De dichtwerken(1886)–W.J. van Zeggelen– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 164] [p. 164] Achttien Jaar. Een blik in de jongenswereld. Achttien jaar, iö vivat! Bloeitijd van het leven. De eerste schrede op 't manlijk pad, Bluffen, droomen, zweven; Broek en frak naar eigen zin Contra Pa's bestieren; 't Eerste ruig om kaak en kin, Weeldrige manieren; Heel brutaal of heel bekneld Op het stuk van liefde; Op 't ‘Mijnheer’ der meid gesteld, ‘Jongeheer!’ - hoe 't griefde! Loting, miserabel ding, Bah, wie niet de maat heeft; Poffen op Pa's rekening, Klagen of men 't kwaad heeft. Moeders glorie, vaders vreugd; Klerken of studeeren; Jolen met de blonde jeugd, Snoeven op zijn ‘beren’. Jannig in het koffiehuis, Zedig op soireetjes; Deficit - een drukkend kruis, Sparen - och, met beetjes! Streven naar Apollo's gunst, Krul in zin en haren; Koel voor de eedle cijferkunst, Keurig op sigaren. De eigen straat of de eigen gracht Honderdmaal passeeren; Gluren of het kopje lacht, Dat ons ziet flaneeren; Heel roijaal in woord of daad, Liedjes zonder zorgen; 's Avonds laat en 's morgens laat Liberaal in 't borgen. Theorie - nog meer practijk, Broederschap of ruzie; Heel de wereld vaak te rijk, [pagina 165] [p. 165] Plannen vol illuzie. Doen wat nog geen ander dee; Kerkgaan - soms met luste, Nu eens om den dominee, Dan om.... de bewuste. In het nat en droog een baas, Item in 't biljarten; Leven tusschen mal en dwaas, Half, - dat heel durft tarten. Jongens, met je driftig bloed, Met je vreemde zinnen, Zegt mij, waar ik enden moet, 'k Weet nauw te beginnen. Nu eens dat en dan weer dit - Wat er van je worde?.... Och, als 't hart terdege zit, Komt het wel in orde. 1851. Vorige Volgende