De dichtwerken
(1886)–W.J. van Zeggelen– Auteursrecht onbekend
[pagina 239]
| |
'k Meen, dat ge in uw wensch en wandel
Naar iets onbereikbaars streeft;
Hoop en uitzicht doen ons leven,
Maar, wij wegen ze op de gis:
Schep vrij 's levens idealen,
Maar, neem 't leven zoo als 't is.
Zie bij 't wenschlijke in een ander
't Eigen goede niet voorbij:
Ieder huisje heeft zijn kruisje,
Elke tuin zijn schaduwzij.
Hebt gij 't oog op mij geslagen, -
Ja, mijn weg biedt vreugde en vree, -
Maar wie rozen kweekt, gaart dorens -
Schijn en wezen zijn er twee.
Baart mijn leven veel genoegens,
Toch, als ik te kiezen had,
Dan wilde ik wel tiërceeren -
Overvloed bezwaart den schat. -
Aanloop als men 't niet kan velen,
Invitaties om 't fatsoen,
Vitterij op kleinigheden,
Schuld op schuld om af te doen;
Praatjes over vreemde nieuwtjes,
Tobberijen met de meid,
Modegrillen, nesterijen,
Drukten zonder bezigheid;
Maar, gij kent de stadsbelasting,
(En ik noem dus maar niet veel)
Die ge ginds ontloopt, melieve,
En waar ik mijn part in deel.
Eéne zaak, die in 't bijzonder
Uw vervoering heeft gewekt,
Wil ik nog met u bespreken,
Mooglijk dat ge er nut uit trekt.
Mijn gemaal, 't is waar, schrijft verzen,
'k Eer zijn liefde voor de kunst,
Ja, 'k verheug mij in de gaven
Van, zoo 't heet, apollo's gunst.
Maar, ontwaar ik in zijn streven
Dorst naar eer of roembejag,
Dan, ik spreek uit ondervinding,
Dan ontluikt zijn kwade dag.
Want bewondring van de menschen
Voedt zoo dikwerf de ijdelheid,
En men heeft een vlies voor de oogen
| |
[pagina 240]
| |
Waar ons die Sirene vleit.
Is hij beter dan een ander?
En die eer - men went er aan:
Wordt heur aandrift ons behoefte,
Dan is 't hart zoo schaars voldaan.
'k Spreek nu nog maar van de lichtzij,
Maar, hoe soms de illusie wijkt,
Als men dan, als ik, eens even
Achter de coulissen kijkt. -
Ach, om 't onderwerp te kiezen,
Tal van boeken na te slaan,
Om voor zich een plan te vormen,
Bij een vriend om raad te gaan;
Van conceptie op te snijden,
Vorm en maat - weet ik het al!
't Zijn een zee van preparaties,
Die ik u niet melden zal!
Dan aan 't werk, dan afgebroken,
Dan niet lustig, dan gejaagd,
Dan op 't rijmwoord zitten broeien,
Dan door pijn in 't hoofd geplaagd,
Dan van 't eerste plan veranderd,
Dan de strophen afgekeurd,
Dan er nog eens op gaan slapen,
Dan herlezen, dan verscheurd!
Dan .... daarna van nieuws begonnen,
Voor geen andre taak gezind,
Afgezonderd, afgetrokken,
En, geen oog voor vrouw of kind;
Laat naar bed, als 't werk wil vlotten,
Droomend, van de rust beroofd,
Bij de thee en onder 't eten;
Altoos met het vers in 't hoofd!
Dan, als 't af is, nieuwe drukten,
Overschrijven in het net,
Naar den drukker, corrigeeren,
Boos zijn, wijl men slordig zet;
En, als 't uitkomt, spijt en wrevel
Om de fouten in den druk;
Ach, tot slot door recensenten
Nog genegerd als een kruk.
Dat 's de bij nu! maar de hommels,
Die haar wachters zijn geweest, -
't Zijn de heeren Boekverkoopers
Met hun speculatiegeest,
| |
[pagina 241]
| |
Met hun jongens en hun proeven,
Met hun briefjes en hun drang,
Met hun prachtige advertenties,
Ellenbreed en ellenlang.
Alles goed en wel, mijn waarde,
Als de man er kalm bij blijft,
Doch ik ducht steeds, dat die weelde
Hem een tooverkring beschrijft,
Die hem langzaam af kan trekken
Aan den kring van huis en hart,
Die zijn zorg en toezicht vragen,
Met mij saam in wettig part.
En, 't gevaarlijkst nog van allen,
Zijn, zoover mij is bekend,
Die connecties en organen,
Die hem roepen bij de bent;
Hier eens redacteurtje spelen,
Daar eens meedoen met critiek,
Ginder weer zich laten gelden
Als een leider van 't publiek;
Hier den hamerslag doen hooren
In 't Departement van 't Nut,
Of de Rederijkerskamer
Tot beschermheer zijn en stut.
Zij 't nog in de stad, maar elders
Roepen vriendschap, eer, fatsoen:
Kom een spreukbeurt hier vervullen,
Wil bij ons een bijdraag doen!
En, dan is men zwak of ijdel
Om te hooren naar die stem,
Of het spel spreekt, juist als moeder
Andre plannen heeft met hem!
Anna, temper dus uw wenschen
Wat u ook mishaagt en stuit -
Bij ontbering of verwijdring -
Eéne zaak hebt gij vooruit:
Ziet gij uit uw Nova Zembla
Naar een beetre wijkplaats heen,
Gij zijt meester van uw zelve
En bezit uw man alleen;
Denk nu niet dat ik geklaagd heb,
Neen, mijn lot biedt vreugde en vree;
Zie, ik wilde alleen maar zeggen:
Schijn en wezen zijn er twee!
1858.
|
|