De dichtwerken
(1886)–W.J. van Zeggelen– Auteursrecht onbekend
[pagina 226]
| |
Voor 't wicht van donkre tijden
Brengt gij een klacht aan 't lijden,
Een klacht - maar nauw een gift.
Adressen op adressen,
Vol vijven en vol zessen,
Vervoeren u tot drift.
Uw vraag hoe 't spek zoo duur is,
Voor 't volk die druif nog zuur is
Bij vrijdom van accijns,
Lost ge op in tal van zuchten....
‘De slager trekt de vruchten!’
Zoo zegt ge met een grijns.
De Russen en de Turken
Zijn in uw oog maar schurken,
Die vechten uit pleizier;
Die enkel door hun malen
D' effectenboel doen dalen
Voor d' armen rentenier.
‘En komt die Haagsche onthulling
Dan nimmer tot vervullingGa naar voetnoot1)?’
Zoo vraagt ge wreevlig mee:
‘'k Ging reeds voor negen weken
Een plaatsje mij bespreken
Bij 't beeld van willem ii!’
De knepen van de fijnen,
Die u slechts raadsels schijnen
Als contra uw advies,
Vat ge in devote rage,
Te zaam in die foppage
Van juffrouw van der vliesGa naar voetnoot2).
En moest de kermis wijkenGa naar voetnoot3)?
Ach, hoe zou Judels kijken
Met heel de Varieté!
En wat zou men beginnen
Met heel den sleep Friezinnen,
Met Blanus en Crassé?
| |
[pagina 227]
| |
Die winterhofpartijen....
Die armen-loterijen -
Niet bijster in uw geest....
De zucht, om plaats te vinden
Bij Rotterdamsche vrinden
Voor 't muzikale feest!!
Het Handelsblad - o jammer!
De nieuwe Rotterdammer,
Niet van je gading meer.
En de oude ‘Oprechte’...o schande!
Die vreedzame in den lande -
Vol zalvend roet en smeer!
De beuken-broodbereiding....
Van lenneps waterleiding....
De inënting van het vee....
De vrijheid van de slaven....
De revalenta-gaven....
De vloot der Zwarte Zee!
De twee Bourbonsche takken...,
De Turksche keurkozakken....
't Metalen kruizenheir....
Het paardenvleesch bevolen....
De industrieele scholen....
En - honderd dingen meer.
Stop! drukke praatjes-prater!
Ik val bij u in 't water!
Ik ben niet van je bent.
O, wie naar uw gedachten
En uw adviezen trachten -
Ik geef dat moois present.
Wie almanakken schrijven,
En op de hoogte blijven
Van 't nieuws, mijn brave man,
Zij mogen het besjouwen,
Ik - als 'k u bij wil hoûen -
Wel, 'k slaap er 's nachts niet van!
1854.
|
|