| |
Hopen, Vreezen en Genieten.
Antje's mijmering.
Mocht ik eens zeggen wat ik hoop!...
Maar neen, ik zeg geen woord!
De les: laat aan den tijd zijn loop,
Heb 'k honderdmaal gehoord.
En Moe is wat een lieve vrouw,
Foei, als 'k haar les niet eeren zou....
Dus - mondje, hou je dicht!
Ja goed, maar 't mondje is 't hartje niet,
En als ik 't hart eens spreken liet, -
Daar kwam wat voor den dag!
Wat zeg ik? Is de deur wel dicht?
'k Schrik van mijn eigen stem!
Ach, 't hart gehoorzaamt niet zoo licht
En - 't hart spreekt soms van ... hem!
Ik sidder! O, als Moeder 't wist
Wat mij bezwaarlijk viel!
Zou zij reeds?...ja,...wel mooglijk is 't:
Ze leest het in mijn ziel.
Wat kijkt zij op, als 'k adem haal,
Als 'k hijg naar versche lucht:
‘Elk zuchtje,’ zegt ze, ‘spreekt zijn taal,’ -
Moe heeft vast veel gezucht!
Ba, zwijgen is geen oortje waard,
Al lijkt het wel wat koel;
Maar wat me grooter moeite baart,
Dat spreekt soms uit mijn blos en blik,
't Voegt dat ik 't zwak erken;
Ach, daarin zie ik vaak met schrik,
Dat ik geen zwijgster ben.
| |
| |
Lucht, versche lucht! het drukt mij weer;
Dat briefje deed het mij!
Hij schreef me voor de tiende keer,
'k Lei alles trouw op zij!
Maar 't tiende...neen, ik kon 't niet doen,
't Gevoel heeft mij verward,
Nu?...'k hield wel gaarne mijn fatsoen -
Nu?...'k berg het aan mijn hart!
Een antwoord vroeg hij: Moeder zegt:
- En hoe bedoelt zij dit? -
‘Een looze strik is gauw gelegd;
Kind, geef geen zwart op wit!’
Een looze strik - een booze daad:
Een woord vol kracht en klem!
Neen Moe, hij is zoo heusch niet kwaad,
Dat woord past niet op hém!
Hij, met zoo'n goed en rond gelaat,
Hij, met zoo'n open oog....
Ik kreeg aan alle mannen haat,
Als hij mij ooit bedroog;
Een antwoord - ach, hij heeft het al,
'k Hoop dat geen mensch het merken zal...
'k Beef voor mijn stout bestaan!
Maar nu - geen enkel briefje meer....
Dat drukt te zwaar op 't hart,
Dat ik mijn lieve moeders leer
Het was voor 't eerst, maar ook voor 't laatst,
Dat 's nu zoo zondig waar!
'k Wil zwijgen, wachten, 'k maak geen haast,
Ja, zwijgen - maar voor haar!
Hij weet nu hoe 'k er over denk,
Ach, bleef het daar maar bij!
Maar hier een groet en daar een wenk
Om moeders les en moeders leer
Steeds in den wind te slaan,
En, eer ik in mij zelve keer,
| |
| |
Ik speelde graag met open kaart,
En hij niet minder graag,
Want openhartig is onze aard....
O, dat hij 't spoedig waag!
Ik ben dat stille vrijen moe,
Ja, 't woord - het moet er uit!
'k Ben dan bij ieder billet doux
Niet meer aan d' angst ten buit.
Maar 't is wel aardig! op 't concert,
Als mij een plaats gewezen werd,
Begrijp eens, aan zijn zij!
Want daar weet hij wel loopjes op;
Hij 's andren altijd voor:
Een trouwe borst, een flinke kop!
O gunst, wat sla 'k weer door!
Ik zei daar straks nog: mondje dicht,
Helaas, dat jeugdig bloed!
Ik spreek, waar liever moest gezwicht;
Ik zwijg, waar 'k spreken moet.
‘Laat aan den tijd zijn loop,’ zegt Moe;
Best, doe ik maar geen kwaad
Als ik een schietgebedje doe,
Dat mijn tijd vliegend gaat.
Zoo 'k mijn vriendinnen raden mocht,
'k Zei: eert toch 's ouders raad;
Waar ge immer uw geluk in zocht,
Verboden vrucht brengt kwaad!
Het jaagt de zielrust op de vlucht,
Het maakt het hoofd op hol.
En - smaakt het hart al zoet genucht,
Van zuur ook raakt het vol!
Maar ja, mijn raad doet hier wat af!
'k Weet al te goed hoe 't gaat,
Ik, die hier zelf het voorbeeld gaf -
Ik kom hier met een raad!
Doet dan wat gij niet laten kunt,
Maar wat u de eer gebiedt,
Als gij mij maar mijn zuchtjes gunt;
Waakt gij, en ik.... geniet!
|
|