De dichtwerken
(1886)–W.J. van Zeggelen– Auteursrecht onbekend
[pagina 83]
| |
Draag zorg, wat lust u soms bekruip,
Ik nimmer door uw vingers druip,
Dat gij mijn waarde niet verleert,
Want zuinigheid verleert zoo ras,
En hij, die 't stuivertje niet eert,
Krijgt zelden guldens in zijn kas.
Bedenk, is niet het kleine ding
Een telg van 's lands bezuiniging?
Dus 't land ga voor en stelle, wijs,
Het stuivertje op den rechten prijs.
't Was minder om het nieuw fatsoen,
Dan om den rechten eisch te doen;
De Heeren, die eens zeiden: 't zij!
Ze weten beter licht dan wij
Wat de ondervinding heeft geleerd;
Toch komt hun 't spreekwoord nooit onpas:
Hij, die het stuivertje niet eert,
Krijgt zelden guldens in zijn kas.
Voorzeker, 't was een gulden tijd
Toen zuinigheid en noeste vlijt
Kasteelen bouwden van stavast;
Ja, wie er op de kleintjes past,
Hij steekt, heeft hij zich wel beraân,
Zijn lampje aan dat der oudjes aan;
Want, brachten deze naar hun vest
De schatten mee van Oost en West,
Toch werd ook 't mindre gewaardeerd,
En stond de spreuk op hun kompas:
Hij, die het stuivertje niet eert,
Krijgt zelden guldens in zijn kas.
Al kort men 't in, het lieve geld,
Dwaas, die het daarom minder telt,
En, krimpt het stuivertje op den tast,
't Is of 't ons toeroept: houdt me vast!
Behoefte en weelde en eigenbaat -
Ze zijn voor 't nieuwe fabrikaat
Ook kolken, waarin 't al verzinkt
Wat rolt en rammelt, blinkt en klinkt;
Dus zij de les slechts niet verleerd,
Die eens de les der oudjes was:
Hij, die het stuivertje niet eert,
Krijgt zelden guldens in zijn kas.
| |
[pagina 84]
| |
Maar zing ik spaarzaamheid een lied,
Ik doe 't der deun- of schraapzucht niet;
Ik meen: dat euvel bleef mij vreemd;
Hij, die mijn raad ad notam neemt,
Hij weet, dat de onbekrompen man
Ook zuinigheid betrachten kan,
En dat de gulden middelmaat,
Nu neemt, dan geeft, en laat wat schaadt;
't Voegt dat het stuivertje rouleert,
Al bleek het dat het waarheid was:
Dat hij, die 't stuivertje niet eert,
Geen guldens zamelt voor zijn kas.
Maar vraagt gij mij: zijt gij de man
Die steeds dat midden houden kan?
Och, vrienden, denkt hoe 't meermaals gaat
Met 's dokters en met 's meesters raad!
Een goede raad - toch blijft hij goed,
Schoon daar de gever niet naar doet.
Maar 't rijmpje staat er tot mijn troost
En 'k geef het aan mijn gade en kroost;
't Word' door ons uit het hoofd geleerd,
Licht komt de spreuk ook ons te pas:
Hij, die het stuivertje niet eert,
Krijgt zelden guldens in zijn kas.
1850.
|
|