Oom en Neef.
Oom ot zat aan zijn pijpje
Neef nol koos 't avonduurtje
En bracht Oom een bezoek.
Neef scheen wel wat verward;
Oom vroeg zoo door den dut heen:
‘Nol, heb je ook iets op 't hart?’
Neef schepte toen wat adem
En sprak: ‘je zegt het Oom,
Ik wou uw raad eens vragen,
Al doe ik dat met schroom.
Het huis is mij zoo ledig
En 't hart is mij zoo vol!’
Oom ried: ‘wil 't huis dan vullen
En 't hart ontlasten, nol!’
‘Juist Oom, die raad is heerlijk
'k Zie velen van mijn vrienden
En 'k meen: 't geluk van 't leven
Zit in de huwlijkstrouw!’
Oom zei: ‘Neef, zou je 't denken?
Wel, neem dan ook een vrouw.’
‘Ja, Oom, dat 's mooi gesproken,
Gij brengt mijn ziel in vuur!
| |
Maar 't huwlijk heeft ook lasten,
En wie, als ik, veel zorgen
Bij veel bezwaren ziet .....’
Oom zuchtte: ‘ja, die zorgen!
Neen, jongen, doe het niet!’
‘Maar 't voorwerp van mijn liefde,
Ik weet, dat ik mijn engel
Ach, wees niet wreed, die inspraak,
Kan ik die smooren, zeg?’
‘Sta ik dan,’ vroeg Oom nuchter,
‘Jou voorwerp in den weg?’
‘Gij gekscheert, Oom, ik raadpleeg
Ik vraag: ziet ge in mijn plannen
Oom zei: ‘die wil gaan trouwen,
Moet weten wat hij doet!’
‘Zij is van goeden huize,
Hare ouders, lieve menschen!
Zijn zeer op mij gesteld;
Zij is lieftallig, vroolijk,
Heeft deugd, gevoel en eer.’
Oom sprak: ‘'t zijn kostbre zaken!
Wel, man, wat wil je meer?’
‘Hm, ja, één ding ontbreekt ons,
Daar komt het slechts op aan:
Oom!.... als Gij mij woudt helpen,
Dan kocht ik me een bestaan.
Slechts zeven duizend gulden
Oom riep: ‘waar is mijn slaapmuts?
Nacht, Neef, ik ga naar bed!’
|
|