De dichtwerken(1886)–W.J. van Zeggelen– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende Een oude Vrijer, zooals er velen zijn. Een beste vent, een trouwe borst, Een zonnestraal in 't leven; Een zorg, die duizend lasten torscht Voor nichtjes en voor neven. Een bronwel van meedeelzaamheid, Een ziel vol zelfverneering; Een raadsman, die naar beter leidt; Een leven vol ontbering. Een plooier, die de rust bemint; Een denker bij het lezen; Een voorbestemde voogd en vrind Van weduwen en weezen; Een baken voor een dwazen stap; Een walg van kwade tongen; Geen vijand van een losse grap, Maar wel van kromme sprongen. Een snapper over d'ouden tijd, Niet vrij soms van vooroordeel; Een voerman, die veel vrachtjes rijdt, Maar niet tot eigen voordeel; Een kinderlijke lachebek; [pagina 138] [p. 138] Een stille tranenstelper; Voor hond en kat wat al te gek; In de oudertaak een helper. Een altoos wandlend recipé; Een toevlucht voor bedrukten; Een Jan Kontent, met mos tevree, Waar andren rozen plukten; Een goedbloed zonder eigenbaat; Een handlang voor geliefden; Een wijsgeer, wien eens spijt en smaad De dunne lokken diefden; Een prater over dit's en dat's, Een anekdotenjager; Een aangeboren vriend van cats; Een schalke meisjesplager; Een peinzer met een vol gemoed, Soms ook met leege zakken, Een gast, die, brandt je vuurtje goed, Wel aanleg toont tot plakken; Een zuchter bij het woord: ‘alleen’; Een zamelaar van bloemen, Van vogeltjes en zeldzaamheên - Te veel om op te noemen. Een ‘oom’ met lekkers in zijn zak Voor tal van kleine vrinden, Een man, die 't met zijn daagsche pak Ook 's Zondags wel kan vinden. Een hart, dat nauw de hoop zich geeft Van 't zoet vaarwel bij 't scheien; Maar licht een trouwen poedel heeft Om op zijn graf te schreien. 1849. Vorige Volgende