De dichtwerken(1886)–W.J. van Zeggelen– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende Elzemoei's Theeuurtje. Elzemoei zat druk te spinnen, Nel, de poes spon met haar mee, Grietje stak het hoofd naar binnen, Hunkrend naar een bakje thee. - ‘Elze, wat 'en heete zomer!’ Zei ze; ‘'k had het buiten kwaad!’ 't Oudje sprak (en 't wiel ging loomer): - ‘Of het aan je hijlik schaadt!’ - ‘Ach mijn hijlik!’ zuchtte 't meisje, ‘Bram zwerft jaar en dag op zee, Bracht hij, na een Javaasch reisje Nog een vollen buidel mee! Maar het blijft bij hoop op later, “Moed! geduld!” was 't, wat er klonk, [pagina 82] [p. 82] Spijkers zijn het op laag water, Waar 'k mijn vrijheid hem voor schonk.’ - ‘Grietje,’ bromde 't spinnend grootje, ‘Dat is dan je dure trouw? Nauw bezworen of 't verdroot je, Nauw beproefd en 't hart vol rouw!’ - ‘Elze, wat ik van je hoorde! Zeg me, of ik dien schimp verdien? Elze, die mijn zuchten smoorde, En mijn tranen hebt gezien? Kent ge op eer of trouw gebreken, Schoon ik niets van hem vernam? Was niet alle smart geweken, Als hij uit Oostinje kwam?’ - ‘Zeg dat nóg eens, griet!’ zoo klonk er Haar 't bekend geluid in 't oor, En heur oog staarde in het donker, Want een handpalm sloot er voor. - ‘Bram!’ dus juichte een zoete stemme, ‘Als ik zóó iets hopen dorst! Dat ik u aan 't harte klemme!’ - ‘Eerste stuurman!’ riep de borst, ‘En mijn knapzak is wat ronder: Griet, ik dank je voor je trouw; Onze zaken zijn gezonder, In een maand ben je mijn vrouw!’ Elze knikte en ging weer spinnen; Nel, de poes, spon met haar mee; Prettig zat het paar te minnen; Lekker smaakte 't kopje thee. 1846. Vorige Volgende