De dichtwerken(1886)–W.J. van Zeggelen– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende Verzuchting van een Man uit de Hoogte. Bij den laatsten klokslag van 1848. Bulderbast, mijn laatste groet; 'k Heb zoo luid ik kon getoet; Maar, al wou ik je overstemmen, Oost en West en Zuid en Noord Heeft je basstem wel gehoord; Dondrend kon ze leeuwen temmen: 't Lam sprong met den wolf in 't rond, Hazen dansten om den hond. 't Was geen lola-ruzie meer Of het likken van het smeer, Om aumale of Spaansche duifjes; Maar, den kolder in den kop, Zet Parijs weer 't mutsjen op; 't Peuzelt weer aan de oude kluifjes. Orleans, och arm de ziel, Die als jij bij 't keeglen viel! 't Rijpaard zonder toom op hol, Och guizot, je paard is dol, Heel je stal loopt in het honderd; - Schrik niet, roept paljas, geen nood! Straks pastei in plaats van brood; Heeft het onweer uitgedonderd, Dan is ieder Souverein; Weg met groot en weg met klein! Munchen, Weenen en Berlijn Wachten op den zonneschijn, Die moet volgen op den regen; Was die regen rood van kleur, Ligt de Bulhond voor de deur - [pagina 118] [p. 118] Frankfort zet den boel ter degen En 't roept, heesch van't schreeuwen: - Ein En johan schalt: - Ja und Nein! Och, dat draaien van den Pruis! Nu eens ‘welkom!’ dan ‘niet thuis!’ Michel solt wat met zijn Koning! 't Was een spel van kiekeboe, 't Was een strijd van Sie met Du; Prinsbroer, Brandenburg - vertooning! Haalt je hart op aan den Deen, Vecht met hem uit spijt om 't been! Dappre Keizer ferdinand, Krijg jij aan 't rumoer het land? 'k Liet als jij niet met me sollen; Stuur je knecht maar naar 't geraas: Ga jij naar je buitenplaats Om je matjes op te rollen! 't Kroontje - drukte of draaide 't zoo Dat je 't Neef gaf als cadeau? Rome, Napels, Pesth, Milaan, Opperhoofd en onderdaan, Ra, ra, wat ze toch wel willen? - Ook de koorts in Nederland, Maar 't receptje voor de hand, 't Drankje ook om de kwaal te stillen; Willem hield de rust in 't rijk, Och, wat had de man gelijk! Acht en veertig, zondenbok! Twalef uren heeft de klok; Voort dan, nest vol kwade zaken! Schouw eens rond wat zak en asch! Hij, die optreedt in je pas, Och, laat hij 't wat beter maken: Maar breng hij 't ook aan den dag 't Goeds dat in je knapzak lag. 1849. Vorige Volgende