In de speeluren(1850)–A.L.H. Ising, W.J. van Zeggelen– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 25] [p. 25] Grootvaders prentenboek. Als we op ons landgoed zoo volop genieten, Dartlen en spelen in 't mollige groen, Dan mag het nimmer onze aandacht ontschieten, Wat er de nijvere landlieden doen. Vroeg aan den arbeid bij 't krieken der dagen, Trouw op hun post en vol lust bij het werk; Kloek om de hitte en de koû te verdragen, Zijn ze te vreden en matig en sterk. Zaaijen en spitten en ploegen en mesten, Bij hen gaat alles op maat en op tijd; 't Uurtje dat hun tot verpoozing mag resten, Is nog aan rusten en bidden gewijd. [pagina 26] [p. 26] Mâlief zegt dikwijls: neemt hen tot een voorheeld, Is naar uw meening uw taak niet heel ligt, Hij wordt niet altijd naar waarde beöordeeld, Die hier den nuttigsten arbeid verrigt. Als 'k met de kindren der landbouwers speelde, Waren ze in braafheid een voorbeeld voor mij. Foei, 'k zou mij schamen als 'k ooit mij verbeeldde Dat ik iets meer was of beter dan zij! Als ik met moeder en zuster Louize, Bij onze wandling de hoeve bezoek, Niets is meer welkom, wat spel ik er kieze, Dan dat ik voorlees uit grootvaders boek. Dan hangen Neel en Martien aan mijn lippen, - Laat ik hen plaatjes van 't prentenboek zien, Dan zal geen woord en geen prent hun ontglippen, Niemand ooit blijder dan Neel en Martien. Vriendelijk dankt dan hun moeder ons beiden; O, ze weet niet wat ze uit liefde ons zal doen! Prettig is 't als ze ons een tentje gaat spreiden, En ons dan plaatst op een heuvel van groen; Dan speelt het windje langs schouders en lokjes, Dan âmen we allen de zomerlucht in; Blatende schaapjes met bunglende klokjes - Alles vervult ons met blijderen zin. [pagina 27] [p. 27] Als 'k in die blijdschap dus spelend mag leeren, En ook die stemming met anderen deel, Die bij ons voorregt zoo heel veel ontberen, Dan denk ik dikwijls wat heb ik toch veel! Dan zit ik graag bij die englen van kindren, Die - is hun pakje wat grover dan 't mijn, Die 'k niet hoogmoedig beschouw als mijn mindren, Maar die ik gaarne nog nuttig zou zijn. Toen ik hun 't lezen en schrijven mogt leeren, Deelde ik die taak met mijn zuster om beurt; O wat genoegen! 'k Heb honderde keeren Trekken van liefde en van goedheid bespeurd; Daarom zijn beide onze vriendjes gebleven, En 't is mij prettig wanneer 'k hen bezoek, En kan 'k geen grootere blijdschap hun geven Dan met de rijmpjes uit Grootvaders boek. 't Is een geschenk - dus ik moet het bewaren, Anders geloof ik dat ik het hun gaf. Maar ik kopiëer ze om voor hen te vergâren, En 'k schreef de volgende versjes reeds af. Vorige Volgende