| |
| |
| |
Vierde hoofdstuk
Ongeveer een week later draaide Willy zich naar haar om. Hij was langs gekomen, zij zat te verstellen op het bankje tegen den ouden muur.
- Wanneer komt Werner thuis?
Ze trok haar wenkbrauwen op; hij moest examen doen en noemde nooit een datum.
De pastoor liep door zijn tuin en keek naar wat er groeide, maar zag ook henbeide, als bij vergissing; moeder schuurde een pan in de keuken. Op dat oogenblik voelde Anna weer dat ze weg wilde, het was een helder stralende dag, de bergen lagen voor haar, zwijgend en grootsch, maar haar hart was onrustig.
Willy kon lachen. - Nou, ik zie het dat wel, zei hij en daalde met groote sprongen.
Door het dorp liepen de eerste zomergasten, onwennig, hun kleeren nog in de plooi. Anna benijdde hen niet. Soms voelde ze zich gehinderd door hun scherpen blik rondom en hun harde woorden, waarbij het haar niet bewust werd, dat ze alle critiek op de natuur als ongepast verwierp. Jonge vrouwen bogen zich naar het ravijn, waar de beek door bruiste en spoelde, mannen droegen een verrekijker op hun heup en richtten dien naar de hoogste toppen. Anna keurde hun aandacht, hun ontroering en vond beide dikwijls vluchtig en ondiep. Ze wist niet hoe strak dan haar trekken werden en hoe fier haar loop.
Werner kwam thuis, vroolijk als altijd. Ook hij droeg | |
| |
steedsche kleeren bij zijn aankomst, maar zijn schoenen waren grijs bestoven en zijn jasje hing op de punt van een stok. O ja, hij was door zijn examen, hij had veel meer geweten dan hem werd gevraagd, maar wilde het niet op een andere manier. Als je over een hek sprong, mochten je voeten het hek niet raken. En nu zou hij geduld hebben met zijn professoren en vacantie nemen. De heeren waren een beetje oud, ze hadden modderbaden noodig en nog veel meer. - Tot haar verwondering zag Anna een glimlach over haar moeders trekken en ze draaide het hoofd om. Plotseling merkte ze, dat het beeld van haar jeugd al begon te vervagen, alsof het licht en de kleuren er langzaam aan werden onttrokken. Haar jeugd in dit huis - dat was ook het huwelijksleven van haar ouders, hun aller eenheid - en die brokkelde af. Niet alleen door vaders dood of door den groei van Werner - door iets anders nog, dat ze geen naam dorst geven. ‘Blijf bij ons totdat je trouwt’, had vader gezegd, maar hoe moest ze de gebondenheid voelen aan een kern, die brak? Ze dacht aan het stille uur van moeder achter vaders lessenaar, hoe dikwijls was zij, Anna, dan naar buiten geloopen om plannen te maken voor de toekomst. De avondlucht was koel aan haar voorhoofd, de druk op haar slapen nam af. Juist doordat ze zich vrij voelde, stelde ze de beslissing nog uit, maar eens zou die moeten vallen. Weer liep Werner naast Willy, die verrast opkeek als hij haar zag en zei: Zoo, ben je nog thuis, wanneer ga je naar Genève?
| |
| |
- en een volgend keer noemde hij Neuchâtel.
Het gebeurde dat Werner haar meenam naar hôtel Des Alpes; ze waren er op de thee gevraagd bij een studiemakker van hem, met wien hij repeteerde. Voor den spiegel trok ze een kreukellooze linnen jurk aan en zag het donkere haar om haar hooge voorhoofd kroezen.
- Je houdt me dus niet voor den gek? vroeg ze, toen ze samen omhoog liepen en dacht hoe moeders blik op haar was afgestuit, om dan langzaam zich te verzadigen aan den jongen.
- Welnee, zei hij, het is al in Zürich afgesproken, zonder mij zakt Klaus zelfs voor zijn propaedeuse, en die menschen zijn heel geschikt. Rijk - nou ja. Hij trok zijn schouders op. - Ook die dingen veranderen wel eens. Mij kan het weinig schelen, want wij zijn niet arm.
- Welke dingen? vroeg ze.
- De verdeeling van het geld en zoo - daardoor de mogelijkheid van ontwikkeling.
Ze liet dat onderwerp voor wat het was, maar vroeg: Heeft Klaus ook een zuster?
- Neen, een ouderen broer.
- Waarom moet ik dan mee?
Hij lachte. - We zijn uit een goed nest, wie den jongen kater kent, wil ook het poesje wel eens zien. Het hôtel Des Alpes lag hoog boven het dorp; de wandelaar, dien ze tegen kwamen, keek naar hen. Ze waren rijzig en slank, ze hadden denzelfden bouw van kop en de onbewust goede houding.
| |
| |
Klaus kwam hun op het terras tegemoet, een donkere jongen, tenger als een meisje, met zachte, geelbruine oogen.
De moeder had een lief gezicht, vond Anna, de vader was langzaam en oud. Een oogenblik later kwam de tweede zoon aangeslenterd; hij stelde zich aan Anna voor en boog over haar hand. Nu wilde hij ook Werner naderkomen, maar die wuifde hem af en zei: Ga zitten, vriend. Er stond een stoel voor hem klaar, hij trok zorgvuldig zijn broekspijpen op. Mevrouw schonk thee en begon een gesprek over de schoonheid van het land. Ze hield veel van de bergen, als jong meisje had ze groote voettochten gemaakt, vooral door Tessin. In Lugano had ze haar man leeren kennen, uit zijn mond leerde ze haar beste Italiaansch. Nu de jongens waren opgegroeid, wilden ze andere steden zien; wat haar betrof, het schilderachtige Lugano, de warme kleuren van het meer, de San Salvatore, de Monte Boglia - dat alles had haar hart gestolen.
Anna deed haar best te luisteren, maar voelde zich telkens afgeleid. Geen der anderen sprak, mijnheer roerde lang in zijn thee en de oudste zoon keek haar voortdurend aan. Werner schoof al gauw zijn stoel achteruit en gaf Klaus een teeken; zij verdwenen samen in het huis. Zoo lief van haar broer, zei mevrouw, den jongen te helpen. Klaus had het scherpe verstand van zijn vader, maar dacht te gauw dat hij de dingen wist. En een uitstekend arts, dat hij zou worden! door zijn groote beminnelijkheid ook; ze | |
| |
zag hem al onder de menschen gaan, rust en vertrouwen gevend.
- Ja, zei mijnheer, de levenskunst heeft hij van niemand vreemd, daarin lijkt Vanni meer op mij.
Er ontstond een kleine stilte, waarin mevrouw bonbons aanbood.
- Jelie zijn bedachtzamer, zei ze met grooten nadruk, maar niet minder wèlwillend en ik zou niet durven zeggen wat beter is.
Nu wendde ze zich tot Anna. - Als het meisje in Zürich terug wilde komen - zij hadden veel connecties en bij hen vond zij een liefderijk pied-ã-terre. Anna keek naar het landschap voor zich; de hellingen waren vol schakeering van groen, een witte wolk zeilde langs den hemel, beneden lag de saffier van het meer. Op dat oogenblik zou ze liefst zijn opgestaan en weggeloopen zonder één woord. Ze miste den moed ertoe, maar het kwam haar nauwelijks ongepast voor. Die kleurlooze jongen keek haar aan - er moest iets worden gezegd.
- Ik weet het nog niet - ik ben graag bij kinderen - maar als er ook ouders zijn, een moeder vooral - en die is er gewoonlijk wel - dan....
- Maar je bent nog jong, zei mevrouw Dörrniss, voorloopig moet je je kunnen schikken naar een rijpere persoonlijkheid. Ze glimlachte. - Totdat je trouwt.
Anna klemde haar lippen opeen. Een paar seconden voelde ze haar blik gevangen tusschen de pooten van het tafeltje, toen keek ze op en werd vaag ge- | |
| |
roerd door de hunkering in het zwakke gezicht van den jongen tegenover haar. - Dit keer wendde de vader het gesprek.
Onder het afdalen naar huis zweeg ze. Telkens wilde ze beginnen: Waarom noem je deze menschen ‘geschikt’? waarom help je Klaus voort? - word je daar misschien voor betaald? En die andere jongen, hoe heet hij in godsnaam? Maar ze vroeg niets,
's Avonds kwam de droom terug, de droom over het kind, dat van haar alleen zou zijn. Ze liep naar de kloof die het dorp in tweeën spleet, langs een voetspoor dat de zomergasten niet kenden. Het slingerde over een bebloemde helling, te steil voor het grazende vee en bracht naar een bekken, waarin de beek zich stortte, overschaduwd door hooge beuken. Onwillekeurig trok ze haar schoenen uit - kousen droeg ze 's zomers niet - doordat ze hier vroeger altijd in het water had gespeeld. Dat heldere water was bijtend koud en stroomde onzichtbaar. Ze keek naar haar voeten, die rood werden, naar haar gebruinde beenen. Een korte poos bleef ze verzonken in haar spel en waadde in het ondiepe bekken als werd ze van steen tot steen geroepen. Toen trof haar de stilte, geen vogel zong meer, geen insect zoemde, er was alleen het geheimzinnige ruischen en klateren van de beek. En onhoorbaar, maar toch duidelijk, het stuwen van haar bloed. - Weer woonde ze tusschen de eenzame toppen; het kind was naar buiten gekomen, liep op bloote voetjes door het gras en jubelde met zwakke uithalen om een bloem. Zij had | |
| |
haar werk, ze liet het kind zooveel mogelijk met rust, al wendde ze honderdmaal het hoofd. De dag ging voorbij. Eindelijk beurde ze het op, dompelde het in dieper en zonniger water dan dit. Ze voelde het gezonde vleesch tusschen haar handen, zag de ronding van dijen en buik, toen de oogen, ondoorgrondelijk van leven. Het was of haar adem stil stond. Vanwaar kwam het leven? Zijzelf had het, ze zou het voortzetten in haar kind. - De droom was niet genoeg, maar ze kon geen man aanvaarden - dien iongen op het terras niet en evenmin Kerr's Willy. Het water wakkelde om haar enkels, het blauw van den hemel was nauwelijks zichtbaar. Ze moest weg uit deze kloof, er was hier geen voor- of achteruit, haar borst raakte beklemd.
Ze stapte op den oever, nam haar schoenen bij de veters, ademde diep en begon aan het stijgende pad. De eerste minuten zweeg het in haar - toen was het of ze naar een beslissing toedrong. Zou ze vreemde kinderen verzorgen, zooals ze had gedaan, en den droom behouden, of...? Ze strekte zich, haar mond sprong open. God had de wereld gemaakt en het was goed zoo. De beklemming week. Daar bereikte haar een schuine straal van de avondzon en haar voeten tintelden door het gaan. De kerkklok begon te luiden, een bijna tastbare galm door de stille lucht. Ze dacht niet door over haar gevoel van bevrediging, ook werd het haar niet bewust iets te hebben besloten; ze liep omhoog tusschen de bloemen en glimlachte.
| |
| |
Klaus Dörrnis kwam aan haar deur, soms met zijn broer, die Giovanni heette. Ze waren sportief gekleed en vroegen naar Werner, - hij had hun een wandeling beloofd. En of Juffrouw Anna ook meeliep?
Ze weigerde haastig - er was teveel werk. Toen de oudste jongen nog aanhield, zei ze er niet op te hebben gerekend.
- Als ze het dus vooruit wist?
Daarop gaf ze geen antwoord.
Eens liet Werner op zich wachten; moeder wees met een hoofdknik naar het bankje en schonk versche geitemelk. Ze zaten naast elkaar als verheerlijkte kinderen. - Een anderen keer had Anna plotseling medelijden met Vanni's zwakke borst en puntige schouders.
- Kom, zei ze bruusk - ik zal jelie door een wild ravijn voeren - en zag de bijna angstige vreugde niet in de oogen van den jongen.
Van die tocht teruggekomen, voelde ze zich onrustig. - Je had het niet mogen doen, zei ze zichzelf, - nu heeft hij gemerkt, dat hij je portuur niet is. - Wat dat zou? - Ja, als je zoo wilt zijn.....
Toen schaamde ze zich voor zijn moeder. - Nog eens op het terras komen theedrinken sloeg ze heel beslist af. Misschien ging Werner alleen - ze vroeg er niet naar. Ze begreep nu wel, waarom hij Klaus voorthielp, zijn medelijden was ongevaarlijk en mogelijk was de hulp aan Klaus niet verspild.
Eind Augustus reisde de familie Dörrniss naar huis | |
| |
terug.
Toen ook Werner was vertrokken, keerde het oude leven weer voor Anna en de moeder. De regelmaat door het uitblijven van bijzondere gebeurtenissen maakte den verstreken tijd kort. Een enkele maal zag Anna de vriendinnen van vroeger. Nette had zich verloofd met een reiziger in tabak en was sindsdien van haar uiterlijk vervuld; Vreneli stond in den winkel van haar vader en zei te weten, dat Nette's vriend in ieder dorp een liefje had. Zij kende haar volkje en eens voegde ze daaraan toe: Dat van jou is ook niets.
Anna trok haar wenkbrauwen op. - O, zei ze.
Het meisje achter de toonbank begon luidkeels te lachen. Kort daarna sprak ze over een gemengd zangkoor, dat zou worden opgericht. De burgemeester wilde eenheid in het dorp - de pastoor zou het wel verbieden.
- En gebeurt het dan? vroeg Anna.
- Dat weet ik nog niet, we vergaderen er over, we zijn vrije Zwitsers.
Anna voelde zich onbehagelijk. Zijzelf kende den trots, waarmee in haar land over ‘de vrije Zwitsers’ werd gesproken en waarom hinderde die haar dan? Misschien was het meer de wufte toon van het meisje. Ze wist heel goed, dat een vereeniging van Katholieken en Protestanten niet kon bestaan - ze hoorde Vreneli weer zeggen: Dat van jou is ook niets. Sloeg dat op Kerr's Willy, of op dien stakker uit Zürich? En waarom had ze Willy niet gezegd:
| |
| |
We zijn van tweeërlei geloof, zoo goed als ze den ander had beduid: we zijn van te verschillend ras?
Moeder scheen haar onrust nooit te merken.
Meer en meer schoof de avond op naar den middag, het stille uur van vrouw Bassmann viel dicht voor de schemering. Waarschijnlijk had ze al Werner's brieven overgelezen, - nu nam ze oude portretten ter hand, of sloeg haar naaidoos open en glimlachte om allerlei vreemde voorwerpen, die er in verdwaald waren geraakt. Anna zou deel willen hebben aan dien tragen, bijna bevreesden glimlach, maar moeder sprak geen woord. Ze kon niet altijd wegloopen, de regen viel soms te hard en eenmaal had ze op den praathoek hooren zeggen: De meisjes gaan uit op avontuur. Toen trachtte ze de dorpsstraat korten tijd te vermijden. Wist ze, dat moeder aan Werner dacht, die met zijn kleine vingers tusschen haar klosjes had gewoeld? hoorde ook zij die heldere kinderstem in honderd vragen en duidelijk gevormde zinnen? Ze was er soms na aan toe, het te vermoeden. Dan liep ze zacht naar haar slaapkamertje en eens begon ze een brief aan Werner. Den eersten keer kwam ze niet verder dan deze woorden: ‘Ik geloof dat je moeders eenig kind bent.’ Later schreef ze erbij: En toch ben ik je zuster en ik zou met je willen praten, maar ik weet het begin niet.
Deze brief bleef een poos in haar nachtkastje liggen, daarna voegde ze er losse vragen en opmerkingen aan toe. - De dominee zegt, dat we in de diaspora leven - wat beteekent dat? Is het de tijd, waarin | |
| |
eigenlijk niemand een geloof heeft en we maar doen alsof? - Toen moest ze erover denken, of dat ook voor háár gold, maar tot een beslissing kwam ze niet. Ze schreef ook: Misschien denkt de oudste jongen van Dörrniss net als ik, maar hij voelt anders. Ze wist niet precies, wat ze hiermee bedoelde - was er wel een scherp onderscheid tusschen voelen en denken? Ze wilde daarover peinzen, maar het was moeilijk - ze kwam er niet mee klaar.
En dan lokte het haar weer naar buiten. Ze moest het waarnemen zoolang er geen sneeuw viel - het was al diep in den herfst en ze hoefde de mannen op den praathoek immers niet te hooren.
Maar één van hen hield haar staande. - Bassmann's Anna, weet je het al? Joseph Kerr heeft ‘Montana’ gekocht. - Een ander vulde aan: Hij zal de wintersport progareeren.
- Zoo, zei Anna.
Ja, ja, die loodgieters wisten het wel - centrale verwarming en heet water uit de kraan om je voeten te wasschen - hôtel Des Alpes kreeg eindelijk zijn evenknie.
Nou - in Des Alpes lagen dikke tapijten, en een billard was geen loodgieterswerk.
Anna maakte zich zoo gauw mogelijk vrij. - Een hôtel - het sprak tot haar verbeelding. ‘Montana’ hoorde niet tot de kern van het dorp, daarvoor lag het te laag en te eenzaam. Het was een pension voor Protestanten geweest, - 's zomers preekte de dominee minstens eenmaal in het elzenbosch je erachter.
| |
| |
Wat zou het nu worden? Bij de Steckery's had ze eens tafel gediend, ze zou zich in het seizoen bij Kerr kunnen verhuren. Neen - maar wel moesten ze het vooraanzicht van het huis verbeteren. De groote glazen veranda rustte op pijlers en de ruimte daaronder werd tot berging gebruikt, - je zag er leege kisten, kratten en biervaten. Was er geen schuur? Voor den langen Westergevel stonden stoelen en tafels, de bodem was daar vlak gemaakt, maar de begroeiing rondom had erdoor geleden. Het kon alles mooier en lieflijker, - de pastoor zou eens hebben gezegd: ‘Montana’ herinnert me de kale wanden van een Protestantsch Godshuis.
Het meisje probeerde aan iets anders te denken - niemand zou haar immers om raad vragen - of het moest Willy zijn. - Wat doen we met die ruimte onder de eetzaal? - schoonmaken, natuurlijk, maar dan? Mogelijk had je er geen uitzicht op het meer - ze zou eens moeten gaan kijken. Stonden daar niet die oude noteboomen achter de boerderij van Förensi? Eensklaps bloosde ze en stond stil; ze was al op weg erheen, gedachteloos begonnen, - ja, maar zou Willy dat gelooven, als hij haar tegenkwam? Och, wat deed deze ééne keer ertoe, zijn toekomstige huis lag lager dan het hunne, - hij zou haar niet meer kunnen bespieden.
Dagenlang gold het dorpsgesprek den koop van ‘Montana’; Joseph Kerr had niemand van zijn plan doen weten; hij was een zwijger en een binnenvetter. En of zijn Tresa - ziekelijk, tien jaar ouder dan | |
| |
hij - de goede madame was voor een hôtel?
- Ze zullen op jonge krachten hopen, hoorde Anna in den winkel van Thomas Gmürr, terwijl ze haar boodschappen borg. Keek iemand naar haar? Ze liep naar huis en dacht aan Willy's moeder. Een kleine vrouw met roode randjes om haar oogen en een stem alsof ze fluisterde. Ze schoof op groote viltpantoffels door de keuken, die ruim was en donker; ze zakte door in haar knieën, - je wilde haar soms opvangen, zoo wonderlijk en gejaagd was haar loop. Maar als ze niet thuis was, vond je de keuken ongezellig. Ze ging veel naar de kerk, ze moest wel vroom zijn - maar de pastoor kwam niet bij hen, had Willy verteld.
Anna werd stil van dit denken en liep met al haar boodschappen het huis voorbij om niet gestoord te worden. Flauw in den nevel zag ze kale struiken en het vochtige latwerk langs den weg, afgewisseld door steenblokken. Eigenlijk was het gezicht van die vrouw niet leelijk, een beetje vlak, en rood glimmend, maar de neus was fijn, heel licht gebogen. Van de Pressalle's had ze geleerd, dat het op de lijnen aankwam. Willy leek op haar - hij was het eenige kind. Wonderlijk, dacht het meisje - en ze prevelde dat woord - wonderlijk om een zoon te hebben van Joseph Kerr. Een man met harde, lichtblauwe oogen en een rossigen kroesbaard. Nu voelde ze een spanning in haar keel: - als Willy op hem zou lijken? Willy had de oogen van zijn moeder, grauw en donker. - En van den vader heette het,
| |
| |
dat hij ontrouw was.
Ze stond stil voor een kegelvormigen boom bij het kerkhof; door den nevel was hij van alle andere dingen gescheiden, alleen een paar kruisjes zag ze dicht onder den voet. Ze wilde niet meer denken - eensklaps kwam het haar voor, dat ze den laatsten tijd voortdurend aan Willy had gedacht. Ze wilde den brief aan Werner afmaken en dan zou ze een besluit nemen. - Ik trouw nooit, kon ze hem schrijven - en wat zal ik dan met mijn leven doen?
De beklemming was er weer, anders dan dien avond in de kloof, - minder dreigend, zoo alsof ze er wel aan wennen zou - zacht en droevig als de nevel.
|
|