De dichtwerken
(1886)–W.J. van Zeggelen– Auteursrecht onbekend
[pagina 290]
| |
Voorwoordje bij de Costerliedjes.Hebt ge, waarde lezer, te Haarlem het driedaagsche onthullingsfeest van en voor en om het Costerbeeld mee helpen vieren? dan hebt gij zeker verschillende ervaringen gehad, waarbij genot en teleurstelling uwe goed- of afkeurende stem, naar gelang van uw smaak en zienswijze, hebben geformuleerd. 't Zij ge u vermeid hebt bij de liefelijke watermuziek, 't zij ge uw feestkleed hebt kunnen uitwringen bij den huldegroet in den Hout; 't zij uw oog zich bij de tentoonstelling heeft verlustigd in de opmerkelijke Costeriana en den voortgang der typographie; 't zij gij mede gejammerd hebt onder de hongerende ronddolers, die, zelfs voor geld en goede woorden, tevergeefs zochten naar spijs en onderkomen; 't zij gij opgetogen waart bij de bloemen en gewassen, uit Haarlems milde tuinen bijeengebracht; 't zij ge u boos hebt gemaakt om den àl te zwakken bouw der tribunes bij 't vuurwerk; gij zult erkennen, dat het feest iets eigenaardigs had, waardoor het in veler gedachten, tant bien que mat, zal blijven voortleven. Een gedenkboek is aangekondigdGa naar voetnoot1) en zal voor hen, die belang stellen in het eigenlijke feit der oprichting en onthulling van het standbeeld, zoo wij hopen, een welkom en leerzaam souvenir zijn aan het gebeurde te Haarlem. Voor hen, die zich niet scharen onder de meer gezette onderzoekers en verzamelende liefhebbers van de bewijzen van aanspraak en de voortbrengselen der Nederduitsche pers, is misschien een ander klein aandenken aan het gezegde feest een niet onwelkom verschijnsel. Aan hen bieden wij dit kleine bundeltje aan. 't Geeft in den vroolijken vorm van liedjes, meerendeels in den mond van het levend geïdealiseerd hoofdfiguur gelegd, eenige gewaarwordingen en indrukken weder, die den opgeruimden feestvierder een ironisch lachje vragen, maar zijn gal, zoo wij meenen, niet zullen verbitteren. Wij zijn geen critici, we geven onze ervaringen in een luimige bui weer, en trekken tegen niemand te velde; wij willen met u slechts een oogenblik napraten of liever naneuriën, en laten een dieperen blik aan wijsgeeriger oogen dan de onze over. Augustus 1856. |
|