Paul Kruger, de leeuw van Zuid-Afrika
(ca. 1950)–P. de Zeeuw– Auteursrecht onbekend
[pagina 132]
| |
Hoofdstuk XX.
| |
[pagina 133]
| |
van deze man was er op gericht, om een conflict met de Boeren uit te lokken. En werkelijk, dit gebeurde. Op 11 October 1899, de dag ná Paul Kruger's vier en zeventigste verjaardag, brak de oorlog uit. Van meet af aan stond de Oranje-Vrijstaat aan de zijde van Transvaal. In de gehele wereld werd deze ongelijke strijd met grote spanning en, wat de Boeren betreft, met grote sympathie gadegeslagen. Men gevoelde, dat het recht aan de zijde was van Paul Kruger. Natuurlijk kon de President niet meer deelnemen aan de oorlog. Maar wel leefde hij van dag tot dag met zijn mannen mee. Drie keer reisde hij naar de fronten in Natal en de Oranje-Vrijstaat. Na de overijlde terugtocht van de Boeren uit het kamp van Ladysmith naar de Biggersberg, verscheen Paul Kruger te Glencoe tussen de commando's. Hij weigerde de commandanten de hand te geven, beschuldigde hen er van, dat zij zich in het ogenblik van het gevaar als lafaards gedragen hadden en brullend van woede schreeuwde hij uit de tent van zijn hoofdkwartier hen toe: ‘Als ik maar vijf jaar jonger was geweest, dan had ik jullie zelf kunnen laten zien, wat het betekent, om met tienmaal minder manschappen tegenover de vijand te staan!’ Toen dropen ze beschaamd af, want ze wisten heel goed, dat dit geen grootspraak was. In zijn lange leven had Paul Kruger herhaaldelijk getoond, welk een heldenhart hij bezat. De plaats waar de Leeuw van Zuid-Afrika thans zijn stem liet horen, kon het getuigen. Achter hem rezen de toppen der Drakensbergen op en in diezelfde bergen had hij gevochten tegen de sluwe bergkoning Mosjesj, die in de mist zijn gewapende Basoeto's op Paul Kruger had afgezonden. Enkele dagen later vertrok de President naar het front in de Oranje-Vrijstaat. Hij was o.m. vergezeld van zijn kleinzoon. Heen en weer hotsend kwam hij binnen het bereik van de granaten in het gevecht van Poplar Grove. Op twintig meter afstand van zijn wankel voertuig barstte een lyddietbom, zodat het zand over het gezelschap heenstoof. | |
[pagina 134]
| |
‘Knap, zoals die cadeautjes van de KoninginGa naar voetnoot1) springen,’ zei Kruger lachend. Hij slaagde er volkomen in, zijn mannen moed in te spreken, maar het scheelde weinig of Kruger-zelf was gevangen genomen. Want generaal French was te weten gekomen, waar Kruger zich bevond. Hij hoopte, dat het hem gelukken zou de President in handen te krijgen. Daarom liet hij door zijn ruiterij een snelle aanval doen op de Boeren-stelling. Het was alleen aan het moorddadig Mausergeweervuur van de Pretoriaanse bereden politie te danken, dat deze toeleg niet gelukte, ofschoon Paul Kruger er zelf bijna het leven bij ingeschoten had.
Op 7 Mei 1900 kwam de Volksraad te Pretoria bijeen. Het was midden in de oorlog en vele zetels waren ledig, omdat zij, die er behoorden te zitten, in de strijd gesneuveld waren. De oude Paul Kruger hield een rede, waaruit we het volgende overnemen: ‘Wij hebben niet gezocht, dat het bloed, dat op de aarde ligt, zou vergoten worden; want wij hadden bijna al onze rechten afgegeven; doch toen men ons wilde vermoorden, konden wij niet meer toegeven. Hoe is het met Achab gegaan? De machtige vijand kwam tot voor de muren der stad en men had de moed verloren. Doch de profeet Gods kwam en zeide: “Vreest niets.” Toen stond God op en op die God moeten wij vertrouwen, want het is nog dezelfde God. Laten wij dus niet leven, alsof er geen God bestaat. Hij regeert. In het begin was het Woord en het Woord was God en het Woord is vlees geworden en heeft onder ons gewoond. Let op de geschiedenis, die ons tot voorbeeld moet zijn. Het is nog dezelfde God, die winden en stormen op zee stilt, en zijn arm is niet verkort. Sommigen vragen: maar ziet dat dan alleen op de Kerk in de twee Republieken? Neen. Ziet de drie jongelingen in de vurige oven. Hebben deze zich alleen verheugd? Neen, Gods Volk over de ganse aarde. Was het alleen voor Daniël in de leeuwenkuil? Neen, maar voor alle Christenen op de gehele aarde. Zo gebruikt de Here dikwijls een klein klompje, waaraan Hij Zijne wonderen toont tot voor- | |
[pagina 135]
| |
beeld voor de gehele Christenwereld. Laat ons dus strijden in de naam des Heren tot het einde toe. Het is verwonderlijk, hoe de andere Mogendheden eenparig met ons zijn en hoe gans Europa eenparig voor ons bidt, en zal de Here die gebeden afwijzen? O neen, vertrouwt toch op de Here en laat ons in Hem volharden en Hij zal wonderen verrichten. Al komt het ook zo ver, dat ik naar St. Helena gezonden zou worden, ook dan zal de Here het volk terugbrengen en bevrijden en hetzelfde oordeel zal dan vallen op Babylon, de veroorzaker van al het gestorte bloed. Wij strijden voor de vrijheid, door God ons geschonken. Ik zeg nogmaals: mogen er broeders uit deze Raad en andere personen door het zwaard vallen, die streden in de naam des Heren en geloofden, dan, zo zegt Gods Woord, worden zij geofferd op het altaar ter meerdere glorie van Zijn Naam en ter verheerlijking van Zijn Kerk, welke in dit punt des tijds staat, om openbaar te worden gemaakt. De Kerk moet beproefd en gewonnen worden en daarom kan ik niet geloven, dat het door deze buitengewone oorlog toegelaten zal worden, dat wij verdelgd worden. De oorlog zal duren tot de Here zegt: Tot hiertoe en niet verder.’
Zo sprak Paul Kruger op 7 Mei 1900 in de Volksraad. Het is niet zover gekomen, dat hij gevangen genomen en naar Sint Helena vervoerd werd. Wel bleek het noodzakelijk, dat de President het land verliet; allereerst terwille van zijn eigen veiligheid, maar ook omdat hij in Europa wilde beproeven hulp te verkrijgen voor zijn verdrukt volk. Maar het was een gevaarlijke reis en daarom bood de jonge Koningin van Nederland hem de kruiser ‘Gelderland’ aan, om de President over te brengen van Zuid-Afrika naar Europa. Tante Sannie kon niet mee, zij bleef eenzaam achter in Pretoria, terwijl de oude Leeuw van Zuid-Afrika in Europa zijn laatste krachten ging gebruiken in dienst van zijn land. Het was een hartroerend afscheid, dat de beide oudjes van elkander namen.... Langs de spoorweg, waarvoor Kruger zich zoveel moeite | |
[pagina 136]
| |
had gegeven, reisde hij naar Lorenzo Marques, waar de ‘Gelderland’ gereed lag. De zeereis werd gelukkig volbracht en de ontvangst in Frankrijk was zeer hartelijk. Doch tevergeefs beproefde Kruger in Frankrijk en Duitsland hulp te verkrijgen voor zijn volk. Daarop reisde hij naar Nederland. De President vestigde zich toen daar. De berichten, die uit zijn vaderland kwamen, werden steeds ongunstiger en het was hem aan te zien, dat deze gang van zaken hem zeer ter neer drukte. Na enige tijd te Utrecht te hebben gewoond, vestigde Paul Kruger zich te Hilversum, eerst in de villa ‘Casa Cara’, later in ‘Oranjelust’. Hier bracht hij zijn dagen door met het lezen in de Bijbel en het nagaan van de berichten, die van het oorlogsterrein werden gezonden. Op zekere dag kwam er een telegram uit Pretoria, waarmee de naaste omgeving van de President zeer verlegen was. Dit telegram toch meldde de dood van Kruger's vrouw, Tante Sannie, met wie hij zoveel jaren lief en leed had gedeeld. Hoe zou men dit treurige nieuws aan de President meedelen? Men durfde bijna niet. Maar men begreep wel, dat het niet aanging, dit bericht eenvoudig te verzwijgen. Dus vatte er iemand moed en deelde Paul Kruger mee, dat zijn vrouw was overleden. De President bleef onder deze mededeling verwonderlijk kalm. Tot hen, die hem schreiend hun deelneming kwamen betuigen, zeide hij: ‘De Bijbel zegt, dat wij in onze tegenslag sterk moeten zijn.’ Zo sprak hij, maar zijn naaste omgeving wist heel goed, welk een zware slag hem getroffen had. De Hollandse winter was voor de zoon van het zonnige Zuiden echter te guur, daarom bracht Kruger dit jaargetijde door in Zuid-Frankrijk, te Menton. Eindelijk kwam het bericht, dat de Boeren de strijd hadden opgegeven en dat de vrede was getekend. Het was de vrede van Vereeniging, die op 31 Mei 1902 werd gesloten en de plaats, waar dit feit voorviel, hield een belofte in. De drie voornaamste generaals, Botha, De Wet en De la Rey, kwamen nu naar Nederland, om de oude President mee te delen, hoe de zaken zich hadden toegedragen. Hij | |
[pagina 137]
| |
‘De Bijbel zegt, dat wij in onze tegenslag sterk moeten zijn.’
Blz. 136. | |
[pagina 138]
| |
herinnerde de generaals aan de tekst 2 Cor. VIII 3: ‘Want zij zijn naar vermogen - ik betuig het - ja, boven vermogen gewillig geweest.’ Hij zeide verder: ‘Wat mij betreft, nog geheel er van afgezien, dat er een einde is gemaakt aan het bloedvergieten en het vreselijk lijden van het volk der beide Republieken, ben ik overtuigd, dat God de zijnen niet verlaat, ook al schijnt dit zo. Daarom onderwerp ik mij aan de wil des Heren. Ik weet, dat Hij het verdrukte volk niet ten onder zal laten gaan. Hij is de Here en heeft alle harten in Zijn hand en bestuurt ze naar Zijn wil.’ Hij verlangde zeer naar Zuid-Afrika, doch zijn trots verbood hem er heen te gaan. Hij bleef in Nederland, waar hij hoog vereerd werd. Op den duur kon de President het Nederlandse klimaat niet verdragen en daarom bleek het in de zomer van 1904 nodig, dat Paul Kruger zich te Clarens in Zwitserland vestigde. Hier heeft hij nog een aantal gelukkige dagen doorleefd, omringd door zijn dochter en zijn kleinkinderen. Met zijn hart vertoefde hij dagelijks in Zuid-Afrika en gelukkig, de berichten, die overkwamen, waren goed. De generaals Botha en Smuts konden hem meedelen, dat zijn geliefd vaderland uit de as herrees. Toen was de President tot in zijn ziel geroerd. Nog eenmaal veerde zijn oude levenskracht op en hij schreef een brief, die men als het testament van Paul Kruger kan beschouwen. Daarom nemen we die brief in zijn geheel op.
Clarens (Vaud), Zwitserland, 29 Junie, 1904.
Waarde Generaal, - Het is mij een groot voorrecht de ontvangst te kunnen erkennen van Uw kabelgram van den 21en Mei en Uwen brief van den 29en dierzelfde maand, waardoor mij de groet wordt overgebracht van het Kongres, van 23-25 Mei te Pretoria gehouden. Bij alle treurigheid en leed, die mijn lot zijn, stemde mij deze groet tot dankbaarheid. En van ganscher harte dank ik u allen, die tezamen gekomen om te beraadslagen over 't heden en de toekomst, gedacht hebben aan hun ouden | |
[pagina 139]
| |
Staatspresident en daardoor getoond hebben het verledene niet te hebben vergeten. Want wie zich een toekomst scheppen wil, mag het verleden niet uit het oog verliezen. Daarom: Zoekt in het verledene al het goede en schoone, dat daarin te ontdekken valt, vormt daarnaar Uw ideaal en beproeft voor de toekomst dat ideaal te verwezenlijken. Het is waar, veel van wat was opgebouwd, is thans vernietigd, vernield, gevallen. Doch met eenheid van krachten kan weer worden opgericht, wat thans daarneder ligt. Het stemt mij tevens tot dankbaarheid, te zien, dat die eenheid, die eendracht bij U regeeren. Vergeet nooit de ernstige waarschuwing, die ligt in het woord ‘Verdeel en Heersch, en maak dat dit woord op het Afrikaansche volk nooit van toepassing zal kunnen zijn. Dan zullen onze nationaliteit en onze taal blijven en bloeien. Wat ik zelf nog daarvan zien of beleven zal, ligt in Gods hand. Geboren onder de Engelse vlag, wensch ik niet daaronder te sterven. Ik heb geleerd te berusten bij de bittere gedachte, de oogen te zullen sluiten in den vreemde als 'n balling, bijna geheel alleen, ver van bloedverwanten en vrienden, die ik waarschijnlijk nooit zal wederzien; ver van den Afrikaanschen grond, dien ik wellicht nooit weer betreden zal; ver van het land, waaraan ik mijn leven gewijd heb, om het te openen voor de beschaving en waar ik een eigen natie zich zag ontwikkelen. Maar die bitterheid zal worden verzacht, zolang ik de overtuiging mag blijven koesteren, dat het eenmaal aangevangen werk wordt voortgezet. Want dan houden mij staande de hoop en de verwachting, dat het einde van dat werk goed zal wezen. Zo zij het. Uit de diepte van mijn hart groet ik u en het gansche Volk.
S.J.P. KRUGER.
Nauwelijks twee weken na het schrijven van deze brief lag Paul Kruger met zware koorts. Hij had opnieuw longontsteking gekregen en thans was het ernstiger, dan destijds in Den Haag. Reeds op Donderdag 14 Juli 1904 overleed Paul Kruger. Zijn lijk werd gebalsemd naar Den Haag overgebracht en daar bijgezet op ‘Oud Eik en Duinen’. | |
[pagina 140]
| |
Met het stoomschip ‘Batavier VI’, dat de Nederlandse Regering tot dat doel had laten inrichten, werd het stoffelijk overschot later naar Zuid-Afrika overgebracht. In de Gedenkzaal der Hugenoten te Kaapstad lag de kist plechtig opgebaard. Vijf dagen lang trok een menigte volk vol eerbied langs deze kist. Uit alle landen waren kransen gezonden, die het vertrek bijna geheel vulden. Daarna werd per extra-trein het lijk naar Pretoria vervoerd, waar het ter ruste werd gelegd naast dat van Tante Sannie op het eenvoudige kerkhof van de oude hoofdstad der Republiek. Bij deze begrafenis werd gesproken door President Schalk Burger, generaal Christiaan de Wet en generaal Louis Botha. De laatste las boven de groeve de brief voor, die Kruger kort voor zijn dood tot zijn volk had gericht en die nu werd aangehoord door de duizenden, die op het kerkhof waren samengestroomd. De grote balling was weergekeerd en rustte nu in de geliefde vaderlandse grond. |
|