Middelnederlandse vertalingen van Super modo vivendi (7e hoofdstuk) en De libris teutonicalibus
(1961)–Gerard Zerbolt van Zutphen– Auteursrechtelijk beschermd
Regelnummers proza verbergen
| |||||||||
[pagina 201]
| |||||||||
B. De vertaalde excerpten uit De libris teutonicalibus in hs. Rotterdam, Gemeentebibliotheek, 9661 en hs. Leiden, Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 224In hs. Rotterdam, Gemeentebibliotheek, 96 C 1, fol. 3 ro a - 4 vo b en in hs. Leiden, Maatschappij der Nederlandse Letterkunde 224, fol. 161 ro - 165 vo komen onder de titel Dit capitel leert hoe die heylighen raden dat de leke mensche goede duetsche boeken van simpelre materien neernstelike lesen zullen als hier staet een aantal excerpten voor over het lezen van Dietse boeken in de landstaal. Het is moeilijk uit te maken, of die excerpten aan Super modo vivendi dan wel aan De libris teutonicalibus ontleend zijn, daar zij zowel in het ene als in het andere traktaat voorkomen. Toch menen we dat ze aan De libris teutonicalibus werden ontleend. Zowel in Super modo vivendi als in De libris teutonicalibus komt er een excerpt uit de 32ste homilie uit de Homiliae LXXXVIII in Ioannem van Johannes Chrysostomus voor, maar in dit laatste traktaat is het excerpt een zestal regels langer dan in het eerste. In Super modo vivendi eindigt het excerpt met: ‘Nullus utique habet / dicere hoc, sed aleas quidem et lumbos apud plures invenimus esse’, maar in De libris teutonicalibus gaat het nog verder: ‘libros autem nusquam sed apud paucos, sed et hii hiis, qui non habent, similiter disponuntur, ligantes eos et disponentes semper in archis vel in cistis, et cetera, que ibidem prosequitur. Ex quibus paucis positis satis apparet quanto studio quantaque diligencia sancti doctores nisi sunt populum ad stadium et leccionem inducere scripturarum et sanctorum librorum’. Welnu, dit gedeelte van het excerpt dat alléén in De libris teutonicalibus voorkomt, wordt in Rotterdam 9661 en Leiden, Letterk. 224 als volgt gedeeltelijk vertaald: ‘Mer nergent en vijnden wy boeke / of bi luttel luden Ende die ghene diese hebben / die bijnden se / ende leggense in hoer kisten / ende al horen vlijt doen se alleen tot subtijlheit der quateernen of bladen / ende tot suuerlicheit der boecstauen.’ De vraag rijst, of de excerpten uit De libris teutonicalibus zelfstandig werden vertaald dan wel of zij uit de volledige bewerking Een verclaringhe vanden duytschen boeken werden overgenomen. Het is niet gemakkelijk op deze vraag te antwoorden, daar net de bladzijden uit Een verclaringhe vanden duytschen boeken, waarop de excerpten, die in hs. Rotterdam 96 C 1 en hs. Leiden, Letterk. 224 voorkomen, uit hs. Kassel, ms. theol. fol. 56 zijn gesneden en evenmin in hs. Brussel, 2285-301 werden overgeleverd. Toch lijkt | |||||||||
[pagina 202]
| |||||||||
het ons waarschijnlijk dat de excerpten in hs. Rotterdam 96 C 1 en hs. Leiden, Letterk. 224 aan Een verclaringhe vanden duytschen boeken werden ontleend. In hs. Londen, British Museum, add. 10.287 en in hs. Brussel, Koninklijke Bibliotheek, 19.549 komt een hoofdstuk voor dat we hieronder gedeeltelijk uitgeven, getiteld Vanden naesten te vermanen of te berispen of vander heiligher scrift te ghelouen ende te verstaen ende boeke te hebben. In dit hoofdstuk nu komen passages voor, die we woordelijk in Een verclaringhe vanden duytschen boeken terugvinden en passages, die we letterlijk in de excerpten uit De libris teutonicalibus in hs. Rotterdam 96 C 1 en hs. Leiden, Letterk. 224 aantreffen. Hieruit blijkt dat er een duidelijke samenhang tussen Een verclaringhe vanden duytschen boeken in hs. Kassel, ms. theol. fol. 56 en hs. Brussel 2285-301, de excerpten in hs. Rotterdam 96 C 1 en hs. Leiden, Letterk. 224 en het bovengenoemde hoofdstuk in hs. Londen, add. 10.287 en hs. Brussel 19.549 bestaat en is het bijgevolg waarschijnlijk dat de excerpten in hs. Rotterdam 96 C 1 en hs. Leiden Letterk. 224 aan Een verclaringhe vanden duytschen boeken werden ontleend. Om die samenhang te bewijzen laten we een tweetal parallelplaatsen volgen:
| |||||||||
[pagina 203]
| |||||||||
De excerpten in hs. Rotterdam 96 C 1 werden al in 1854 door W. Moll vermeld, die het handschrift in 1852 van de toenmalige eigenaar E.J. Koch in bruikleen had gekregen en er een afschrift van had vervaardigdGa naar voetnoot1. Naar dit afschrift dat zich in hs. 's-Gravenhage, Koninklijke Bibliotheek, 133 F 14 bevindt, werden de excerpten in 1927 door Fr. Crispinus Smits uitgegevenGa naar voetnoot2. Het blad meet 221 × 155 mm, de bladspiegel ca 150 × 99 mm. Het handschrift is beschreven in twee kolommen; elke kolom telt 30 regels. Geheel de codex is door één kopiist in een verzorgde littera bastarda beschreven. Rode titels en korrekties zijn van de kopiist. Het handschrift zit niet meer in een band; op de rectozijde van het eerste en op de versozijde van het laatste werd eenvoudig gewaterd papier geplakt. Gedateerd is het manuskript niet, maar te oordelen naar het schrift werd het ca. 1450 geschreven. Blijkens het eigendomsmerk op fol. 2 vo: Die boeck hoert tot sunte geertruyt in hoern, is het handschrift afkomstig uit het tertiarissenklooster Sint-Geertrui te Hoorn. In mei 1927 kwam het in het bezit van de Gemeentebibliotheek te Rotterdam. De hoofdinhoud van het handschrift bestaat op fol. 6 ro a - 209 vo b uit een Middelnederlandse vertaling van deel II en I van de Profectus religiosorum van David van Augsburg. Als een soort inleiding gaan hieraan op fol. 3 ro a - 4 vo b de excerpten uit De libris teutonicalibus voorafGa naar voetnoot3. Hs. Leiden, Letterk. 224 is een papieren handschrift van 213 bladen. Het blad meet 138 × 102 mm, de bladspiegel wisselt naar gelang van de kopiist. Het manuskript dat een aantal kleinere geestelijke teksten bevat, bestaat uit vijf gedeelten. Het tweede gedeelte is, op fol. 160 ro na, door één kopiist in een littera brevitura geschreven en beslaat fol. 142 ro - 165 vo; in dit gedeelte komen op fol. 161 ro - 165 vo de excerpten uit De libris teutonicalibus voor. Het handschrift zit nog in de oorspronkelijke bruin kalfsleren band. Het is niet gedateerd en bevat geen eigendomsmerk; blijkbaar dagtekent het uit de tweede helft van de 15de eeuw en werd blijkens het dialekt in het noordoosten van het Nederlandse taalgebied ge- | |||||||||
[pagina 204]
| |||||||||
schrevenGa naar voetnoot4. De excerpten in hs. Leiden, Letterk. 224 werden door J. van Rooij geïdentificeerd, al waren zij al veel eerder bekendGa naar voetnoot5. Hieronder geven we de excerpten uit De libris teutonicalibus naast elkaar uit, links naar hs. Leiden, Letterk. 224, rechts naar hs. Rotterdam 96 C 1. Uit een vergelijking van beide teksten blijkt dat de Leidse versie op twee plaatsen uitvoeriger is. De plustekst op het einde is niet uit De libris teutonicalibus vertaald, maar bestaat in hoofdzaak uit twee exempelen, ontleend aan de Homiliae in evangelia van Gregorius en het Didascalion van Hugo van Sint-Victor. Opmerkelijk is dat het exempel van Servulus niet speciaal werd vertaald, maar uit de vertaling van de Homiliae in evangelia door de bijbelvertaler van 1360 is overgenomen. | |||||||||
Dit capittel leert hoe die heilige raden. dat die leke menschen / guede duytsche boeke van simpelre materien / eernstelike lesen sullen na wyse als hier na staet1Augustinus scrijft in eenre 2 epistolenGa naar voetnoota tot den greue boni-3facium ende seeght. Het is 4 groet scande of confusie den 5 zielen der ongeleerder lude 6 / die seggen / Wat gheet het 7 my aen. boeke te lesen der 8 scrift. of te horen. of leren 9 of wat geet het my aen. 10 steeds te lopen ter kerken / 11 ende tot den priesteren. Als 12 ic een clerck werde so wil ic 13 doen die dingen die die 14 clerck doen moeten. Wair om | |||||||||
Dit capitel leert hoe die heilighen raden dat de leke mensche goede duetsche boeken van simpelre materien neernstelike lesen zullen als hijr staet1Augustinus scrijft in eenre 2 epistolen tot den greue bonifa-3cium ende seghet. Het is grote 4 schande of confusie den zielen 5 der leker luden die segghen. 6 Wat gaet mi aen boeke te le-7sen der scrijften of te horen of 8 te leeren. of wat gaedet mi aen 9 stedes te lopen totter kerken 10 ende totten priesters. Als ic een 11 clerc werde soe sal ie doen die 12 dinghe die die clerke doen mo-13ten Waer om en verstaet dese 14 leke mensche niet. dat hi broet | |||||||||
[pagina 205]
| |||||||||
15L en versteet dese leye of on-16gheleerde mensche niet dat 17 he broet ende wijn vnde alle 18 ander guede dingen der eer-19den. ende die selicheit des 20 ewigen leuens / gelijck wil 21 ontfaen mer hi en wil dat 22 juck cristi niet gelijc dra-23genGa naar voetnoot1 ¶ Hier van seegt sunte 24 jan guldenmont super johan-25nem. laet ons ons voertmeer 26 scamen. want dat wijf van 27 samarien die vijf manne had 28 gehadt. die dede also groten 29 vlijt totten scriften. dat se 30 hoer tot anders genen din-31gen en gaff. noch anders 32 geen dinck en toech se dair 33 af. si en vragede cristo vele 34 vander heyliger scrift. vnde 35 doe se vernam dat he een 36 prophete was. doe haelden 37 si oic ander lude / op dat 38 die oec die waerheit hoerden 39 ¶ Mer wi en vragen niet na-40der scrift of leringhe [165 41 vo] mer wi ordineren of slaen 42 alle dinc slecht heen alset 43 coemt. want segget my / wie 44 is van uwe / die als hi 45 inden huse is / neemt in sijn 46 hant een boexken vander lere 47 cristi. ende ouerleest die 48 dingen die daer in staen. en-49de ondersuect die heilige 50 scrift Niemant van uwe en 51 mach dit seggen Mer vele 52 spele vijnden wy bi uwer ve-53le/Mer nergent en vijnden wy 54 boeke / of bi luttel luden 55 Ende die ghene diese hebben
15R ende wijn ende al ander goede 16 dinghen der eerden ende die 17 salicheit des ewichs leuens ghe-18lijc wil ontfaen. mer hi en wil 19 [3 ro b] dat iucke cristi niet 20 ghelijc draghenGa naar voetnoot1 Hier af se-21ghet sunte iohan guldemont op 22 sunte iohans ewangelie Laet 23 ons ons voertmeer schamen. 24 want dat wijf van samarien die 25 vijf manne hadde ghehat. die 26 dede also groten vlite totten 27 scrijften. dat sie hoer tot an-28ders ghenen dinghen en gaf. 29 noch anders gheen dinc en 30 toech sie daer af. si en vraghe-31de cristo vele van der heiligher 32 scrijft Ende doe sie vernam dat 33 hi een profeet was. doe haelde 34 sie oec ander lude. op dat se 35 oec die waerheit hoerden. Mer 36 wi en vraghen niet nae der 37 scrijft of leringhen. mer wi or-38dinieren alle dinc slechts he-39nen alset geuallet. Want seg-40ghet mi. wie is van v. die als 41 [3 vo] hi in hues is neemt in 42 sijn hande een boecsken van 43 der lere christi. ende ouergaet 44 die dinghen die daer ynne staen 45 ende onder suect die heilighe 46 scrijft? Nyement van v en mach 47 dit segghen. Mer vele spele 48 vinde wi bi uwer velen. mer 49 nerghent en vinde wi boeke. 50 of bi luttel luden. Ende die 51 ghene die sie hebben die bin-52den sie ende leggen sie in hoer 53 kisten. ende al horen vlijt doet 54 sie allene tot subtijlheit der 55 quateernen of bladen. ende tot | |||||||||
[pagina 206]
| |||||||||
56L / die bijnden se / ende leg-57gense in hoer kisten / ende 58 al horen vlijt doen se alleen 59 tot subtijlheit der quateernen 60 of bladen / ende tot suuerli-61cheit der boecstauenGa naar voetnoot2 Ende 62 dese selue sunte jan gulden-63mont seeght. Jst sake / dat 64 lelic spreken die ziel beulect. 65 ende roept die duuelen So ist 66 apenbaer. dat die lere der 67 heyliger scrift die zyele hey-68lich maect ende verkriget ge-69nade des heyligen geestes 70Op een ander stede seget 71 die selue sunte jan. Eer ic 72 segge vanden woerden des 73 ewangelijs. so wil ic v allen 74 bidden een bede / mer en 75 weygert mi dese bede niet. 76 want ten is niet swaer of las-77tich dat ic bid. Noch ten is 78 mi niet alleen orberlic. die 79 dat ontfange. mer het is oic 80 v orberlic. die dat geuet. en-81de uwe vele meer nutte of 82 orbarlic dan my. Ende dat ic 83 bid. dat is dit / Dat een ye-84gelic eens des dages ga te 85 huys sitten / ende ouerlese 86 die lere der ewangelijs daer 87 ic v van prediken sal ende 88 ondersoeke mit eernsticheit. 89 die dingen die daer in sijn / 90 ende ondervijndse wale. en-91de merck wat dair claer in is. 92 of wat dair doncker in is / 93 Ende van deser vliticheit dat 94 gy die lere aldus [166 ro] te 95 voren ouerleest sal v ende mi 96 grote nutticheit comen want 97 ic en sal genen groten arbeit
56R suuerlicheit der litterenGa naar voetnoot2 ¶ En-57de dese sunte iohan guldemont 58 seghet. Jst zake dat lelic spre-59ken die ziele beulecket ende 60 roept die duuele. so ist open-61baer dat die lexe der heiligher 62 scrift die ziele heilich maect. 63 ende [3 vo b] vercrijcht gracie 64 des heilighen gheestes.
68Op een ander stede seghet 69 sunte iohan guldenmont. Eer ic 70 segge van den woerden des 71 ewangelijs so wil ic v allen bid-72den ene bede. mer en weigert 73 mi dese bede niet. want het en 74 is niet zwaer of lastich dat ic 75 bidde. noch het en is mi niet 76 alleen oerbaerlic diet ontfan-77ghe. mer het is oec v oerbaerlic 78 diet gheuet. ende v vele meer 79 oerbaerlic dan mi. Ende dat ic 80 bidde dat is dit. Dat een yghe-81lijc op enen dach gae te hues 82 sitten. ende ouerlese die lexe 83 des ewangelijs daer ic v van 84 prediken sal. ende ondersoeke 85 mit neernsticheiden die dinghe 86 die daer ynne sijn. ende onder-87uinde sie wel. Ende merke wat 88 daer [4 ro a] [claer] ynne is of 89 wat daer donker ynne is. Ende 90 van deser vliticheit dat ghi die 91 lexe aldus te voren ouerleest 92 sal v ende mi grote nuttichieit 93 comen. Want ic en sal ghenen 94 groten arbeit behoeuen te ver-95claeren die dinghen die daer 96 werden gheseghet. want v her-97te dan in bekennisse der woer- | |||||||||
[pagina 207]
| |||||||||
98L behoeuen te verclaren die din-99gen die daer werden geseght 100 / Want v herte dan in beken-101nissen der woerden / meer 102 gewent of bekant is /. ende 103 gy sult cloker ende verstandi-104ger werden. ende aldus en 105 seldi niet alleen bequame 106 werden te uerstane / mer oec 107 ander lude voert te lerenGa naar voetnoot3 108 Dese selue leerre seget Het is 109 een seer onredelike ontscul-110dinge / dair se hem mede 111 ontsculdigen die aldus traech 112 sijn. dat sy gene boeke en 113 hebben / dat is mit hoerre 114 armoede. Mer vanden riken 115 luden is die ontsculdinge 116 spot. Mer wantter vele ar-117men sijn/die hem plegen al-118dus te ontsculdigen So wolde 119 ic hem geern vragen/of se yet 120 hebben volcomelic alle res-121cap die horen totten ampt dat 122 se plegen te doen / oec woe 123 groet hoer armode isGa naar voetnoot4 ¶ Hier 124 om ist onbequame dat em een 125 mensche ontsculdiget mit 126 sijnre armoede 127Hier van seght Faustus een 128 heilich gelouich bysscop jn 129 een omelye totten volc. Die 130 heylige lessen suldi inder 131 kerken geern horen. ende in 132 uwen husen suldi die heylige 133 scrift lesen / Ende weert dat 134 yement van v. also seer onle-135dich weer / dat he des voer-
98R den meer ghewoent of bekant 99 is. Ende ghi sult cloeker ende 100 verstandenre werden. Ende al-101dus sulle gi niet allene bequaem 102 werden te verstane. mer oec 103 ander lude te lerenGa naar voetnoot3. ¶ Die sel-104ue leraer seghet. Het is een 105 seer onredelike onsculdinghe 106 daer se hem mede onschuldi-107ghen die aldus traech sijn dat 108 sie ghene boeke en hebben. dat 109 is mit haerre armoede. mer van 110 den riken luden is die [4 ro] 111 onsculdinghe spot. Mer wanter 112 vele armen sijn die hem aldus 113 plegen te ontsculdighen. so 114 wolde ic hem gherne vraghen 115 of sie yet volcoemlic hebben 116 alle reetscappen die hoeren tot-117ten ambocht dat sie pleghen te 118 doen. oec hoe groet hoer ar-119moede isGa naar voetnoot4. Hier om ist onbe-120quaem dat hem een mensche 121 ontsculdiget mit sijnre armoe-122de.
127Hier van seghet faustus een 128 heilich ghelouich bisscopGa naar voetnootb in 129 eenre omelien totten volke. Die 130 heilighen lexen soele ghi in 131 der kerken gherne horen ende 132 in uwen husen sole ghi die hei-133lighe scriften lesen. Ende waert 134 dat yement van v also seer on-135ledich waere dat hi des voer | |||||||||
[pagina 208]
| |||||||||
136L den eten niet wachten en 137 mocht / dat he die heylige 138 scrifte lase. den en salt niet 139 swaer wesen. dat he ouer 140 maeltijt wat lese vander hey-141liger scrift ¶ op dat [166 vo] 142 die ziele also werde gevuedt 143 mitten woerden gods als dat 144 lichaem mitter spisen. Also 145 dat beyde/ziele ende lichaem 146 gesaedt op staen vander sali-147ger weerscap / op dat gy al-148so moget uervullen. dat die 149 apostel bidt ende vermaent. 150 Weer gy etet of drinct. alle 151 dingen doet ter eren gods.
136R den eten niet wachten en moch-137te dat hi die heilighe scrift lese. 138 dien en salt [4 ro a] niet zwaer 139 wesen dat hi ouer maeltijt wat 140 lese van der heiligher scrift op 141 dat die ziele also werde ghe-142uoedet mitten woerden godes 143 als dat lichaem mit der spisen. 144 alsoe dat beide ziel ende li-145chaem ghesadet opstaen van 146 der saligher werscape. op dat 147 ghi alsoe moghen vervullen dat 148 die apostel biddet ende ver-149maent. Wer ghi etet of wer 150 ghi drinket. al dinge doet tot-151ter eren godsGa naar voetnoot5. 152L Hier om / alsmen leest inder legenden van sunte bartholo-153meus. ende sunte dorotheus bescrijft Doe sunte bartholomeus 154 predicte in yndien. so ouersatte hi ende gaf den volck van dien 155 lande sunte matheus ewangelium inder spraken die se spraken 156 ¶ Hier af is oec te weten. als sunte jeronimus spreect ende 157 al die leerrers holden. dat geen boeck in alle der heyliger 158 scryft diemen properliken heit die heylighe scrift of canoni-159cam scripturam. dat is. die die apostelen ewangelisten of pro-160pheten gemaect hebben hier af niet en was een boec jnt ierste 161 gemaect in latijn. mer nye testament was gemaect in gryexer 162 tale vutgenomen. sunte matheus ewangelium dat hi den Joden 163 screef in Joedscher ende ebreuscher sprake. ende die epistel 164 sunte pauwels / die hi oic den joden in hebreuscher spraken 165 screef Ende daer vyt scijnt dat die heyligen/sunderlinge in dat 166 begyn der heyliger kerken. hoer bueken maecten in der sprake 167 daer se alre malc. dair sy toe screuen best in mochten ver-168staen. of orberlixste was [167 ro] Ende dat meeste dele van-169den olden testament was gemaect/in ebreuscher sprake Mer 170 beyde nye ende olde testament / is ouer gesat in latijn. dair 171 om. want die latijnsche spra-172ke ouer al die werlt gaet En-173de hier af staet inden vijften 174 boec van decretale. extra de 175 heretis. c. Cum ex iniuncto 176 Inden begynne. ¶ Die begeer-
172R ¶ Ende hier af staet int vijf-173te boec van decretael extra de 174 hereticis. c. Cum ex iniuncto 175 int beghinsel. Dat begherte die 176 heilighe scrift te verstaen. en- | |||||||||
[pagina 209]
| |||||||||
177L te / der heyliger scrifte the 178 uerstaen / ende na der heyli-179ger scrifte te vernemen / dat 180 en is niet te lasteren / mer 181 meer te louen / oec den le-182ken of ongeleerden men-183schen7 Want dair van spreect 184 he daer. Hier vyt ist apen-185baer datmen guede duytsche 186 bueke wale lesen mach. die 187 naden rechten gelouen ende 188 der waerheit sijnt. mer het is 189 waer. dat die duytsche bueke 190 dair ongeloue in is / uerbo-191den sijn. of datmen die on-192ongeloue vyt doen sal. Mer 193 nochtan en sullen die leken 194 / of ongeleerde lude / ver-195mids. dat hem dunct dat se 196 wat weten / hoer prelaten 197 off priesters / of hoer guede 198 lere die naden leuen cristi is 199 ende der heyliger scrift. niet 200 bespotten / noch hoer predi-201ken versmaden. Mer si sul-202len se in eren ende weerdi-203cheit hebben. ende hem ghe-204ne achterspraec doen. al sci-205nen si oec simpel te wesen ¶ 206 Ende wattan. en mogen die 207 leyen niet prediken / si mo-208gen nochtan wale horen euen 209 korsten vermanen / mitter 210 heyliger scrift ende wat gueds 211 lesen of seggen. Als gregorius Jeronimus Augustinus / crisos-212tomus / beda. ende gemeynlike alle [167 vo] die heiligen seg-213gen / ende oic dat geestlike recht als inden voergeseyden 214 capittel. Cum ex iniuncto. ende heinricus boec seget super capi-215te extra de hereticis. Cum ex iniuncto libro. vo Ende johannes 216 in summa confessoris liber .iij. titulus .ix. questio .xj. 217Hier van scrijft Sunte gregorius een exempel in eenre ome-218lyen Jnder poerten van romen / daermen doer geet tot sunte
177R de nae der heiligher scrift te 178 verstaen. ende nae der heili-179gher scrift te vermanen niet en 180 si te laeken. mer meer te louen. 181 oec den leken ludenGa naar voetnoot6. want 182 daer van spreket hi [4 vo b] 183 daer Hier vyt ist openbaer dat-184men goede duytsche boeken 185 wel lesen mach. die na den 186 rechte gheloue ende der waer-187heit sijn. mer het is waer dat 188 die duytsche boeken daer on-189gheloef in is verboden siin of 190 datmen den ongheloue vyt sal 191 doen. mer nochtan en sullen 192 die leke lude ouermits dat hem 193 dunket dat sie wat weten hoer 194 prelaten of priesters of hoer 195 rechte ende goede lere die na 196 den leuen cristi is ende der 197 heiliger scrift niet bespotten 198 noch hoer predikinge ver-199smaen. mer sie sullen sie in 200 eeren ende in werdicheit heb-201ben ende hem gheen achter 202 sprake doen al schinen si oec 203 simpel te wesen. Ende al en 204 moeten die leke lude niet pre-205diken sie moghen wel verma-206nen. | |||||||||
[pagina 210]
| |||||||||
219L clemens kerke / was een die seruulus hiet / die vele van uwe 220 luden / mit my kenden / Arme van guede / mer rijck van 221 uerdiensten / de lange quale of ziecheit / onmechtich had 222 gemaect Want van sijnre ioget totten eynde sijns leuens 223 lach he al lamme. wat sal ic seggen. want he mochte niet 224 staen. ende he en vermochte hem niet op te richten te sitten 225 op sinen bedde / niet en vermocht hi / sijn hant aen si-226nen mont te brengen / noch hem op die ander side te keren 227 / Om desen te dienen waren by hem. sijn moeder ende sijn 228 brueder / Ende wat he van aelmoessen ontfienc. dat deylden hi 229 den armen. ouermids sijnre moeder ende brueders handen. 230 Ende hi en kenden gheen boecstauen /. Mer he had gecoft 231 boeke. van der heyliger scrift / ende hi ontfenck allerhande 232 geestelike lude ter herbergen / ende liet die bueke sunder op-233halden voer hem lesen. ende aldus gescyedet / dat hi volco-234melic die heylige scrifte leerde / Also ver alset sijnre proper 235 maten na sinen verstaen toe hoerde. Want he / als ic geseeget 236 heb / myt [168 ro] al gheen boecstaue en kende. Hy pynden 237 hem/altijt in sijnre pynen gode te danken. ende hem te geuen 238 ten loue gods / nachts ende dages hem te danken. Mer doet 239 thans tijt was/dat sijn dus grote uerduldicheit sold werden ge-240loent. So ginc die pine vyt synen vtersten leden tot sinen bin-241nensten leden. dair dat leuen in leget Ende doe he bekende dat 242 hi te hant steruen solde So vermaenden hi vreemde geestlike 243 manne die hi om gods wilGa naar voetnootc geherbercht had / dat se op staen 244 solden. ende datse mit hem lesen souden die psalmen / ende 245 dat verbeyden sijnre vytvaert / Ende doe he mit hem al ster-246uende las. doe dede hi haesteliken hoer stemmen swigen / die 247 daer lasen. ende segede hem mit anxte van groten roepen / 248 swyget. en hoerdy niet / hoe die loue of sange inden hemel 249 luden / ende doe he totten louen ende sange die he van bin-250nen hoerden / die oren sijns herten eernsteliken gaf. Doe wart 251 die heylige ziele ontbonden vanden vleysche Mer doese vyt 252 vuer / doe wart aldaer so grote zueticheit van roeke gespreyt 253 dat al die gheen die dair by waren / mit onsprekeliker sueti-254cheit uerwlt worden. Also dat sy apenbaerliken dair bi beken-255den / dat hem die sange ende loue inden hemel ontfangen 256 haddenGa naar voetnoot7 Dese seruulus was ongeleert / nochtan hadde hiGa naar voetnootd vele 257 bueken in sijnre spraken. Mer et iss te weten [168 vo] dat | |||||||||
[pagina 211]
| |||||||||
258 hem die leken ende ongeleerde lude / pinen sullen te lesen / 259 bueke van slechter ende simpelre materien of synne / als van-260den dogeden / ende vanden sunden / vanden loen der gueder 261 / Ende vander pinen der quader / vanden leuen der heyliger 262 vaders ende ander heyligen / en[de] der gelijc ¶ Mer se en 263 sullen hem niet onderwijnden te lesen / of te disputeren / 264 van hogen of subtilen saken ende materien als vanden articu-265len des gelouen / of derGa naar voetnoote gotliker naturen. off dat heylige 266 ewangelium na horen syn te gloseren of te verstaen / of ander 267 hoge materien / of hoge bueken der heyliger scryft ¶ Ende 268 oec en ist niet nutte. dat alsulke bueke yement ouer set in 269 duytsche/want dair menich leye. die meer wil uerstaen/dan sijn 270 mate eysschet ouer uallen mocht Vnde daer af scrijft hugo 271 van sunte victoer / in dydascalon. inden vijften boeke / een ex-272empel ¶ Mi gehoget dat my geseegt waert van eenen man die 273 van heyligen leuen was. die mit alsoe groter lieue die heylige 274 scrift begeerde / dat he stedighe vliticheit hadde inder heyliger 275 scriften. Mer doe die kunst der heyliger scriften in em began te 276 wassen. Soe waert oic meerre die begeerte / die konste te 277 weten. Mer ten lesten / om dat he sere lief had die wijsheit 278 der kunsten. So versmaden hi ten lesten die [169 ro] heylige 279 scrifte die simpel schenen / ende began te ondervijnden die 280 diepe ende verholen dingen inder heyliger scrifte. ende began 281 hem eernsteliken te setten hoe he mochte die parabolen der 282 propheten verstaen in geestliken syn. Mer sijn herte en mochte 283 desse borden of last niet verdragen. mer hi began thans ach-284terwaert te gaen. om dat hem die materie te hoech was. ende 285 om dat he hem daer te voele toe gaff. ende waert alsoe seer 286 uerstoert ende confundeert om dese sorge ende onlede der 287 heyligher scrift dat he niet alleen achter en liet nutte wer-288ken. mer hi liet oec achter werken die noet waren. Ende aldus 289 ist in wederheit of contrarie gewandelt. dat die ghene die de 290 heylige scrifte begonnen had te lesen / om stichtinge sijns 291 leuens. want he niet mate en hielt / ende besceydenheit ¶ So 292 is hem worden dese heylige scrift een rescap der dwalinge. 293 Mer ten lesten / ouermidsGa naar voetnootf der bermherticheit gods / waert he 294 vermaent in enen vysioen. dat he hem niet meer en solde al-295sulke hoge scrifte onderwijnden te lesen. of studeren. Mer 296 dat he solde lesen. dat leuen der heyliger vaders / ende die 297 uerwinninge der marteleers. ende dat he hem wennen soude 298 tot andren simpelen scriften of die simpelic gemaect waren. | |||||||||
[pagina 212]
| |||||||||
299 Ende aldus quam he in corter tijt weder tot sinen iersten state 300 / ende verdienden also grote genade / ende ruste van binnen 301 / datmen [169 vo] billiken seggen mach / dat in hem uerwllet 302 was die stemme ons liefs heren. / die in den / dat hi onsen 303 arbeyt ende rouwe guedertierliken aensiet. ons troesten wil / 304 ende seeght Coemt tot my / alle die arbeydent vnde belastet 305 sijt Ende ic sal v vermaken of lauen / ende dan suldi vijnden 306 ruste uwen zielenGa naar voetnoot8 Hier om seeght sunte bernaert. Et ware 307 di beter dattu di seluen bekendes / dan dattu dy versumedes / 308 ende bekendes den loep der sterren / die crachte der cruden 309 / vnde haddes conste aller hemelscher ende eerdscher dingen 310 et ceteraGa naar voetnoot9 |
|