De dichtwerken(1886)–W.J. van Zeggelen– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 136] [p. 136] Wat een Oude Jongeheer al worden kan. Een vrijheidsschreeuwer op den pof; Een slaaf van kleine rampen; Een zanikkous, een oude slof; Een poel vol dikke dampen; Een zeef voor honderd kleinigheên Met al te groote gaten; Een criticus van top tot teen In denken, doen en laten; Een zwerver, die geen gids vertrouwt Op onbekookte reisjes; Een zwaluw, die geen nestje bouwt; Een voetveeg voor de meisjes; Een zoete vleier op de kles; Een inkijk voor de buren; Een nieuwbak soort diogenes; Een bok met duizend kuren; Een vraagbaak voor de gansche stad Naar alle soort van nieuwtjes; Een koekeloer langs 's Heeren pad Bij dag en avondkrieuwtjes; Minst tien jaar jonger dan hij is, En in de puntjes netjes; Een damesweger op de gis; Een volger van de pretjes; Een spring-in op een vriendenmaal; Een man voor albumblaadjes; Een lappendeken in 't verhaal Van honderd flauwe praatjes. Een tobber met zijn hospita, Een wezel voor haar boekje; Een adspirant voor podagra; Een snoeper om een hoekje; Een minnaar van eens anders flesch; Een kluw om nooit te mindren; Een afgod van de waschvoogdes; Een sinterklaas voor kindren; Een steunpilaar van 't koffiehuis; In 't omberspel een koning; Een troubadour in 't boerenbuis; Een horzel zonder honing; Een hart tot kwezelen bestemd; Een ziel om van te smousen; [pagina 137] [p. 137] Heel keurig op zijn overhemd, Maar arm aan heele kousen; Een zwaarhoofd met een naturel; Een goudsbloem in verlepping; Voor 't huwelijk een waterbel; Een onding in de schepping; Een Juif errant, een philosoof, Die 't spleen voert in zijn wapen, Die goud en zilver van zich schoof, Maar eindlijk slijk kan rapen; Een borstje, dat eens opgeld dee En nu refuus zou lijden; In één woord: hij is de Isabee - Het straatwoord onzer tijden; - Die, als hij nog een spaarpot heeft, En hein hem weg doet hobblen, Zijn neefjes de voldoening geeft, Om naar zijn pruik te dobblen. 1849. Vorige Volgende