[II]
de vol-gen-de dag al gaat de juf met jer-rel mee naar huis.
kom bin-nen juf, zegt moe-der.
ze gaan naar de voor-zaal.
jer-rel blijft bui-ten, hij speelt op het erf.
als juf weg gaat na een half uur-tje lacht ze en geeft jer-rel een knip-oog.
ma, ma, mag ik op mijn ei-gen school blij-ven, vraagt jer-rel?
ja hoor mi boi, zegt moe-der, ja hoor dat mag, maar dan moet je wel je best doen op school dat je de toets haalt.
en lief zijn voor ou-ma hoor en ou-ma flink af en toe hel-pen.
el-ke dag telt jer-rel.
nog tien nach-ten, dan gaat moe-der weg.
nog acht, nog vijf, nog drie...