |
Er kwam geen antwoord.
Ze wist niet wie van hen tweeën de leiding nam, ze liepen het bleekveldje en het huis van de buren voorbij en kwamen zoo op het kerkepad. Een heggeroosje geurde; als donker toegedekte kolossen lagen de bergen aan den overkant van het meer. De maan was nog niet opgekomen, alle vormen waren massief en grijs in het grauwe licht, alleen de hooge floxen in den tuin van Stierli hadden iets van hun blanke wit behouden. Nergens was gerucht, maar nu begon de torenklok te slaan, nadrukkelijk dreunend. Het was Anna als sloeg hij voor hen. Toen de tiende slag was weggestorven, stonden ze voor de paar treden naar de buitengalerij van de kerk. Ze gaven elkaar een arm en liepen in de stilte, die zij zich nu bewust werden, naar het open voorportaal. De breede, gesloten deuren voorbij; aan het lage muurtje met de sparren van het kerkhof er achter hielden ze halt. De graven lagen diep beneden hen, de boomen reikten met spitse kroon tot hun borst. Ze zagen het landschap dat hun zelfs in den nacht vertrouwd was.
- Ik geloof aan God, zei Anna. Ze was een klein beetje grooter dan Willy, haar mond kwam bij de opening van zijn oor.
Willy antwoordde niet onmiddellijk. Toen zei hij: Zoo is het begin: De mensch gelooft aan God en weet niet wat het beteekent.
Door een dunne wolk schemerden zwak de lichtjes aan den overkant.
| |
| |
- Maar jij toch ook? vroeg ze.
Hij begreep die vraag.
- Ja, zei hij, - lang geleden al, toen we nog kinderen waren. - Maar niet de hokus-pokus van de kerk.
- Van deze kerk.
Hij trok licht met zijn schouders. - God heeft me nooit doen vragen naar een andere.
Er ging een huivering door Anna heen. Ze hadden beide dien naam genoemd, nu moesten ze elkaar wel liefhebben.
Ze ademden zwijgend in den nacht.
|
|