De dichtwerken(1886)–W.J. van Zeggelen– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende Bij de Waarzegster. Toekomst, toekomst, nevelwereld, Deure der geheimenis, Wat al achter uwen grendel Liefs en leeds verborgen is! Hoop en vreeze, liefde en smarte Bloeien op uw schemerspoor; Duizenden van zielsgedachten - Slechts de ervaring breekt er door. Zou ze 't weten, die daar neerzit Met het zielloos kaartenblad, Meisjeslief, wat gindsche wereld Zoet of zuur voor u bevat? 'k Zeg met u: het is maar mallen! Toch vreest gij haar loozen blik: Toch wekt ieder woord van de oude In uw hartje hoop of schrik. Of ze 't weet, dat in uw boezem Zoet verlangen leeft en woelt? Zou het iets verborgens wezen Waar een meisje op hoopt en doelt? 't Klappen van bekende waarheid, Dat gij daar uw goud voor ruilt! Dwazen, moet de list u zeggen, Wat er in uw hartje schuilt? Och, laat mij uw kaart eens leggen, Schrik voor mijne omgeving niet! Zwarte kater is 't noch nachtuil, Die gij in mijn woning ziet. 'k Heb mijn kamer niet behangen Met symbolen van den nacht; [pagina 150] [p. 150] Vroolijk knapt mijn wintervuurtje, 't Lamplicht schijnt er vriendlijk zacht. 't Zijn geen ‘brieven over water’, 't Is niet van een ‘valsche vrouw’, 't Is geen ‘doode’, 't is geen ‘bruiloft’, Wat ik u voorspellen wou. 'k Zeg niet, of gij ooit zult deelen In 't genot van plutus' gunst, Vraag dat liever aan xantippe En aan 't spel der zwarte kunst. Maar één waarheid wil 'k u melden, Mis ik koffiedik en kaart: 't Is dat gij in 't weeke hartje Een verholen schat bewaart. Wel hem die dien kan betrappen, Hij speelt altoos zeker spel; Zou 'k dien schat u moeten noemen? Meisjeslief, gij kent hem wel. 1848. Vorige Volgende