De dichtwerken(1886)–W.J. van Zeggelen– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 280] [p. 280] Een Rijtoertje. herinnering uit de kinderjaren. Martien, ons kindermeisje, Zou met me uit wandlen gaan; We liepen door het bosch heen En langs de hertenbaan. Daar reed een leeg charretje Met Jacob den koetsier; Ik knikte hem goên dag toe, Hij wenkte: kom eens hier! Hij vroeg me: ‘wil je rijden?’ Ik knikte vroolijk: ja! Klom een, twee, drie in 't rijtuig, Martien klom me achterna. Hij bood me zweep en leidsels, 't Was heerlijk om te zien; Ik voor, Martien zat achter, En Jacob naast Martien. Ik was koetsier! hoe prettig! Maar, 't viel niet bijster mee; Bruin wou niet uit den stap gaan, Wat moeite ik aan hem dee. Ik kreeg 't bevel van achter, Recht voor mij uit te zien; Nu was 't de stem van Jacob, Dan was 't die van Martien. Maar 't achterbankje kraakte, Ik keek eens om, vervaard, Doch Jacob zei: neen ventje, Je let niet op je paard! Ik schrikte toen een weinig En zette me in postuur, Maar, 't achterbankje kraakte, Dat deed het op den duur. Ik vroeg rechtuitziend, ‘Jacob! Is daar gevaar misschien?’ Neen! riep hij luid, en 'k hoorde 't Geschater van Martien. Zie jij maar naar ons paardje, Rechtuit maar, houd goed vol; Als Bruintje merkt dat je omziet, Dan slaat hij nog op hol. [pagina 281] [p. 281] Op hol!! Ik was gehoorzaam, Wat zou ik anders doen? Daar hoorde ik onder 't kraken, Zoo iets, he! .... van een zoen. Ik lachte, ik zat te schudden, Te draaien van pleizier, Maar Jacob riep: als je omkijkt Dan blijf je geen koetsier. Toch keek ik onder d' arm door, Dat had Martien ontwaard, Ze zei: 'k word bang in 't rijtuig, Hij ziet niet naar zijn paard. We stegen af en hadden De stad weer in 't gezicht, Martien las mij de les op: Ik hield thuis mondje dicht. Maar toen een jaartje later Ons meisje 't huis verliet, Was 't Jacob, die haar haalde, Den trouwdag in 't verschiet. Zoo klein als 'k was, zei 'k: Jacob, 'k Begrijp er alles van, Maar als je nu gaat rijden, Mag 'k weer koetsier zijn, man? Martien, ze lachte jolig, Maar Jacob sprak bedaard: Och, praat niet, jonge heertje, Jij let niet op je paard. Vorige Volgende