| |
| |
| |
Achtste hoofdstuk
Eline werd wakker uit een middagslaapje en zag met vreugde dat de schemering viel. Ze hoorde tot hen, die uit levensbegeerte den tijd zouden willen voortjagen, maar was te jong om dit te weten. Op den schoorsteenmantel stonden pauweveeren in een slank vaasje van ingelegd émail, dat oom André eens had gestuurd. Ze keek ernaar en voelde de loomheid van den slaap nog in zich. Waar oom André woonde, leefden de pauwen in het wild. Zou ze dat land graag zien? - het was heel groot, oom André reisde maar en ook zijn vrouw en kinderen bleven nooit lang op één plaats. - Er is een sterke geest voornoodig, had papa eens gezegd, omcosmopoliette zijn. - Hij zou nu wel met Ina reizen, zijzelf had geweigerd, mee te gaan. Eén oogenblik had ze zich tegen zijn zelfzucht verzet, en nu zou ze alleen moeten achterblijven. Was ze jaloersch? neen, verdrietig, omdat Nel Moro haar niet noodig had. Wat deed ze ook uit te stappen, gisteravond, en Nel achterna, die paar meter totaan de voordeur?
- Ik ga pitten, zei Nel, - morgen wil ik wat kunnen uitvoeren. Tot ziens en bedankt voor nou en nog ereis. - De deur sloeg dicht. Ze had de taxi betaald en was naar huis geloopen. Gek, dat ze toen korte Fransche zinnen had gemompeld, woorden van vroeger, uit dat laatste, moeilijke jaar in Parijs. Misschien had dat jaar teveel van haar krachten gevergd, -ze zou zoo broos worden als haar moeder en ook
| |
| |
jong sterven. Dan was er niemand, die om haar treurde. Oom André zou haar doodsbericht in de hand houden en zeggen: Ach - anders niet. En tante Aleid.... Tante Aleid was de eenige zuster van haar moeder en woonde nog op het oude buiten bij den Harenerberg. Ze had er willen logeeren, dit voorjaar, toen papa naar Parijs ging, maar haar brief bleef onbeantwoord. Later bleek, dat tante Aleid in Kopenhagen was geweest met haar buurman. - Een oude vrouw, - had papa gemompeld, wier pogingen in haar jeugd hebben gefaald. ‘Pogingen’ - een stuitend woord. - Nu werd het al bijna donker om haar heen, zacht glom nog het goud op een boekenrug in de open kast. Daar stonden tien deelen Goethe, karmozijn-rood gebonden en zes deelen Shakespeare in mosgroenen band. Ze kende haar boeken alleen van uiterlijk - en dat zou wel zoo blijven. Vanmorgen, juist toen ze haar oude Fransche grammatica had klaar gelegd, kwam papa bij haar binnen. Hij knikte haastig naar het boek, nam het niet op, vroeg haar niets. - Jij studeert, zei hij, - dat is een goed ding. Ik.... doe naar je wensch en hoop te hertrouwen, zoo mogelijk nog dit jaar; jijzelf hebt me als het ware deze vrouw toegevoerd.
En nog meer had hij gezegd, natuurlijk ook iets over geheimhouding. Het was zoo vreemd, dat ze niet blij kon zijn om Ina. Was het Ina nog, die nu de vrouw zou worden van haar vader? Wat wist ze van de menschen? Hield papa van muziek, hield hij
| |
| |
van reizen, zou hij als Gouverneur Generaal zijn werk prettig vinden? - En zou hij Ina werkelijk kunnen liefhebben, zooals oom André zijn vrouw lief had? - Even trok ze haar wenkbrauwen op. Was dit niet een sprookje, dat ze zichzelf had verteld, over de liefde, die meer was dan liefde tusschen oom André en die voorname, Hindoesche vrouw? - Neen, ze had het gezien in hun houding en de uitdrukking van hun gezicht. En papa had gezegd: Goddank is André zichzelf gebleven - woorden, die ze niet had begrepen en toch onthouden. Plotseling trapte ze ongeduldig met haar voeten. O, het waren domme woorden, dat wist ze wel!
Het Chineesche vaasje was mooi. De dingen stonden als altijd en waren toch meer bezield dan anders - de pauweveeren trilden in de opstijgende warme lucht. Ze moest opstaan en iets gaan doen, ze zou zichzelf in een soort zwijmel brengen en waarmee? - door aan de liefde te denken, die menschen voor elkaar konden voelen? Een warme blos brandde in haar wangen, - neen, ze zou niet bleek worden en sterven, als haar moeder.
De deur ging open en Richard kwam binnen. Even liet hij zijn oogen wennen aan de duisternis.
- Freule Eline, uw vader heeft opgebeld, hij zal om zeven uur niet thuis zijn. Ik moest u van hem groeten. Ze keek verwonderd bij die laatste woorden en glimlachte. Richard liep onhoorbaar weg. - Ik moest u van hem groeten - dat was niets voor papal - En dat ze nu ineens kon lachen!
| |
| |
Een oogenblik later stond ze voor de telefoon, mikte al op de schijf, maar trok haar vinger terug. Ze zou een mannestem hooren: Met de kleermakerij Moro - en dan moest ze haar naam noemen. Bas had haar verteld, dat het meestal de knoopsgatenmaker was, die naar de telefoon liep. - Vooruit, - ze zou Lientje Dong zeggen, als lang geleden. -Maar ze hoorde: Henk Moro, en zei: met Eline. Het was rumoerig daar in huis, nu kwam er nog de roep bij om Nel, die een verre galm werd en wegstierf.
- Do-do, zei Nel - bij jou eten? kind, ik eet iederen dag bij je, waarom kom jij niet hier? Bas kan je halen, die tuft vandaag in een oude Chevrolet rond met het rijbewijs van een ander, ééne Jan van Manen, - maar het is vrij safe, zegt hij. - Ja, hij staat juist voor de deur, ik zal hem sturen, maar dan moet ik gauw zijn. Dag!
Eline bleef besluiteloos staan, den hoorn nog in haar hand. Had ze dit gewild, bij de Moro's eten en geen tijd hebben om te denken? Maar ze ademde diep en voelde het leven zwellen in haar borst. De lichte zwijmel was er nog en dreef haar voort. Ze liep de gang in en opende de keukendeur. Bertha stond voor het fornuis en had haar niet kunnen zien, maar vroeg, langzaam haar hoofd omwendend: Freule Eline, hebt u een boodschap? - Links, aan de tafel, zat een vrouw met hoed en mantel, strak en vergeeld van trekken. Eline's blik schampte op haar af. - Papa komt niet thuis, zei ze, - daarom ga ik ook maar weg.
| |
| |
Bertha knikte. - U hebt gelijk, - ik zal het Richard zeggen.
Maar nu begon de vrouw te spreken. Ze was juffrouw Versterk, de weduwe van den timmerwinkel, de moeder van Doortje. In dit huis was genoeg personeel, maar een meester scheen er niet te zijn. De bedienden deden naar eigen goeddunken, verloofden zich, gingenuit. Ze was blij nutocheenseen jonge meesteres te zien. Zij, in haar eenvoudige fatsoen, had zich de dienstbetrekking van haar dochter wel anders voorgesteld - de banden in dit huis waren losjes gelegd. Kijk, zij had in geen kwaad willen gelooven, al had haar man zaliger haar nòg zoo gewaarschuwd. De grooten der aarde, zei hij, sluiten de cirkel, ze reiken hun hand aan de allergeringsten - niet in broederlijke hulp - misschien wel eens onder dien schijn - maar naar waarheid in de zonde. Haar dochter, haar Doortje, in wie nooit één steek was gevallen, had het aangelegd met een pauper, die zijn handen niet had leeren gebruiken. En dat was nog niet het ergste, maar heulen met den vijand - dat mocht ze gerust zeggen. Een kamertje had den ze gehuurd bij dat mensch, haar stiefzuster, een vrouw die in haar jeugd een misstap had begaan. Het oordeel was hun niet gegeven, maar je trok je eigen bloed toch van zoo'n schepsel weg. - Een kamertje - waarschijnlijk was ze er op dit oogenblik, want ze had vrij gemoogd - niet van haar meester, die mogelijk niet bestond - maar er was een andere meester, Richard met name.
| |
| |
God-zelf zou richten over dit huis....
Er werd aan de deur gemorreld, die van de keuken naar het plaatsje voerde; Cato sprong toe en liet een jongen man binnen. - Nu zal het misschien ophouden, dacht Eline, - ik wil weg, maar heb niet gekund.
- Ze zag een paar onverschrokken oogen op zich gericht, de jonge man kwam nader en stak zijn hand uit.
- Van Vliet, zei hij; Cato gaf de haastige inlichting: mijn verloofde.
Juffrouw Versterk lachte smalend. - We zijn hier allemaal verloofd, hé? - in een groot huis kan veel gebeuren, - maar de ‘kamertjes’ zijn hier waarschijnlijk te mooi en te duur voor jelui slag.
Plotseling draaide Bertha zich om en maakte het gebaar van mouwen opstroopen. - Welja, zei ze, - nou gaat u eruit, door de achterdeur; Van Vliet, help eens!
Op dat oogenblik werd er gebeld. Doortje's moeder kneep haar lippen samen. - Ik zal gaan als het mij past, zei ze.
- Pardon, zei Van Vliet en stak zijn handen onder haar oksels.
De vrouw gaf een gil. Haastig deed Eline de deur open en vluchtte. Richard wist een botsing met haar nog juist te voorkomen. Zijn gezicht was strak als gewoonlijk, toch zag Eline aan hem, dat hij den gil had gehoord. - Mijnheer Moro voor u, zei hij, en hield de deur van den salon voor haar open.
- Hallo! zei Bas en toen: Wat scheelt jou?
Het was haar ingevallen, dat ze geen woord had ge- | |
| |
zegd tegen de moeder van Doortje en dat die vrouw iets heel leelijks had bedoeld. Dat Doortje blijkbaar uit was, en haar vader met Ina.... en zijzelf was gevlucht.
- Niets, zei ze - kan je nog vijf minuten op me wachten?
Hij trok met zijn schouders. - Als het niet anders gaat - ik had gehoopt dat je al op de stoep zoudt zitten. Wasch dan gauw je handen en kom.
De eetkamer van de familie Moro lag in het sousterrain. Een zware tafel van blank gevernist hout was met zijn korten kant onder het lage raam geschoven, een dressoir van hetzelfde hout, met verchroomd ijzeren knoppen, stond tegen den langen wand. De stoelen hadden touwen zittingen. Boven de tafel brandde een langwerpige, matglazen plafondlamp. Nog was er een boekenrek, een laag tafeltje waarop een vaas met rozen stond en een ouderwetsche driehoekskast van glimmend notenhout.
- Welkom, zei mevrouw Moro. Eline kreeg een stoel naast den vader. Links zaten Nel en Bas, tegenover haar Henk en de moeder.
- We hebben gekibbeld, er waren twee partijen, de één wilde: doen zooals wij doen, de ander wilde de gast zoo goed mogelijk ontvangen. Bedien je, - de eerste partij heeft gezegevierd. Daarenboven een Eintopfgericht: bruineboonensoep, - maar Nel heeft een pudding gemaakt.
Moesten jelie die auto hierheen duwen, vroeg Nel nadrukkelijk; - het duurde zoo lang.
| |
| |
Bas schamplachte. - Die wagen suist door de wereld, maar er is de afgemetenheid van Richard.
- En ik heb laten wachten, vulde Eline aan - het spijt me.
Mevrouw Moro knikte haar toe. - Als je maar geen spijt hebt van je komst. Er straalde een zoo natuurlijke liefde van haar uit, dat Eline erdoor ontroerde. Het was haar alsof ze met den eersten lepel warme, kruidige soep een blijdschap indronk, waarnaar ze had gedorst. - Het gesprek werd levendig en algemeen, alleen Henk en zijn vader zwegen, hoewel ze luisterden en glimlachten. De tafel was niet gedekt, onder elk bord lag een matje van dik garen gehaakt. Ieder hield zijn bord bij en liet zich door de moeder bedienen.
- De gast moet meer eten - of smaakt het niet? Het waren de eerste woorden, die Eline van den vader hoorde. Ze wendde haar hoofd naar hem om en keek in zijn peinzende, lichte oogen.
- Het is heerlijk, maar ik heb heusch genoeg. Bent u eigenlijk een Hollander? Het had haar getroffen, dat hij zonder Duitsch accent sprak.
- Neen, zei hij - nog een Duitscher. Zullen we ons laten naturaliseeren? ook hierover zijn de meeningen verdeeld en eigenlijk is het dezelfde kwestie van daarstraks: zijn die wij zijn of.... Hij brak af, een handgebaar maakte zijn twijfel nog duidelijker.
Nadenkend zei de moeder: Als het maar niet zoo belangrijk was. Eline zag haar oogen klein trekken, maar meteen daarop een glimlach komen om haar
| |
| |
mond. - Jij nog soep? - je krijgt weer een blosje, zeker was je koud geworden onderweg.
- Het is juist de vraag, wat wij zijn, begon Bas.
- Nee, zei Nel en weer klonk haar stem hoog en nadrukkelijk, - het is de vraag, wat wij zullen worden.
- Goed, als je onder ‘ons’ wij drieën verstaat. Vader en moeder worden niet meer, Henk misschien ook niet - - en jij bent een vrouw. Maar de gemiddelde man wil meedoen aan de regeering van zijn land - dat geeft een prettig gevoel van volheid, net als bruineboonensoep.
Henk sloeg zijn oogen op. - Een volheid, die mij te machtig is.
- Natuurlijk, jij bent ver onder het gemiddelde, - maar ik.... Hij trok zijn mond breed. - Als ik me Hollander voel, wil ik hier iets in de melk te brokken hebben en tegen den tijd dat ik volwassen zoons heb, moet er veel zijn veranderd in de Grondwet.
- Je kunt hard schreeuwen, zei Henk, maar ik ben bang, dat niemand je zal hooren.
- De misteekeningen in de grondwet, Sebastiaan, laten zich niet licht uitvlakken, zei de vader.
- Kinderen, is dit een tafelgesprek? Nel schoof haar stoel achteruit. - Ik stel voor dat we pudding eten. Eline keek van den één naar den ander. Ze wilde Nel beduiden, dat het gesprek haar lief was, wilde Henk aanmoedigen en Bas minder haastig doen spreken, en het allermeest wilde ze den zorgelijken trek
| |
| |
begrijpen om den mond van mevrouw Moro. Dat gezicht was veranderd door dien trek, de mond hing scheef en er was iets blikkerends in de oogen.
- Niemand meer soep? - mag ik dan de borden? Een oogenblik bleef het stil, toen zei de vader naar Eline gewend: Dit is een standaard-gesprek, maar ieder half jaar wordt het dringender, doordat de spanning in de wereld toeneemt. Ik zou Hollander willen zijn uit erkentelijkheid aan het land, waar ik woon, - maar mijn vrouw zou er iets door verliezen, een illusie.... of ik weet niet wat.
- Ik ben een Duitsche, - zei de moeder, - mijn land en mijn volk zijn groot, en mijn taal - - Ze wachtte even, zei toen met een vagen glimlach: ‘Du glaubst es kaum, wie gut es klang’.
Eline voelde zich beklemd - Zoo zijn we nu, zei Nel, dwaze emigranten. Het klonk bits en verontschuldigend tegelijk.
De dessertbordjes werden doorgegeven.
- Neen, zei Henk, wij zijn nooit weggetrokken, maar ik vind het goed zoo: vreemdeling zijn in het land, waar ik ben geboren. En later, als onze kindederen Hollanders zullen zijn geworden, moeten ze weer voort. Nooit te lang blijven en nergens grond koopen, dan kom je niet in de verleiding, dien grond te willen verdedigen.
- Te làten verdedigen, zei de vader, - door de bezitloozen.
Nel probeerde te lachen. - Nu gaan jelie mijn pudding eten zonder tong of gehemelte.
| |
| |
Eline vroeg en hoorde hoe wankel haar stem klonk: Hoe heb jij leeren koken, Nel?
- Och, door het te doen. Vroeger deden we alles zelf, maar toen is moeder zoo ziek geweest; we hebben pas sinds twee jaar een dienstmeisje.
- Pas op, zei Bas, als die haar valsche schaamte overwint, krijg je wat te hooren.
Nel tilde haar blozende gezicht op. - Die heb ik overwonnen, Eline heeft bij ons geslapen.
Mevrouw Moro glimlachte. - Je bedoelt: ze heeft een Zondagmorgen meegemaakt om mijn bed.
Haar gezicht was nu even rimpeloos en jong, als toen Eline het voor het eerst had gezien. - Ze praatten plotseling over de pudding, die geprolongeerd moest worden, volgens Bas, toegang in kelen boven de achttien jaar, van wege de onzedelijke maresquin.
Eline overwoog de woorden: Mijn vader is diplomaat, maar hij spreekt nooit over de spanning in de wereld. Ze uitte die woorden niet, nog maar half bewust hoorde ze, dat er een wanklank door zou ontstaan in dezen kring. En toen drong het tot haar door, dat de scheiding, die ze maakte, geen maatschappelijke was, ook geen intellectueele, maar een veel diepere. Deze ‘kring’ .... Het is de vraag, wat wij zijn, had Bas gezegd, en Nel had verbeterd: wat wij zullen worden. En Henk....
- Waar denk je aan, lieve meid? vroeg mevrouw Moro.
Eline keek op. - Ik wou dat u verder praatte, zei
| |
| |
ze en bloosde diep, - ik ben het niet gewend, thuis praat niemand met me.
- Wist ik wel, mompelde Bas.
De oogen van de moeder hadden weer hun zorgelijk waas. - Je hoort het, zei ze, wij vertellen niet altijd de sprookjes van vroeger, - er is een toekomst, die ons naar den strot wil grijpen.
Eline sloeg haar oogen neer. - Maar vindt u, dat een volk zich niet moest verdedigen?
- Dat moet je aan Henk vragen, die is onze antimilitarist.
- God, zei de jongen, dat het gezegd moet worden in ons eigen huis - verdedigen - ja, maar niet met wapenen.
Eline voelde zich uitgestooten.
Rustig zei de heer Moro: zie het ‘eigen huis’ toch niet zoo groot, - de wereld verhongert immers aan zijn wapenen.
- Ik kan niet anders, klonk het een beetje schor, het eigen innerlijk is toch grooter dan de wereld.
Er viel een stilte. Zwijgend verdeelde mevrouw Moro de overgebleven pudding. - Na een oogen-blik stond Henk op en liep de kamer uit.
Met dunne stem zei Eline: Ik heb hem niet willen kwetsen.
Bas sloeg met zijn vuist op tafel. - Hij is onbeschoft - bovendien, wat een zwakheid, om zoo gauw ontroerd te zijn, hij zal werkelijk meer moeten eten.
- Houd jij nou eens je mond, zei Nel.
| |
| |
De vader glimlachte flauwtjes. - Kinderen, kunnen wij nog altijd geen gast hebben?
Er werd bepaald, dat de beide jongens zouden afwasschen; Nel droeg het gebruikte servies naar de keuken. Toen ze weer kwam, vroeg ze Eline, met haar mee naar buiten te gaan, dan kon de kamer luchten. Haar bewegingen waren zoo rap, als hield ze het in huis niet langer uit; zonder hoed liep ze de straat op. Eline, die van terzijde naar haar keek, zag dat ze het hoofd in den nek had geworpen als om zooveel mogelijk den avondwind op te vangen. De spieren van haar gezicht bewogen. Eline wachtte of ze spreken zou.
- Je weet niet, hoe het bij ons kan stormen, zei ze, - dit was nog maar een voorspel, en misschien barst de wereld gauw uit elkaar. Dan zullen we het leven niet meer kennen, en we moesten toch zoo ongeveer volwassen zijn. Ze trok haar wijden mantel dichter om zich heen. - Ik heb er angst voor. Dikwijls denk ik, dat ik mijn studie moest opgeven -of liever.... Ze zocht naar woorden - dikwijls voel ik me afvallig, gebroken, moedeloos. Ik heb biologie willen studeeren, om te weten hoe op deze aarde de mensch is ontstaan; ‘thuis’ is de eerbied voor den mensch me ingegoten. Je zoudt kunnen zeggen dat ik niet objectief tegenover mijn studie sta, want ik heb van tevoren het einddoel bepaald - en zelfs de drijfkracht.
Ze zweeg een oogenblik. - Ja, zei ze toen, en knikte met groote bewegingen - het is heel goed mo- | |
| |
gelijk, dat ik schipbreuk lijd - een zuivere wetenschap verdraagt geen vooropgezette uitkomsten. De mensch is de kroon der schepping - ze stootte een schamper lachje uit. Als de kroon valsch blijkt te zijn, hoe zal ik dan de kracht opbrengen tot het bestudeeren van zijn wording?
Weer zweeg ze, - er liepen menschen voorbij.
- Ik weet wel, dat we moeten volhouden, maar Bas praat te veel - dat maakt me zoo wanhopig en dan ga ik het zelf ook doen. Je moest eigenlijk niet naar me luisteren. En toch - er zijn menschen, die me beschamen, een paar van mijn professoren - en Henk. De onverstoorbare rust, waarmee ze werken, de diepte van aandacht - en - en iets anders nog, de aanvaarding - neen, de bereidheid tot iedere uitkomst. Zooals Henk kan opkijken en zeggen: Oo - langgerekt en - bescheiden - dat is wijsheid. Ze liep zoo hard, dat Eline haar nauwelijks kon bijhouden.
- Jij bent niet verwend door een gezin, ging ze voort en schudde even met haar hoofd, - wij hebben het misschien te goed gehad. Tot mijn zestiende jaar wel heb ik gedacht: Later is het net als nu, alleen ben ik dan de moeder. Dat was kinderachtig en bekrompen. Nu is er wrijving en opstandigheid genoeg, dat wil zeggen: moeder paait me telkens weer met haar verhalen en toch deins ik terug voor een leven, dat altijd omkijkt naar zijn jeugd. Er verstart iets in ons bij iederen blik terug - ik wil soepel blijven en bruikbaar zijn voor de toekomst, - hoe
| |
| |
ook die toekomst zal zijn. Begrijp je? - Ze klemde haar hand om Eline's arm. Jij bent tenminste eerlijk, - je zegt niets, als je je verwondert. Ga mee, het is Zaterdagavond, dan koop ik wat voor moeder.
- Doe je dat altijd? Ze bleven staan voor een bloemenwinkel.
- Eens kijken. Verleden week.... zijn we samen thuis gekomen in den morgen - weet je nog? -en het is een maand geleden dat ik het me heb voorgenomen. Een mensch zegt ‘altijd’ na twee of drie keer.
Wat lacherig kwamen ze thuis, Eline met een bos dahlia's in haar hand.
De eetkamer had een ander aanzien gekregen. Over de lange tafel lag een zandkleurig, wollen kleed. Mevrouw Moro hurkte voor de driehoekskast, die wijd open stond; Eline zag, dat er lijfgoed in was geborgen. Haastig zei Nel: Ik zal kousen stoppen. Ze installeerden zich onder de lamp, de bloemen kregen het raamgordijn tot achtergrond. Nel trok een kous over haar arm en keek Eline aan.
- Nu komt weer ‘het zoete leven’, zei ze half fluisterend en bewoog haar wenkbrauwen. - Waar zijn de jongens?
- Ik weet het niet. - Hier, Eline dit is een mooi werkje voor jou. Ze bogen hun hoofd.
Bas bracht het theeblad binnen, dat hij voor zijn moeder neerzette. - Nou, als jelie me noodig hebt, roep je maar - het zal tevergeefs zijn.
Luchtig zei mevrouw Moro: Dag jongen.
| |
| |
Soms is het, dacht Nel, alsof moeder zich niets van ons aantrekt, - we zijn haar kinderen geweest, maar langzamerhand maakt ze zich van ons los. -‘Het huwelijk blijft’ heeft ze eens gezegd, ‘het moederschap niet.’ Gek, dat ik me dit herinner, want ik heb het indertijd niet begrepen.
Onderwijl vroeg Eline zich af, wat ze hoopte van dezen avond. Haar hoofd was vol en toch wilde ze meer; ze was bang, niet alles te kunnen onthouden, maar voelde, niet verzadigd te zijn.
Mevrouw Moro begon thee te schenken. Ze reikte Nel een grooten kop en zei: Breng dit naar je vader.
- En Henk? dacht Eline. Maar over Henk werd niet gesproken. Nu hoorde ze zichzelf vragen: Vertelt u nog eens over uw jeugd? - en dacht meteen aan het opgeheven gezicht van Nel in de duisternis - maar Nel's woorden was ze vergeten.
Mevrouw Moro antwoordde niet onmiddellijk. Toen zei ze: Waar ik ben geboren, daar zijn de seizoenen anders dan hier.
Nel kwam terug en ging op haar oude plaats zitten; haar trekken waren strak. Weer bleef het een oogenblik stil. - Bloemen, zei mevrouw Moro - die rozen heeft Henk voor me meegebracht en jelie meisjes zult ook nog wel eens met bloemen thuis komen en doet er mij een groot genoegen mee. Want ik ben nu oud. - Toen ik jong was, kon ik wachten op de lente. De sneeuw lag heel hoog in ons bergland en geen groen spruitje kwam tevoorschijn. Maar dàn de vreugde om de eerste primula; ik voel nog,
| |
| |
hoe ik erbij hurkte en hartstochtelijk dacht: Ja, een bloem moet geel zijn! Jelie kent dat niet en vindt onze ontroering valsch - jelie hebt nooit de starheid van een winter gevoeld. Wij stonden stijf door onze dikke kleeren en hadden het toch koud. Maandenlang werden we wakker achter bevroren ruiten en niemand dacht eraan te zeggen: Ook ijsbloemen zijn mooi. Ons huis, dat zooveel mogelijk gesloten bleef, werd vuil en ging stinken. Geld was er alleen voor het hoognoodige, bijna alle menschen van het dorp waren arm in den winter. De ouderen werden erdoor geteekend of stierven in het voorjaar, de kinderen verbruikten hun kracht.
Ze zweeg een oogenblik. - Wij huilden om wintervoeten en tintelende handen, - men zegt dat de jeugd nu gelukkiger is. De volkshygiëne is vooruit gegaan en daar ben ik blij om, zelfs de kinderen der armen hebben geen ongedierte meer. Maar gelukkiger? - ik ben bang, dat dat grootspraak is en onbegrip, - domme praat van menschen, die niet weten, hoe gelukkig een kind kan zijn. Ik zou naar mijn eigen dorp terug willen, omdat ik het dáár het beste zal kunnen zien en voelen. En als ik zou kunnen helpen....
- Er valt niet te helpen, zei Nel hard.
De moeder keek op, haar oogen waren dof, haar kin trilde even.
- Natuurlijk weet Nel er niets van, zei Eline en had plotseling alle aandacht bij haar werk.
De deur ging open en Henk kwam binnen. - Is er
| |
| |
thee voor een dorstig mensch? - ik heb geslapen. Hij rekte zich met lange bewegingen. Mevrouw Moro zette een kop thee voor hem neer tegenover Eline.
- Waarom ben je wakker geworden? vroeg ze, -je zoudt eens moeten doorslapen tot den morgen.
Eline keek niet op, maar zag zijn hand, die hij om het kopje heenboog, een groote hand met slanke, toegespitste vingers. De moeder praatte wat over zijn studie, ze was bang, dat hij te hongerig studeerde en net als de holle-bolle Gijs niet werd verzadigd door dat schrokken.
Nel antwoordde voor hem: Wie zegt ons, hoeveel tijd we nog hebben? - Hij, die van een beurs studeerde, meende de moeder, zou door iedereen worden erkend als man van wetenschap.
Eline luisterde bijna onwillig. Telkens keek ze naar de hand op tafel, die werd bewogen, zoodat ze de spieren zag onder de dunne, blauwe aderen. Langzaam moest ze denken, dat het niet mogelijk zou zijn, die hand aan te raken - zoo ver stonden de menschen elkaar. Als er sprake was van een zichzelf bezitten, dan zichzelf alleen, nooit een ander. Hoe was daarbij het man- en vrouw-zijn mogelijk? Haar hart gaf een bons.
- Het loopt wel goed, hoorde ze Henk zeggen, als het noodig is, kan ik ineens afstudeeren. Dat Nel zich gejaagd voelt, komt door andere dingen dan door de spanning in Europa. - Hij had zacht, bijna voorzichtig gesproken.
| |
| |
Na een oogenblik zei Nel: Ik weet niet, dat er andere dingen zijn.
Haar broer lachte even. - En je bent biologe? - Toen bleef het stil. Eline voelde het bloed prikken in haar wangen.
- Kind, zei mevrouw Moro, gooi die kousen in een hoek.
Nog eens veranderde de kamer, het verstelgoed werd opgeborgen; de bloemen waren er weer, de hand was weg. Eline breide, - ze dacht, dat ze nooit zou kunnen besluiten naar huis te gaan.
Vond ze Nel niet wat te oud om nog zoo graag een jongen te willen zijn? Een beetje verschrikt keek ze op, - over Nel's knieën lag een donkerblauwe broek, die ze aandachtig bekeek. - Stil nou, ik moet nog de sluiting en de zoom van de pijpen. - Ik wil een broek dragen als ik thuis ben - wat is er tegen? - de kleermakerij is aan broeken gewend.
- Ook aan zulke met een rits op iedere heup? - Ze praatten wat, Eline bood haar hulp aan. Na een oogenblik van zwijgen begon Nel en boog het hoofd naar haar handen: Kennen jelie die oude, Grieksche sage: De goden hadden eens een mensch gemaakt, een ongeslachtelijk wezen, dat alle mannelijke en vrouwelijke eigenschappen had.
- Neen, zei de moeder en glimlachte vaag.
- Nou, dat bleek zoo'n prachtige schepping te zijn, dat de goden zelf jaloersch werden op dien almachtigen mensch en hem uit elkaar rukten en splitsten in man en vrouw. Maar beiden, man en vrouw, zou- | |
| |
den de herinnering hebben behouden aan hun oorspronkelijke eenheid en daardoor altijd verlangen naar een hereeniging, naar het: elkaar volmaakt liefhebben en daardoor aanvullen. Ze ademde diep.
- Maar dat is onmogelijk.
- Hm - en nu wil jij dus....
Haastig onderbrak Nel haar moeder: Ik geloof niet, dat ik iets wil - maar u zult toch het gevoel begrijpen. Henk wil geen Hollander worden en zou geen Duitscher willen blijven, omdat hij boven de nationale verbijzonderingen wil staan - en zoo vind ik het soms menschonwaardig, dat er de verbijzondering is in man en vrouw.
Eline bewoog haar handen niet meer, ze keek gespannen naar Nel, die de laatste steken begon uit te halen.
- Ik zou die Grieken maar vergeten, zei mevrouw Moro - leer jij iets anders, iederen dag, dan dat de levende schepping tweegeslachtelijk is?
Langzaam zei Nel: Neen.
Wel een minuut lang was er zwijgen; Eline stak haar naald weer in.
- De moeilijkheid is, zei mevrouw Moro, - dat je een vrouw bent en geen vrouwen-ervaring hebt -dat steekt je, -je wordt ongeduldig en recalcitrant, - ik begrijp het heel goed. En dan is er zoo veel leelijks om je heen, je ziet in alles de verwording. Maar diep in je hart, onbewust, weet je dat het huwelijk heilig is - daarvoor hoef ik mij geen zorg te maken. Ze hief haar hoofd op zonder iets te zien. -
| |
| |
Het was Eline, alsof ze dit voelde, en zijzelf keek niet. - Kies ik wel de goede woorden? - ik doe mijn best. Wat beteekent die uitspraak: het huwelijk is heilig? De geslachtsdaad moet zoo worden ervaren, dat hij het besef van heiligheid oproept. Ja, de huwelijksdaad is het criterium, wordt hij als heilig ervaren, dan is het huwelijk goed. - Ze wachtte een oogenblik voor ze verder ging: Dit weten jelie nog niet - en ook weer wel, - maar je zoudt het niet in woorden kunnen vatten, - daarom doe ik het. En misschien vergeten jelie het weer - maar dat lijkt dan maar zoo; er is geen vergeten, - van deze dingen niet. En dan, jelie kent het Bijbelwoord: de engel zegt tegen Maria: ‘De Heilige Geest zal over u komen en de kracht des Allerhoogsten zal u overschaduwen.’ Maar dit is niet anders dan wat iedere vrouw kan ondergaan, God maakt geen uitzonderingen. De schepping is heilig - en daardoor is het huwelijk heilig. - Heb maar geduld. - -Eline zag heel scherp het weefsel van de stof in haar handen, maar tegelijkertijd had ze een visioen. Ze zag Nel's moeder als in een wolk, niet heel dicht bij en wat boven haar, zwevend. De trekken van het gezicht kende ze niet, maar zag die ook eigenlijk niet. Ze was zich bewust van een menschelijke gestalte, van stralende oogen, die over haar heen keken, rustig, niet verstard en toch onbewegelijk. En terwijl dus de blik haar in het geheel niet zocht, waren de woorden tot haar gericht, voor haar bedoeld. Ze hoefde niet te spreken, geen enkel bewijs
| |
| |
van te hebben verstaan werd van haar verwacht. Ze wist dat ze na een korte poos zou opkijken, dat ze in de kamer van de Moro's zat en er over andere dingen zou worden gepraat. Nog hield ze haar hoofd gebogen, maar de wolk trok weg.
- Ik vind u lief, zei Nel - ik geloof niet, dat veel moeders zoo praten.
- Neen, zei Eline.
Ze naaiden nu ijverig voort, mevrouw Moro schonk nog eens thee in. - Kort daarop kwam de vader naar beneden. - Er is opgebeld, of Eline niet eens thuis komt.
Ze keek verschrikt. - O, dank u - is het erg laat? Het was nauwelijks half elf.
|
|