De dichtwerken(1886)–W.J. van Zeggelen– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 71] [p. 71] Drie Zusters. Mama spreekt dikwijls van Louise, Papa is trotsch op Carolien, Ma's lievling is een beeldschoon kopje, Pa's glorie heeft verstand voor tien. Louise zingt als Catalani En Carolien spreekt Duitsch en Fransch, Twee aangebeden lievelingen - Twee zonnen aan den huwlijkstrans. Maar schonk die echt geene andere telgen? Ja, knikt Mevrouw, maar minder blij; ‘We hebben nog een derde dochter,’ Besluit mijnheer, maar zucht er bij: Die derde ontbeert haar zusters gaven, Niet fraai, van zeer gewoon verstand, 't Is of de naam van ‘achterblijfster’ Marië op 't voorhoofd staat gebrand: Want - als Louise Ma verteedert Als Carolien met Palief praat, Dan schikt zij zich in 't stilste hoekje En niemand denkt dat zij bestaat. En als het soms eens mag gebeuren, Dat iemand acht slaat op het kind, Dan wekt die blik een vergelijking, Waar 't zusterpaar te meer bij wint; ‘Wat is ze een zieltje, die Marië,’ Zucht deze of gene huisvriendin; ‘'t Is of dat kind,’ zegt weer een ander, ‘Niet thuis hoort bij dat lief gezin.’ En 't is ook zoo, want de achterblijfster Steekt deerlijk bij haar zusters af; Toch weet ik niet of zoo'n beschouwing Den grond tot billijk oordeel gaf, Eén lichtstraal op de drie karakters Trof onlangs gaandeweg mijn oog: 't Was feest in de ouderlijke woning En 't drietal zusters vierde 't hoog. Louise speelde een nieuw sonate, Ook zong ze een treffend solostuk; Mama was in de ziel getroffen, En weende zichtbaar van geluk; Papa had Carolien geprezen En tranen van genot geschreid, [pagina 72] [p. 72] Toen hem een kunststuk van borduurwerk Door 't lieve kind werd uitgespreid. Maar ook Marië werd in stilte Bij dankbre tranen aangegluurd; Wel was 't niet in 't salon der weelde, Maar in een hut van de achterbuurt; Dáár sprak men niet van de achterblijfster, Maar dankte 't engelrein gemoed, Dat, onverzeld en onverdroten, De naaktheid dekt, den honger voedt; En 't heeft mijn oordeel straks gewijzigd, En 'k dacht aan wezen en aan schijn, En ik aanbad het woord der liefde: ‘De laatsten zullen de eersten zijn.’ 1856. Vorige Volgende