De dichtwerken(1886)–W.J. van Zeggelen– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 210] [p. 210] De Huisvrienden. Verzuchting van een oud moedertje, haar bijbel naast zich, hare huisdiertjes om zich henen. Duizend zuchten, duizend zorgen; Zestig jaar - wat geeft het? Tobben voor den dag van morgen; Tachtig....wie beleeft het? 'k Strompel zoo reeds zachtkens henen, Zeven kruisjes draag ik; De oude dag geeft moede beenen: ‘Stut mij, Heere!’ vraag ik. Eenzaam gaat mijn weg naar boven; Waar ik veel moest derven, Zal ik, die mijn lot moet loven, Niet verlaten sterven. Wat mij bond aan 't aardsche leven, Rust reeds onder de aarde; 'k Heb Hém veel terug gegeven, Die mij veel vergaarde. Maar de bron, waardoor 'k geloofde, Kweekte een zoet vertrouwen; 'k Heb, bij wat mij 't lot ontroofde, Liefde en hoop behouën. Schaamle weeuw sinds dertig jaren, Kinderlooze moeder, Vond ik, bij mijn zielsbezwaren, In den Heer mijn hoeder. In mijn kluisje woont de vrede - Meer dan ik kan prijzen; Van mijn deel deel ik wat mede; 'k Vind er dek en spijzen. Sprakelooze lievelingen, Die bij leed niet wijken, Ruilen voor mijn koesteringen Duizend liefdeblijken. [pagina 211] [p. 211] 'k Heb de wereld lang verlaten, Wee, wie op haar bouwe! Doch, waar menschen mij vergaten, Toont mij 't huisdier trouwe. Dankbaar voor de sobre beten, Toeft het aan mijn sponde, Doet het 's daags mijn wee vergeten, Is het 's nachts mijn ronde. Maar, nog trouwer vriend voor 't leven Waakt er aan mijn zijde, Die mijn ziele kracht kan geven, Hoe ook 't lichaam lijde. Hij, de glorie van mijn woning, Is mij drank en spijze, Maakt mij rijker dan een koning, Wijzer dan een wijze. Waar ik raad vroeg, wien ik klaagde, Hij was toorts en wachter; Zoo mijn ijver soms vertraagde, Bleef zijn steun niet achter. 'k Heb mijn vrienden lief gekregen, Die mijn huis bewonen; 'k Leer van hen, voor rijker zegen Dank en trouw te toonen. ‘Heere,’ bid ik iedren morgen, ‘Laat mij hen behouën, Tot gij m' uit mijn aardsche zorgen Oproept om te aanschouwen.’ 1849. Vorige Volgende