| |
| |
| |
Negende hoofdstuk
Met een boek onder haar arm stapte Aleid Reevaart dien Vrijdagmorgen naar buiten en hief verrast haar hoofd in den geurenden herfstwind. Zoo was het najaar van haar jeugd geweest, ijl en pittig, vol zon en toch met dien koelen adem, die de rozen in knop hield, langen tijd en zonder ze te doen verwelken. De hydrangia's langs het hek lieten groote dauwdruppels vallen, een paar spreeuwen stoeiden in ritselend blad. Ze liep langs den grintweg, boog om den heuvel heen en zag het lage, witte huis van haar buurman. Vroeger had daar de wat zonderlinge dokter Schaltens gewoond, die altijd werd geroepen voor Vera. Ze kende het terrein van ‘Zilvenbroek’ even nauwkeurig als haar eigen grond, maar het huis zelf had lang iets afstootends voor haar behouden.
- Kinderlijk wanbegrip, had de nieuwe buurman gezegd, de eerste maal dat ze hem ontmoette. -Een verwaarloosde buitenmuur en een huishoudster, die niet wijs was, maar bij mij is inwendig alles in orde. Dit zeggend had hij haar met lichten spot aangezien. - Nu glimlachte Aleid en opende het hek. Op den hoek bij de hooge thuja's trof ze Ko van Beijnen, - hij moest naar de vergadering van de commissie ter bestudeering der pachtwetten.
- Dus die gladde snaak blijft op de koffie, zei hij, - laat hem niet ontglippen, ik wil hem één en ander aan zijn verstand brengen.
Ze knikte. De ‘gladde snaak’ was de architect, die
| |
| |
het huis voor hen beiden zou verbouwen. - Ik ben benieuwd.
- Ja, zei hij - tot straks - en hij ging.
Aleid bleef staan. Ze keek naar den overwoekerden, boogvormigen inham van het donkere mastbosch achter het huis. - Dat laat u natuurlijk kappen, had de jonge man met een luchtige handbeweging gezegd, en zij wachtte op Ko's wederwoord. Als terloops merkte hij op: Er staan wilde moerbeien; - zou hij om enkele goede vruchten het kwade hout willen sparen? Langzaam, keurend, liep Aleid langs het struikgewas, sloeg toen rechtsaf langs den zoom van het bosch. Links van haar lag een omgeploegd veld, grauwig purper, licht afdalend, zoodat boomen en huizen zichtbaar waren in het dal. De eetkamer zou een klein terras krijgen met dit uitzicht op het Westen - de architect had daar lang staan kijken. - Dat vind ik mooi, zei hij - een zachte helling met koren, en 's winters de rulle aarde.
Het was grappig, zooveel mogelijkheden hij had ontdekt voor ‘Zilvenbroek’; - vandaag zou hij hun het uitgewerkte plan voorleggen. - Ze liep terug naar het huis. Hoe verbaasd zou Vera zijn geweest, als ze dit had geweten? Aleid dacht aan het teere, blanke gezicht van haar jongere zuster, dat haar pas lief was geworden, toen Vera zich had verloofd, en die gave trekken iets vollers weerspiegelden dan een eenzelvige en schroomvallige levensaanvaarding. Nooit zou ze de ontmoeting vergeten bij Vera's thuiskomst met Charles. In de bocht bij de jonge
| |
| |
berken, daar kwam ze aanloopen en was niet alleen.
Ze liep veerkrachtig en vlug, met opgericht hoofd - ze leek gegroeid. Plotseling was ze het jonge meisje, dat haar bestemming weet en daardoor meer zekerheid had dan haar oudere zuster.
- Aleid, dit is Charles Forblanc; is papa thuis? -Onmiddellijk die vraag, alsof het niet kon wachten. Maar ze moest Vera recht doen: het waren vreugde en trots, die zich wilden belijden. - Een jaar later volgde het huwelijk. - Aleid stond nu voor het raam van de eetkamer, dat zou worden vervangen door een openslaande deur; het was haar, alsof ze met haar zuster sprak. - Zie je, ‘Den Eekhof’ is zoo groot en ik trouw wel, maar krijg geen kinderen meer. Bovendien, wat zijn de menschen anders dan vroeger, zooveel bewuster en eenvoudiger. - Dat komt door mijn leeftijd, zeg je? nog steeds zou de jeugd haar bonte en onbegrensde droomen hebben? Eline bijvoorbeeld - is het land nog niet ontdekt, waar zij zal wonen? - misschien heb je gelijk. Maar je had dien jongen architect moeten hooren over ‘Den Eekhof’. - In alle opzichten verouderd, een bouwwerk, dat sinds lang dood is en geen enkele inspiratie meer geeft. Ik wilde hem niet alles laten zien, maar hij deed zelf de deuren open. Toch ben ik blij, dat dit is gebeurd: Ko heeft nooit van het huis gehouden, zelfs niet van de ligging. Dus, Vera, ‘Den Eekhof’ gaat naar den grond. Ik weet, wie er hebben gelogeerd, toen je trouwde, maar dat mag nu niet meer van belang zijn, wel? - de levenden
| |
| |
vragen hun recht. En heb je ooit een zoo humoristisch en eerlijk vrager ontmoet als Ko van Beynen? Ze keerde zich om, nam de krant van een stoel en ging zitten. Nog geen architect. Onwillekeurig sloeg ze de krant open, liet haar blik over de groote bladen gaan. Ho, ze had een naam gezien. Hier -Mr. Charles, baron Forblanc De Dordon, benoeming verwacht tot Gouverneur Generaal van Ned. Indië. Charles Gouverneur Generaal! dus daarvoor was hij uit Parijs terug gekomenl Ze las het berichtje nog eens, haar lippen bewogen, toen een derde maal hardop. - Gewezen gezant te Parijs - zonder dat zou ze nòg hebben geloofd, dat het een ander gold. En het kind - wat moest er van Eline worden? Ze schokte even met haar schouders. Dat was een vraag, die Eline zelf moest oplossen. In een meisjesboek zou zij nu naar voren treden en haar armen wijd openen voor het eenige kind van haar gestorven zuster. - Nonsens - Eline was negentien jaar en mocht niet door een tante op schoot worden genomen. - Aleid Reevaart stond op en liep het huis weer uit. - Ik ben niet sentimenteel, zei ze zichzelf, - ik ben ook geen dwaze oude vrouw, maar ik wil mijn eigen leven hebben. Als ik jong was getrouwd, sprak het als vanzelf, dan had ik mijn man moeten volgen - maar nu zou ik niet mijn eigen wil mogen doen? Ik zal naar Amsterdam gaan en Charles mijn huwelijk aankondigen. Wanneer komt er eerlijkheid in de menschelijke verhoudingen? Ik toon Eline graag mijn volle belangstelling,
| |
| |
maar blijf op den achtergrond. - Wat heb je besloten? vraag ik. - O, zoo. Je bent ons altijd hartelijk welkom, dat weet je. Ik ben benieuwd, wat je van ‘Zilvenbroek’ zult zeggen, dus als je eens gelegenheid hebt.... Misschien is dat al te veel en ik ben niet benieuwd naar wat anderen van mijn huis zullen zeggen, ik wil dat Ko er gelukkig is, ik wil zijn liefde behouden, dat is alles. - Zijn liefde is niet heel groot, maar heb ik recht op meer? - en we mogen niet meten.
Ze liep een smal pad tusschen kreupelhout, een paar fazanten vlogen op. Hier had ze Louis langs gevoerd, ruim twintig jaar geleden. Soms droomde ze nog van hem en zag hem dan worstelen met het water; zijn omgeslagen boot dreef ver voor hem uit, zijn vertrokken gezicht was vreeselijk om te zien. Een enkele maal ook zag ze hem gestorven, zijn hoofd lag achterover een handdiep onder het stille water, dat helder en licht groen was. Toch werd het beeld haar nu niet duidelijk, daartoe moest ze slapen, wakend dacht ze haast nooit meer aan hem. - Het leven was lang en vol verandering. Eerst was ze zelfbewust geweest, ze vermoedde niet, dat haar uiterlijk weinig bekoring had, maar toen Vera Charles en andere jonge mannen in huis bracht, ging ze langzaam hun beider waarde beseffen op de huwelijksmarkt. Op Vera's trouwdag had ze Louis hooren zeggen: Ze heeft het echte waas, zoo een bruid behoeft geen sluier. - Dien nacht had ze zichzelf met donker gloeiende oogen in den spiegel bespied, -
| |
| |
ze zag niets van een waas, ze was forsch en scherp van trekken, - om haar mond lag een hooghartige glimlach. Maar ze keerde zich om, de glimlach werd een beven. - Na den dood van haar ouders had ze veel gereisd, eenmaal trachtte ze Louis op te zoeken in Genève - hij bleek in Amerika te zijn. Bij Vera's dood had Charles haar geschreven, een brief, waartoe ze hem niet in staat had geacht. De herinnering beschaamde haar doordat ze moest erkennen, hem slecht te hebben gepeild, en toch liet ze haar eerste lage schatting nooit geheel los. - Charles Gouverneur van Indië, dacht ze opnieuw - wèl hadden de broers hem ruim baan gegevenl Ze verlangde hierover te praten met Ko, - het beste was misschien, dat ze morgen naar Amsterdam ging.
Ze stond voor het hek, dat zijn grondgebied scheidde van het hare, een ijzeren hek, staalblauw geverfd. Nooit zou ze haar verwondering vergeten, toen ze het voor de eerste maal zag. Ze had een voettocht door Denemarken gemaakt en was maandenlang weg geweest.
- Heeft iemand het huis van dokter Schaltens gekocht? - wie, in godsnaam?
- Een mijnheer Van Beynen, een rijk geworden boer.
- En kon die man niet met mij overleggen, eer hij zijn wansmaak botvierde op dat hek? - Maar de brief, dien ze hem erover had geschreven, was niet beantwoord. Later, toen ze hem voorhet eerst in een besloten ruimte zag, op een vergadering van de cri- | |
| |
sis-commissie, viel hij haar mee. Hij bleek ook geen boer te zijn, maar de zoon van een onderwijzer, die zich uit eigen middelen had omhoog gewerkt. Zijn uiterlijk was beschaafd, zijn stem klankvol en rustig. Eenmaal had zijn blik den haren onmoet, hun beider glimlach was van dezelfde natuur. - Bij het uiteengaan kwam hij naar haar toe. - Toentertijd heb ik gemeend, zei hij, dat uw verontwaardiging wel gelijk-op zou dooven met den glans van die ongelukkige verf, die ik ook niet had bedoeld. Maar hoe gaat dat op een dorp: de schilder had geen zwart meer, en heeft voor het vaderland-weg met blauw gesmeerd.
Op dat oogenblik voegde Van Wierden, de burgemeester, zich bij hen.
- Pardon, freule; - mijnheer Van Beynen, ik zou u graag nog iets voorleggen. - Ze had zich afgewend.
Kort daarna trof ze hem op een wandeling en al pratende liep hij mee haar huis binnen. Hoe goed herinnerde ze zich dat eerste gesprek, over persoonlijke verantwoordelijkheid en Staatszorg. Aan het eind had hij haar een vluggen blik toegeworpen.
- Misschien kunt u ook nog iets van mij leeren, zei hij, en was weggeloopen als de meester, die gaat en komt zonder plichtplegingen, bijna zonder groet.
Het sprak vanzelf, dat ze over hem hoorde praten. Van Wierden wilde hem in den Gemeenteraad hebben en eens zou Van Beijnen hebben gezegd: Vraag
| |
| |
liever mijn buurvrouw, ik ben een ongeletterd man. Háár noemde hij: ‘de freule, die weten wil’. - Na dien eersten keer was hij vaker gekomen; ze zorgde ervoor, hem een aanmoedigend woord te geven, totdat woorden hun kracht inboetten naast haar glimlach en de warmte van haar blik. Toch had het vijf jaar geduurd, eer ze zijn huis betrad. Nog kon ze hem hooren zeggen - hij kwam haar tot in de vestibule tegemoet - Dus daar bent u eindelijk. Ze voelde zijn warmen handdruk en was ontroerd, anders nog dan wanneer ze het eigen huis terug zag na een lange afwezigheid. En toen, op een avond, vertelde ze hem van haar jeugdliefde, onvoorbereid en toch zoo kort en overzichtelijk. Tot haar verwondering sprak ze als buiten Louis om. Ze dacht nauwelijks aan zijn leven en in het geheel niet aan zijn onverklaarden dood - ze sprak over haar eigen innerlijk.
- Ik hield van hem, hij was begaafd, - hij was jong en onbedorven.
Ko Van Beynen luisterde aandachtig en toch zonder zwaarwichtigheid.
- U ook, zei hij - u moet als hij zijn geweest.
Ze zaten met hun rug naar het licht, het was najaar als nu en zoo stil, dat ze den regen hoorden vallen.
- Maar ik was leelijk. Ze dorst haar hoofd niet naar hem om te wenden.
- Ja? Zijn stem klonk zangerig in dat eene woord en plotseling wist ze hem heel nabij.
| |
| |
Een paar dagen later zei hij, dat ze zich door die bekentenis aan hem had gegeven.
- Bedoel je de bekentenis van mijn oude liefde?
Hij hield toen haar hand in zijn beide handen.
- Ja, ik weet niet dat je me méér zoudt hebben uitgeleverd.
- Ben ik dan niet....
- Sst, zei hij, zulke grove taal mag ik niet hooren. Zoo was de man, met wien ze zou samenleven.
Aleid stond nog tegen het hek geleund en tuurde den weg af. Ze zag een kleine, gele auto naderen met een stofwolk achter zich aan - dat was het wagentje van den architect. Hij kwam dus toch nog. Ze was benieuwd naar de blauwdrukken, zou die rustig met Ko willen bestudeeren. En dan was er nog iets, waarover ze wilde praten - het krantenbericht. - Ze lachte met open mond.
Was ze vermoeid door de besprekingen met dien eerzuchtigen jongen man, of teleurgesteld door de geringe geestdrift van Ko? Hij scheen nog altijd niet in te zien, dat zijn huis te klein was voor hen beiden, maar zei graag iets denigreerends van ‘Den Eekhof’. Het verbouwingsplan was goed, met liefde doordacht en smaakvol, maar dat deze muren zouden worden afgebroken.... Charles zou toch niet aan het huis hechten, of Eline? Ze moest naar hen toe, nòg was er niets gebeurd. Maar in gedachten zag ze Ko, zijn sterke, goede gezicht; ze wist zeker, dat Louis respect voor hem zou hebben gehad, en
| |
| |
genegenheid, - de trouwe genegenheid van mannen onderling. Die woorden hinderden haar: ‘nog was er niets gebeurd’, al wist ze, hoe ze waren bedoeld. Neen, ze zou toch het innerlijk gebeurde niet loochenen? Ze wierp zich om in haar bed - nu moest ze een oogenblik slapen. - Zou Ko tegen het huwelijk opzien? hij was de eenzaamheid gewend en hield niet van veel woorden, - maar ze kon zwijgenmet hem, als eerst hun uiterlijke leven was bepaald.
Toen ze haar oogen opsloeg, had de hemel een rossen gloed. - Hoe lang nog? ging het door haar heen, en ze glimlachte schuchter: sinds ze Ko liefhad, werd ze vaak aan den dood herinnerd.
Onder het verkleeden dacht ze aan Eline. Mogelijk zag het kind in haar de vrouw, die haar moederinstinct had laten verdorren en leefde voor het behoud van een steeds armer wordende ziel. En zoo had het kunnen gaan, maar het leven had haar nog een kans geboden - het onuitputtelijke leven.
Ko liet juist den burgemeester uit, toen ze aankwam en was gepreoccupeerd, ze merkte het aan zijn staan en zitten. Daarom sprak ze niet veel onder den maaltijd en zag hoe zijn gezicht zich geleidelijk ontspande. Nog vertelde hij iets over het bezoek van Van Wierden, toen, na eenig zwijgen, vroeg ze hem of hij de ochtendkrant had gezien.
- Ja, zei hij en zijn oogen glinsterden, - je zwager wordt Gouverneur Generaal van Indië.
Hij wist het dus.
| |
| |
- Ik zal er heen moeten om geluk te wenschen - ga je mee?
Hij leunde in zijn stoel. - Och ja, dan kan de kennismaking oppervlakkig blijven terwille van het afscheid.
Ze wond zich plotseling op over Eline, zei het niet te zullen verdragen als het kind in Buitenzorg een dergelijk leven zou hebben als in Parijs. Daar was ze tweemaal bij hen geweest en had van ergernis kunnen vloeken. En dat het zelfs niet in den vader opkwam te hertrouwen, de bloedelooze stroopop, die hij was.
- Terwijl hij toch iedere vrouw zou kunnen krijgen, ging de ander voort, zijn oogen half dicht geknepen. Aleid voelde zich geremd. - Hm, zei ze, maar schoot weer los door zijn lach. - Iedere vrouw - dat is zoo'n betrekkelijke waarheid, want welke vrouw kan hij begeeren? Ze keek hem aan en glimlachte om den geest, die uit zijn trekken sprak.
Nog eens kwam ze terug op den toestand in Parijs; dit moest ze Charles nageven: hij had een onkreukbaar karakter - voor zoover er van karakter sprake kon zijn. De intriges, die er om hem heen werden gesponnen, zag hij niet, of misschien moest ze zeggen: hij raagde ze even zorgvuldig als een propere vrouw de spinnewebben in haar huis.
Wat zij op den man tegen had, meende Ko, kwam eigenlijk daarop neer, dat hij de broer had durven zijn van Louis en André.
- Of dat hij juist niet had gedurfd?
| |
| |
Hij zweeg een oogenblik en fronste zijn wenkbrauwen. - Dit werd een spel met woorden, zei hij toen, waarin hij niet bedreven was, maar hij voelde haar onwil tegenover den zwager. Ze verweet hem waarschijnlijk haar zusters vroegen dood, ze verweet hem zijn maatschappelijk succes, terwijl hij niet den aanleg bezat van zijn broers, - alsof hij het daardoor op oneervolle wijze had verkregen.
Aleid luisterde met een half oor. - Hij is een jongen uit het volk, dacht ze, - zou het me dan verwonderen, dat Charles' loopbaan hem imponeert? - Maar wat ze zichzelf niet wilde bekennen, was de huivering, die ze op dat oogenblik voelde voor de ontmoeting met haar zwager en Vera's dochtertje.
Dien Zaterdagavond waren ze beiden moe van het ongewone drentelen door de groote stad. Ze hadden de gelegenheid benut, naar winkels te kijken en te praten over de inrichting van hun nieuwe huis.
Aleid had nooit eigen meubelen gekocht, in ‘Den Eekhof’ stond al het gepolitoerde mahoniehout, rijk met lofwerk versierd, van haar grootouders. Nu weifelde ze tusschen antiek en modern. Het gemak, waarmee Ko kon beslissen, ontlokte haar eenmaal een schampere opmerking over het stijllooze allegaartje in den ‘kippenloop’: enkele meubelen van den ouden eigenaar, luchthartig aangevuld met bazaar-artikelen. Een beetje geprikkeld vroeg hij, dien bijnaam voor zijn huis eens te vergeten, bovendien zou ‘het hanekot’ juister zijn.
| |
| |
Ze schrok van wat ze zijn lichtgeraaktheid noemde en zweeg. Voor een volgende winkelruit staande zei ze: - We zullen goed doen, niet te koopen voor we het eens zijn geworden.
Hij gaf haar een vluchtigen, maar scherpen blik.
- Ik dacht dat we het eens waren.
Hoewel ze niet van deze uitdrukking hield, die ze burgerlijk vond, werd ze overrompeld door den stuggen ernst van zijn toon.
- Ja, zei ze, in groote dingen, - en voelde plotseling de ergernis om het kleine van zich afvallen.
Onder het eten spraken ze weinig meer, maar doordat ze traag werden bediend, rustten ze uit en konden bij het dessert weer glimlachen. Toch was er een schuchterheid in beider blik. - Ze moest nu niet meer treuzelen, zei Aleid, maar haar zwager zien te bereiken.
Hij knikte haar toe. - Het zou wel goed zijn, meende hij, nu toch maar naar zijn zuster te gaan. - Hij had haar over zijn zuster verteld, die met een bakker was getrouwd, maar ze wist niet, dat hij een bezoek aan haar had overwogen.
- O, zei ze, zooals je wilt.
Hij had Heleen in geen zes jaar gezien - ze woonde nu ergens in Noord, - voor de laatste verhuizing had hij haar wat geld gegeven. Waarom ze zoo dikwijls van buurt veranderde, begreep hij niet, het leek hem slecht voor de klandizie, maar liever bemoeide hij er zich niet mee.
Ze spraken af, dat hij haar den volgenden morgen
| |
| |
om tien uur zou opbellen. Hij kon niet zeggen, waar hij zou overnachten, - misschien bij Heleen - mogelijk was ze daarop gesteld. (De laatste maal had hij er op een divanbed geslapen, waarvan de meeste veeren stuk waren, maar dat verzweeg hij.)
Aleid dacht, dat ze weinig op elkaar waren gesteld? Hij snoof even door zijn neus. - Dat was iets anders, maar zoo'n vrouw had ook haar ponteneur. -Kende ze dat woord niet? - zijn moeder gebruikte het. Zoo lang mogelijk behoedde een burgerman zijn ponteneur, het onderscheidde hem van den pauper. Als Heleen nog één schoon laken in de kast had, zou ze haar eigen broer willen herbergen.
Het kon een verbastering zijn van point d'honneur, dacht Aleid, maar ze zei het niet hardop, Ko kende geen woord Fransch.
Om acht uur gingen ze uit elkaar, Aleid had één straat te loopen tot aan het Leidscheplein, waar ze een taxi zou nemen; Ko vergezelde haar niet, maar wendde zijn hoofd in de andere richting. - Tot morgen zeiden ze en voelden beiden dat de dag zwaar was geweest.
Na een paar oogenblikken keek Aleid om en zag hem gaan met even opgetrokken schouders, - de loop van een eenzelvig mensch. Haar hart riep hem terug, ze zou hem iets willen zeggen - iets liefs. Ze stond daar nog, terwijl ze hem al niet meer kon onderscheiden.
Het verkeer dwong haar vooruit. Ze liep langs hoog opgebouwde manden met bloemen, langs den Stads-
| |
| |
schouwburg, en dacht aan niets. Maar langzaam trok de ontroering weg en ze vroeg zich af of haar zwager veel wereldsche verplichtingen had, wat hij in den avond deed, en of ze eenige blijdschap mocht verwachten om haar komst, - vragen die ze in het geheel niet kon beantwoorden, wat haar het gevoel gaf, hem en Eline vreemd te zijn geworden. En toch liep ze niet sneller, de gedachte aan Ko hield haar terug. Ze was een dwaze, oude vrouw, nieuwsgierig naar het huwelijk; - neen, hunkerend naar liefde, ondanks al het vergaren van geestesrijkdom. In haar jeugd was ze forsch en hoekig geweest, - Louis had haar niet aantrekkelijk gevonden. Toen Vera door Charles was weggehaald, bleef ze alleen achter; wat kon ze anders doen dan haar geest ontwikkelen? Ze had geen spijt van haar leven, maar dan moest dit late huwelijk de kroon erop zijn.
Eensklaps stond ze stil voor een uitstalling van Perzische tapijten. Ze zou Ko kunnen verrassen met een vloerkleed voor zijn kamer. Hij was zuinig, wat haar altijd weer stak. - Er zijn menschen, die het geld kunnen verdienen, zei hij - er zijn anderen, die het kunnen uitgeven. - En voor den lust van die anderen, waartoe zij behoorde, had hij, als voor een kinderlijke onmatigheid, een vergoelijkend schouderophalen.
Resoluut stapte ze den winkel in. - Mijnheer, zei ze, - ik wil een kleed voor de kamer van mijn man.
- Graag, mevrouw.
- Ik zou zeggen: sterk en stemmig. - Het was
| |
| |
haar of ze Ko karakteriseerde en ze glimlachte verstolen.
Na de keuze van het tapijt, kocht ze een paar kleine meubels voor de vestibule, zonder haast en als met een vriend sprekend over haar nieuwe huis. Zoo was het bijna negen uur geworden, toen ze in de Nassaulaan aanbelde.
Van Richard kreeg ze een min-gunstigen indruk, hij leek haar geaffaireerd en hooghartig. Nu liep ze den salon binnen en stond stil voor het portret van haar zuster. - Ja, Vera was aan het einde van haar korte leven een vrouw met doffe oogen geweest; deze kleuren waren niet stemmig, maar mat. Het ijle waas, waarachter eens de levensbegeerte had gefonkeld, was grauw en ondoorzichtig geworden. - Aleid voelde droefenis, maar ook een onwil en ze wendde haar blik. Charles liet haar wachten - ze was te moe, om vooraf een gesprek op te bouwen en gaf het over.
Nu week de deur ener kwam een vreemde vrouw binnen, onmiddellijk gevolgd door Charles. Hij was jonger geworden, er blonk iets in zijn oogen.
- Aleid, zei hij - dat is een verrassing - mag ik je maar dadelijk mijn aanstaande vrouw voorstellen?
- Ina Vogelein.
Ze had het al uit hun houding begrepen, nog eer de woorden waren gezegd. Nu stak ze haar beide handen uit, in een opwelling van genegenheid, die haarzelf ontroerde - had ze dan ooit iets voor dezen man gevoeld?
| |
| |
- Ik ben gekomen om je geluk te wenschen met je benoeming, zei ze, maar dit verheugt me veel meer.
- Zie je, zei hij nadrukkelijk, - voor sommige menschen is dit het meest.
- Voor u niet? vroeg Aleid en keek Ina met een glimlach aan.
- Je bent de eerste, die het weet, zei Charles een oogenblik later - zelfs Eline.... Hij stokte. - We zijn net thuis - het is een buitengewoon mooie dag geweest. Aleid, je blijft toch hier?
- Graag, zei ze en dacht aan Ko.
Hij belde.
Freule Eline, berichtte Richard, was door mijnheer Moro afgehaald; ze had niet thuis gedineerd.
- Het is goed; freule Reevaart blijft logeeren. -Toen de deur was gesloten, ging Charles voort: Ik moet wat door de vingers zien met een dochter, die student is.
Ina glimlachte. En zij ziet wat door de vingers met een vader, die....
Hij werd plotseling ernstig. - Ik hoop het. - Sinds ik Ina ken, zei hij tot zijn schoonzuster gewend, -begrijp ik pas, hoeveel het kind is tekort gekomen. Aleid knikte. - En hoe lang ken je Ina?
Charles' gezicht nam een kinderlijk verwonderde uitdrukking aan. Nu telde hij iets op zijn vingers af, en nog eens. - Zes dagen, zei hij - maar dat zijn zes maanden geweest, geloof me. Ina, kom me te hulp. - Ik zal het nooit begrijpen, zei Ina en schraapte haar keel - maar het is ermee, als met een muziek- | |
| |
stuk, waarvan de mooiste passages niet gerekt mogen worden. Ze keek Aleid aan. - Ik ben pianiste en zeg het mijn leerlingen iederen dag: niet trekken, daar wordt het heusch niet mooier door. Charles -nee.... ze schudde haar hoofd - onze symphonie had nauwelijks langzamer gespeeld moeten worden.
- Oude menschen, zei Aleid, gaan trekken.
- Ja? - dat weet ik niet.
- Maar ik wel.
Het bleef een oogenblik stil. Toen boog Charles wat naar voren en keek zijn schoonzuster vragend aan.
- Heb jij ook trouwplannen, Aleid?
Ze was hem dankbaar om den klank van zijn stem en knikte. - Ja, zei ze, ik trouw met mijn buurman -en we kennen elkaar nu vijf jaar. Toen ik eens opmerkte: Ik ga niet over één nacht ijs, antwoordde hij: Daar heb je gelijk aan, het zou zoo plonzen als je er door zakte - hij is van zoo'n nuchteren humor. Maar nu - - Ze sprak voort - het was haar goed, te praten. Toch besefte ze al gauw, dat het niet te lang moest duren en legde haar hand op Ina's arm.
- Er is nog zooveel, dat ik weten wil van hier: uw trouwdag - Indië - Eline.
Ina zei: Maar ik vond het luisteren zoo prettig. Is uw aanstaande man ook in de stad?
Charles wilde een afspraak maken voor den volgenden dag en herinnerde zich eensklaps zijn voornemen, een telegram aan zijn broer te sturen. Ina stond op en zei, haar moeder te willen waarschuwen. Toen
| |
| |
ze in de kamer terug kwam, praatten Charles en zijn schoonzuster over oude gebeurtenissen. Langzaam vloeide daar het bericht aan André uit voort, dat ze nu gezamenlijk gingen opstellen. Daarna liepen ze de eetkamer binnen, omdat Aleid trek had in een appel.
- Waar blijft Eline? vroeg ze. - Charles belde de familie Moro op.
Tien minuten later kwam Eline thuis. Er lag een on gewone glans over haar jonge gezicht. Ze is mooier, dacht Aleid, dan haar moeder ooit is geweest - en ze lijkt gelukkiger dan wij één van allen, - ontroerend, schaduwloos gelukkig.
- Lieve kind, zei ze - maar toen deed ze een stap terug en keek naar Charles en Ina.
|
|