Lofzang op Californie.
Triomf, de dood aan Schralestein!
Geen zorgen meer voor groot en klein
Om in een schuldenzee te zinken;
We maken croesus tot een nul;
Dat ieder nu zijn kisten vul! -
Een gouden wereld staat te blinken!
Wat heb je noodig? - Grijp een spa
Zet vrij de zorgen aan een kant;
Daar, in dat echt Luilekkerland
Ligt reeds je schittrende oogst te rijpen.
Goud wat er blinkt, goud wat je ziet,
't Zijn klompen goud en anders niet;
Je hebt het enkel maar voor 't grijpen;
Dwaas, die in leege zakken tast
En niet naar 't rijke land verkast.
Bestel je al vast een prachtig kleed,
Het land, dat straks je voet betreedt,
Bestaat uit louter rijke menschen;
Platina, goud of diamant -
Het ligt er alles voor de hand,
Kan je ooit het makkelijker wenschen?
Studeer al vast op Dandy-airs;
We worden allen millioenairs!
Nog eens: bestel je een schittrend pak
En geef je beren vrij den zak,
Hun schrille stem is licht te smoren,
Want, heb je d' aap van ginder beet,
Dan sla je ze allegaar, wat leed!
Met gele vinken om hunne ooren;
Dan gaat je roem van mond tot mond
En rijd je in gouden koetsen rond.
Hoezee, daar daagt in 't duister licht!
Een nieuwe toekomst is in 't zicht;
Geen mensch hoeft voor zijn lot te beven:
De beedlaars hebben afgedaan,
De rijstebrij-berg lokt ons aan;
We zullen lui en lekker leven;
| |
We smullen braaf en slapen lang,
En gaan naar lust onze' eigen gang.
Dan baden we ons in zoeten wijn,
Dan zal het altoos kermis zijn;
Dan lachen we om ons vorig slaven,
Dan varen we onder vrije vlag
Van Zondag tot aan Zaterdag;
Dan laten wij, wie lust heeft, draven;
Maar wij, wij juichen gloria
O heerlijk, onwaardeerbaar land,
Dwaas, die niet van verlangen brandt
Om straks je dierbren grond te kussen,
Al lijden wij daar hongersnood,
Of slaan elkaar bij hoopen dood -
We mazen onzen naad intusschen!
Wat roosje dat geen doornen droeg?
We worden rijk en dat's genoeg!
Goud, zielverkwikkend tooverwoord,
Klank die het kilst gemoed doorboort,
Zaad voor elk' onbebouwden akker,
't Schept stompe koeien-hersens om,
't Hoedt voor te dorren ouderdom,
't Maakt suffers, ja, soms dooden wakker:
't Geeft schoonheid, glans, verstand en moed,
't Maakt krom tot recht en kwaad tot goed.
O toekomst, blinkend ver-verschiet!
Neen, plannenmakers, wanhoopt niet
Aan 't zalig rijk der Communisten:
We steken, iedre scheuring moe,
Elkaar de hand van vriendschap toe,
Op onze boordevolle kisten;
En iedre barst en iedre fout
Soldeeren wij met klinkklaar goud.
Och, leen het oor den tobber niet,
Die overal bezwaren ziet,
Waar wij den croesus-jubel vieren;
Die vraagt: wie eens je hemden stikt,
Je glazen wascht, je schoenen flikt,
Als alle menschen rentenieren?
Kom, troost je, wie die zorgen voedt;
Wie weet wat eens de liefde doet!
| |
Slijk, zeggen ze, het mocht wat! slijk?...
Wat rijmt er op? het machtwoord: rijk -
Rijk, geld in overvloed!! wat blief je?
Wie luikt niet op bij 't woord alleen?
Ja, kwam een schip met goud hierheen,
Ik bleef niet achter, voor mijn briefje!
En, zoo men mij een hoedvol gaf,
Licht stond ik er dit vers voor af.
Nog eens triomf! Nog eens hoezee!
Wie trekt er naar het goudland mee,
Naar de eedle Sacramento-boorden?
Daar eet je goud, daar drink je goud,
Daar wordt een gouden graf gebouwd
Voor hen die daar van honger smoorden;
Ja, juich en dans en slijp je spa!
|
|