De dichtwerken
(1886)–W.J. van Zeggelen– Auteursrecht onbekend
[pagina 291]
| |
Costerliedjes.1. Costers voorzang.
| |
[pagina 292]
| |
'k Zal mijn gelaat straks aan den naneef toonen,
Hij lees, naar 'k hoop, mijn eerlijkheid er op!
Een Jubelfeest mag vrij zijn vreugdzin kronen,
Waar 't waarheid geldt haal hij de vlag in top!
Nooit laat hij zich zijn dierste recht betwisten,
Hij blijve kloek, maar tevens goed en wijs;
Waar andren soms den schat van mij verkwisten,}bis.
Mijn Holland stel zijn waarde hoog op prijs.}bis.
| |
2. Aanstalten.
| |
[pagina 293]
| |
Ik zie de bloem van Haarlems heeren,
Met zwevende A door 't kleurrijk lint,Ga naar voetnoot1)
Als feeststaffieren circuleeren:
Ze brengen orde in 't labyrint.
Gezwartrokt loopen ze af en aan,
Maak plaats voor mijnheer!
Ze maken voor den troep ruim baan,
Maak plaats voor mijnheer!
Wat zijn die mannen voor Coster in de weer! (bis.)
Het uur van twaalven heeft geslagen.
Daar bomt de klok, waar is de brand?
Neen, ziet ze naar de stadsschool jagen,Ga naar voetnoot2)
De heeren met hun staf ter hand.
't Is de expositie-opening
Voor 't groot comitee;
Hoe deftig is die breede kring
Van 't groot comitee!
Bazuin en horen - ze juublen vroolijk mee. (bis.)
En nu, gewenschte feestgenooten:
Verzamelt u in Haarlems vest.
De vlugge wieken aangeschoten,
Stroomt aan, stroomt aan, van Oost en West!
Ziet Costers-druk, eet Costers-soep,
Uw beurs zij gespekt,
Beantwoordt nu aan Costers roep:
Uw beurs zij gespekt,
't Is al ter eer der kunst door mij ontdekt. (bis.)
| |
[pagina 294]
| |
De zetel zelfs van 't achtbaar span
Dient thans voor Jan en alleman,
Wie 't eerste komt - het eerst zich zet,
Dat is vandaag hier wet.
Maar wie geen plaats vindt, loopt maar rond,
Dat zijn ze hier gewoon;
Beweging, zegt men, is gezond
En 't geeft een vrijen toon.
Men lacht en praat en schuifelt voort,
En lispelt een beminlijk woord
Met hem of haar, die ons verzelt
En ons wat liefs vertelt!
Maar wordt er van het orgelspel
Wel bijster veel gehoord?
De man daarboven weet het wel
En speelt maar lustig voort:
Hij denkt: wat maal ik om de lui:
't Is louter maar vandaag om d'ui!
Hij haalt zijn tal registers uit
En dondert lang en luid.
Hier draaien groot en klein dooreen,
Dat is de kleur van 't feest.
't Is vrij entree voor 't algemeen,
Dat bolt de menschen 't meest!
‘'t Is vrij entree!’ zegt gindsche poen,
Maar 't is hem om je beurs te doen,
Dus dring niet hard en houd je mak,
En - handen op den zak!Ga naar voetnoot1)
't Finale klinkt en 't uur is om
En de organist heel blij,
Hij mompelt: ‘loop de boel rondom,
Geen ziel hoort toch naar mij!
Hoe karig krijgt de kunst haar deel,
Of 'k al van ‘waar is Coster?’ speel!Ga naar voetnoot2)
Wel, als het weer gebeurt - speel dan
‘'t Is alles larie,’ man!
| |
[pagina 295]
| |
4. De typographische tentoonstelling.
| |
[pagina 296]
| |
Meerder spoed bij meer gemak;
'k Staar mijn oogen blind.
Vooruit maar!
Als ik op mijn persje staar -
'k Was bij dezen tijd, zoo waar,
Dan nog maar een kind.
Wat eeuw van draaierij!
Werd eens getrokken en gezwaaid
Thans wordt maar aan 't wiel gedraaid,Ga naar voetnoot1)
't Handwerk gaat op zij;
Vooruit maar,
Eeuw, wat ben je wonderbaar,
Maak je 't volk het lot niet zwaar,
Draai dan, draai dan vrij.
| |
5. Watermuziek.
| |
[pagina 297]
| |
Een vlottend echokoor van zangers à la queue.
't Is alweer, enz.
Soms staakt de riem heur slag, soms botsen ook de booten
Door hindernissen hier, door tragen voortgang daar:
Maar in den roes der vreugd, wie telt dan lichte stooten!
Geen jeugdig hoofd voedt thans het denkbeeld van gevaar.
't Is alweer, enz.
De lieve zon ging schuil, maar duizend andre zonnen,
In kleuren zonder tal, zijn eensklaps aangelicht;
Een ongewoon tafreel heeft aller hart gewonnen;
Giorno had geknield bij 't prachtig feestgezicht.
't Is alweer, enz.
De dartelheid wint veld, men springt in nevenbooten,
En 't buren biedt genot bij d'opgewonden geest,
Een onvoorziene kus wordt, afgesnoept, genoten:
't Gaat al op rekening van 't vrije drukkersfeest.
't Is alweer, enz.
De maan schuilt achter 't hout, maar gluurt ter sluik op 't Sparen
En lacht om 't bont tafreel van al dat feestgewoel,
En knipoogt als een schuit de vloot eens gaat ontvaren,
En biedt haar stiller licht aan stiller hartsgevoel.
't Is alweer, enz.
Dan brengt ze nog een troost aan hen, die vruchtloos wachten
Op de aankomst van den stoet daar in de Spaarne-kom,
En wier vergeefsch geduld ontaardt in spijt en klachten,
Omdat de vlootvoogd zei: we keeren vroeger om.Ga naar voetnoot1)
't Is alweer, enz.
Maar middernacht is daar, en velen die het vatten,
Dat aan het blijdst festijn toch óók een einde voegt;
Ze weten 't recht genot op rechten prijs te schatten
En keeren huiswaarts heen, verzadigd en vernoegd.
't Is alweer, enz.
En zoo werd de eerste dag van 't Costertij gesloten:
Een dag vol gloed en geur, van vroolijkheid en geest,
| |
[pagina 298]
| |
En menig lieve maagd, die prettig heeft genoten,
Zegt: wat je aan Coster doet, geeft steeds een waterfeest.
't Is alweer}(bis.)
Costers eer,}(bis.)
Om de faam}(bis.)
Van zijn naam,}(bis.)
Dat de geest}(bis.)
Van het feest}(bis.)
Op den vloed}(bis.)
U begroet.}(bis.)
| |
6. Aankomst der typografen.
| |
[pagina 299]
| |
Iö vivat, iö vivat!
Mijn troep zij kloek en braaf,
Hij heeft een hooggeschat bedrijf;
't Vraagt wakker hoofd en krachtig lijf,
Iö vivat, iö vivat,
Lang leev' de typograaf!
Iö vivat, iö vivat!
Daar trekt de sleep voorbij,
Wel ziet men angstig naar de lucht,
Als waar men voor die wolk beducht;Ga naar voetnoot1)
Iö vivat, iö vivat,
De zorg nu aan een zij!
Iö vivat, Iö vivat!
Wat stapt men vlug en stout!
Muziek voorop, banier omhoog,
Met moed in 't hart en lust in 't oog,
Iö vivat, iö vivat,
Op mannen, naar den Hout!
Iö vivat, iö vivat!
Naar 't monument van steen,
Het is een beevaart mij ter eer,
Ginds toeft je een toespraak en - nog meer
Iö vivat, iö vivat,
Naar 't grauwe doosje heen!Ga naar voetnoot2)
| |
7. Huldegroet en stortbad in den hout.
| |
[pagina 300]
| |
Maar waartoe die matte blikken,
Hangend hoofd en kromme knie?
Past dan in deze oogenblikken
Ons geen vuur en énergie?
Is 't een uitvaart, die we vieren?
Schijnt de feestzon niet vandaag?
Ach, uw druipende banieren
Geven 't antwoord op de vraag.
Ja, 't is waar, de malsche droppels
Vallen op het aardrijk neer;
't Feestbestuur loopt rond bij koppels,
In hun oog staat: mislijk weer!
En de regen groeit tot stroomen -
Schuilevinken - wat het gaf? -
Volgeladen struik en boomen
Schudden u hun woeker af.
Sponsen zijn 't, geen feestgewaden,
Die u kleven aan het lijf;
Houdt den moed toch, kameraden,
Denkt: het is een feestbedrijf!
Mocht die stortvloed u doen wanen:
't Is geen beeld van vroolijkheid -
Denkt maar: plengt natuur thans tranen,
't Is van vreugde dat zij schreit!
Paart uw zang aan koopren tonen!
Galmt het uit - uw huldelied!
Zingt als blijde Costerszonen -
Van den regen smelt je niet!
Laat uw hoed het stortbad vangen -
Zomerdruppels drogen gauw;
Zingt vol moed uw Costerzangen,
Als de krekels in den dauw.
Komt, heft nu het hoofd ten hoogen,
't Water maakt uw longen frisch,
Thuis kunt gij uw linnen drogen,
En - wie weet waar 't goed voor is.
Zangers - spreker - zoudt ge u kwellen?
Geeft van weer en wind den brui!
Heeft men Costers-ulevellen,
Waarom ook geen Costers-bui!
| |
[pagina 301]
| |
En nu - laat de feestmarsch klinken,
Feestelingen op het pad!
In den optocht zult ge blinken,
Door uw glorie - door uw nat!
Roemt de wereld niet uw streven?
Alles is tot Costers eer!
En één troost is u gebleven:
Na den regen komt mooi weer!Ga naar voetnoot1)
| |
8. Optocht.
| |
[pagina 302]
| |
Blikt eens ter zijde:
Tal van kopjes voor het raam
Lachen u tegen;
Noemen soms uw naam;
Het feestprogramma wijst haar aan,
In welken rang gij mee moogt gaan,
't Zij van het handboogschuttersgild -
't Zij drukker of minister!
Ze is niet te smaden,
De eer waar gij in roemen mocht:
Fiere dragonders
Banen u den tocht;
Voorop een wacht, op zij een wacht -
Ben je ooit wel zóó ter markt gebracht?
Dat is zijn neus voorbij gegaan,
Die thuis bleef zitten suffen.
Klinkt nu trompetten,
Haarlems marktplein is in 't zicht,
Daar wacht uw Coster
't Nieuwe levenslicht!
| |
9. 'T Onthullingsuur.
| |
[pagina 303]
| |
Lang voelde ik mij verdrukken,
Ik had den tijd niet mee.Ga naar voetnoot1).
Door tal van ongelukken
Kreeg ik mijn deel aan 't wee.
'k Zwoegde onder pijn en banden,
Vooroordeel was me een kruis,
Zelfs onder 's makers handen}(bis.)
Viel 'k, ongerept, tot gruis.Ga naar voetnoot2)}(bis.)
Toch zie ik mij herboren,
Door de ijver van mijn span;
Het gaf geen hoop verloren
Voor 't eens ontworpen plan.
Royer, gij, 'k wil het roemen,
Stond mijn patroons ter zij,
Tot ik mij hoorde noemen}(bis.)
Een puik der gieterij.}(bis.)
Zwaait, drukkers, uw banieren,
Vier, spreker, uw talent,
Lost, krijgers, uw mortieren,
'k Ben 't schieten al gewend.
Zing, zangerskoor, uw tonen
En paar ze aan luit en snaar;
Volharding ziet zich kronen,}(bis.)
't Onthullingsuur is daar!}(bis.)
Trekt 't overkleed aan flarden,
'k Sta lang genoeg vermomd,
Ik kan 't niet langer harden
Nu haast mijn daglicht komt;
Ik zag mijn Holland streven,
'k Heb met den naneef vree,
En was het mij gegeven,}(bis.)
Ik riep met hem: hoezee!}(bis.)
| |
[pagina 304]
| |
10. Costergroet aan den boekhandel.
| |
[pagina 305]
| |
Ach, was mijn tong maar los geweest,
Men had gelachen in den geest;
Zoo waar als Coster voor je staat,
Hij had een woordje mee gepraat.
't Is goed, het waait van daag heel straf,
De booze bui waait van mij af,
Zoo, kindren, dooft ook gij 't venijn,
En denkt dat ze niet wijzer zijn!
Maar, jongens, houdt je ferm en goed,
Past op dat gij mij eere doet;
Voedt vrijheid, maar met maat en perk,
Dat houdt vereende krachten sterk.
En zoo m' u achter schotjes zet,
Streeft, met het oog op orde en wet,
Streeft voorwaarts in gesloten drom -
Dan dondren eens die schotjes om!Ga naar voetnoot1)
Gloria, gloria,
Widewidewi-bom-bom-bom-bom!
Gloria, gloria,
Widewidewi-bom-bom!
| |
[pagina 306]
| |
A raison van vijftien gulden
Kan men fijne beeten doen.
Eet braaf, drinkt braaf,
Waartoe zoudt ge uw tong niet streelen!
Eet braaf, drinkt braaf,
Beter dan de typograaf.
Ginder laat een deune kok,
't Schrale maatje scherp gevoelen.
Aan die vogels in den Doelen,
Hunkrend naar een fermen brok;
Denkt dat ze in den vroegen ochtend uitgevlogen zijn van stok.
Heeren, die daar deftig zit
Onder keur van feestgelagen,
Schoone toosten hebt geslagen,
Breed van omvang, fijn van pit,
Eet braaf, drinkt braaf,
Drinkt op Coster, Land en Koning;
Eet braaf, drinkt braaf,
Beter dan de typograaf.
Ginder drinkt men ook eens mee
Op de hooge potentaten
Heeft de wijn de flesch verlaten,
Zelfs met water heeft men vree;
Klinkt hun dronk wel niet zoo deftig, welgemeend is hun hoezee.
Heeren, die daar jubeleert,
U vermeit in Costers glorie,
Die, ter eeuwige memorie,
Daar op Haarlems gaven teert;
Eet braaf, drinkt braaf,
Ziet uw werk met welgevallen,
Eet braaf, drinkt braaf,
Beter dan de typograaf.
Ginds ook viert men Costers eer;
Maar bij al die zwoegerijen
Valt de honger zwaar te lijën;
Van den morgen in de weer,
Gaf het raadhuis wel een broodje, maar de typograaflust meer.
| |
[pagina 307]
| |
Heeren, 't is uw schuld wel niet,
Dat die jongens in den Doelen
In hun maag welsprekend voelen,
Wat een schrale keuken biedt.
Eet braaf, drinkt braaf;
Maar denkt aan de drukkersgasten,
Eet braaf, drinkt braaf.
Beter dan de typograaf.
Komt een Costerfeest weerom,
Dan zult gij dien krimp niet dulden,
Denkt: het kost per man twee gulden,
't Is voor hen een heele som!
Mooglijk leggen de arme zwoegers voor dat feestmaal weken krom!Ga naar voetnoot1)
| |
12. Het bloemenfeest.
| |
[pagina 308]
| |
De min wil 't schemeruur,
Zij spreekt dan van haar bloemen,{bis.
Die kindren der natuur.{bis.
Wie 't licht wil zoeken, wend
Zijn schreden naar de tent,
Hij zal den smaak er roemen
Der Heeren van 't Bestuur,
Hij drinkt den geur der bloemen,{bis.
Die kindren der natuur.{bis.
De kniesoor blijv' maar thuis,
Hem is 't genot een kruis,
Hem hoort men Flora doemen,
Hij vindt AEolus guur,
Hij trekneust bij de bloemen,}bis.
Die kindren der natuur.}bis.
Kom om geen vrijen kijk
Naar 't prachtig huldeblijk;
Op 't weer val niet te roemen:
't Dooft Zochers zonnevuur,Ga naar voetnoot1)
Keer liever tot de bloemen,}bis.
Die kindren der natuur.}bis.
O, geef een woord van lof
Aan Costers vredehof,
Wie smaak heeft moet het roemen,
't Genot om Haarlems muur;
Waar vindt men schooner bloemen;}bis.
Die kindren der natuur?}bis.
| |
[pagina 309]
| |
Lentegeur en zomerpraal?
Dan - wat weelde u daar mocht beiden.
Of wat schat het u verborg,
Zeker liet ge u eens geleiden,
Naar het vriendlijk Zomerzorg.
Koele boschjes en priëelen
Vormen hier een lustwarand,
Linden, beuken en abeelen
Slaan om 't dal een groenen band,
Die u aanlokte om te zweven
In een zorgelooze rust,
Van den druk van 't werklijk leven
Ongedeerd en onbewust.
Maar nog hooger klom uw weelde
Zoo uw voet het duin beklom,
't Koeltje door uw lokken speelde,
En ge uw blikken sloegt rondom:
't Noordernat aan gindsche zoomen,
Voor u uit het Zuiderzout,
Links de Velzer berkeboomen,
Rechts de statige Aardenhout.
Hen, die nu de plek bezoeken,
Boeit natuurschoon niet alleen;
Opgevuld zijn alle hoeken,
Honderdtallen zijn bijeen.
't Geeft een woelen en krioelen,
't Is een schuiflen heen en weer;
Bij gebrek aan bank en stoelen,
Zit men soms op 't grasperk neer.
't Is aan Haarlems feest verbonden,
't Is de Costermatinee;
Wie zich daar niet had bevonden
Deed niet met de wereld mee;
Halen, brengen, duwen, stooten,
Bidden om wat lafenis, -
Ach, mijn waarde feestgenooten,
Neemt het nu zoo als het is.
Hoort gij wel die jubeltonen
Van de grenadiermuziek?
Om met aandacht haar te loonen,
| |
[pagina 310]
| |
Staat van daag wat heel komiek.
't Is een joolfeest - wilt niet vitten;
Maar als Zomerzorg u boeit,
Komt dan in zijn lommer zitten,
Als geen Costers onweer broeit.
| |
14. Vuurwerk.
| |
[pagina 311]
| |
Denkt, gij zijt er in gedrongen,
Door galante cavaliers.
Allemaal sissers, enz.
Om uw zitplaats steun te geven,
Dat ze staan zou als een muur,
Wordt een spijkertje aangedreven,Ga naar voetnoot1)
Dames, denkt eens: hoe sekuur!
Allemaal sissers enz,
Hoort die vuurpers ginds eens kraken,
Maar, 't is niet aan gene zij,
Hier hoor 'k gil en angstroep slaken,
Heeren och, een handje bij!Ga naar voetnoot2)
Allemaal sissers, enz.
't Is de val van duizend vrouwen,
't Is de roem des timmermans,
Die we voor ons oog aanschouwen,
Alles in den vuurzeeglans.
Allemaal sissers, enz.
Sassebranders, slangenbrakers,
Vliegt maar dartel in de lucht;
Stevige tribunemakers
Staan aan 't einde van de klucht.
Allemaal sissers, enz.
Dames, zoo we uw val bezingen,
't Is niet uit ontaard gemoed;
Weet om d' indruk weg te dringen
Is ook 's spotters liedje goed.
Allemaal sissers, enz.
Heeren, die uw gezellinnen
Gaarne ter tribune zet,
Brengt het knalfeest u te binnen,
Zorgt dat ge op het maaksel let.
Weg met de sissers, weg met de sissers,
Weg met de sissers rikketakbom,
| |
[pagina 312]
| |
Loopt, loopt rommentom,
Loopt rommentom
Van rikketaktom.
| |
15. Costers nazang.
|
|