De dichtwerken(1886)–W.J. van Zeggelen– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 259] [p. 259] De Prikkels van het Leven. De mensch schept zich duizend behoeften, Dat ligt in zijn werkzamen geest, Maar de een maakt hem schepper en koning En de ander tot slaaf, ja tot beest. Behoefte aan volmaking veredelt, Behoefte aan ontwijding verneert; De een put hier zijn kracht uit ontbering, Waar de ander bij weelde verteert. De rijkdom ligt niet in het ‘hebben.’ De schat schuilt soms diep in 't gemoed; Een vader van rijken en armen Biedt weldaad in zuur en in zoet. Hij legde in de vorming van 't schepsel De zaden van geest en vernuft, Heur stengel vraagt strijden en werken, Heur bloem groeit licht ijdel en wuft. Een zucht naar genot en genoegen - Aan wien is ze t' eenemaal vreemd! Laas, dat men, om 't leven te grijpen, De dood vaak ten handvatsel neemt. Daar ligt op ons pad zoo veel edels, Dat ons naar iets hoogers verwijst; Gelukkig, wanneer daar van binnen De prikkel van 't goede in ons rijst. Daar kruipt in ons hart ook een wormpje, Dat, klein, zijn ontstaan noô verraadt, Maar dat ongemoeid tot een slang groeit, Die vorm is de prikkel van 't kwaad. De prikkels van 't goede te kweeken, Dat vordert elk blijvend genot, De prikkels van 't kwade te dooden, Dat eischt ons bestaan en ons lot. Het goed brengt zijn eigen belooning, Het kwaad is zich zelven ten straf: Wie strijdt voor het goede in het leven, Plant bloemen, die bloeien op 't graf. 1858. Vorige Volgende