De dichtwerken
(1886)–W.J. van Zeggelen– Auteursrecht onbekend
[pagina 273]
| |
Een plaaggeest en een vleieres,
Met rozen op de wangen;
Een dartel ding - een oude bes,
Al naar de bordjes hangen.
Een pijnigster van lijf en leên,
Een bron van vele kwalen,
Een engel vol lieftalligheên,
Een zon met tal van stralen.
Een wicht, dat met den Franschen slag
Van 't oude nieuw kan maken;
Een geldwolvin, die 't wee en ach
Door duizenden doet slaken.
Een rapsodie van grol en gril,
Die smaak en wansmaak duldde,
Die slaven ketent aan heur wil
En nijvre handen vulde.
Een kind, dat slechts op 't morgen denkt
En 't gisteren belachte;
Een gast, die moeder zorgen schenkt
En vaders zucht verachtte.
Maar - 't helpt wat of een oude pruik
Zich zet om 't ding te veetren,
Want och, ook ik loop in de fuik, -
Kan ik den boêl verbeetren?!
1853.
|
|