De dichtwerken
(1886)–W.J. van Zeggelen– Auteursrecht onbekend
[pagina 139]
| |
Sluit de deuren, boomt de luiken!
Om de zoete min te fnuiken
Baat geen boom of grendelring;
Spottend met berekening,
Wakker waar ze wordt bestreden,
Droomend van een juublend eden,
Onbezorgd en onbevreesd,
Scherpt de min vernuft en geest.
Lieve, zou je 't anders meenen?
Zeg me toch: waar moet het henen,
Als je wakkre hartevrind
Geen acces bij vader vindt?
Is de voordeur hem gesloten,
't Raampje is de aandacht niet ontschoten,
Laat het slechts den ingang toe
Van een dierbaar billet doux.
Dat de roosjes kunnen steken
Is u zeker vroeg gebleken
In den rozengaard der min.
Kinderkeus en ouderzin!...
Hoe ze vaak elkaar bekampen!
Maar voor duizend kleine rampen,
Voor uw hartje diep en zwaar,
Hebt ge duizend vonden klaar.
Of ik 't mooi vind? gansch niet, lieve!
Wat bezorgdheid u ontrieve,
't Is uw heil toch, waar ze op doelt,
Schoon gij 't ietwat anders voelt
Dan uwe ouderlijke wachten;
Wil hun oogwit niet verachten!
Licht rijpt uit hun koel beleid
Voor uw toekomst zaligheid.
Wacht u - wat je hebt te duchten,
Eerstens voor verboden vruchten;
Want je weet, na zoet soms roet.
Keurt uw hoofd uw hartwensch goed -
Wind dan om de keus geen doekjes!
Maar door kiertjes en om hoekjes....
't Heeft gevaar in, aardig kind,
Of je 't nóg zoo prettig vindt!
| |
[pagina 140]
| |
Ouders!... 't zijn uw dierste plichten,
Wat uw kindren uit gaan richten
Met bezorgdheid ga te slaan -
Maar ook u, u raad ik aan:
Leidt, maar smoort geen stem van 't leven;
Toe te zien en toe te geven,
Eén oog open, één oog dicht -
Ja, zoo komt gij 't verst wellicht.
1850.
|
|