| |
| |
| |
| |
Hoofdstuk XIX.
Een inval, die mislukte.
Dat die Cas de zaak nu toch ook helemaal moest bederven.
Nu ja, 't was niet zo heel gemakkelijk, wat hij te doen had. Hij moest maar eventjes stilletjes de grenzen van Transvaal overgaan en vervolgens de telegraafdraden, die naar Pretoria leidden, doorknippen. 'n Prettig karweitje was dat juist niet, meende Cas.
Maar daarom had meneer Jameson hem dan ook een flinke fooi laten geven. Deze zou er dubbel en dwars aan verdiend worden.
Achteraf bezien zou het toch beter geweest zijn, wanneer Cas de fooi pas later had gekregen; n.l. wanneer het werkje achter de rug was.
Want wat deed hij nu?
Om zichzelf wat moed te verschaffen, kocht hij een fles
| |
| |
whiskey en die dronk hij leeg. Dat was veel te veel voor Cas en hij werd er compleet dronken van.
Zo kwam het, dat hij de verkeerde telegraafdraden doorknipte. Hij had de lijn moeten hebben, die van Zeerust via Rustenburg naar Pretoria liep, maar die nam hij niet.
En zo werd die éne fles whiskey de oorzaak, dat het gehele plan in duigen viel.
Maar welk plan was dat dan?
Och, dat zat zo!
Piet Grobler was indertijd voor Paul Kruger naar Matabelen-land gegaan en had het van koning Lobengoela gedaan weten te krijgen, dat het land der Zwarten protectoraat-gebied van de Boeren-Republiek werd. Doch Piet Grobler werd vermoord en van de hele zaak kwam niets. 'n Zekere meneer Cecil Rhodes had er lucht van gekregen, dat er in het land van Lobengoela goud in de grond zat, vooral bij de Tati-rivier veel goud zelfs en daarom wist hij het land in te palmen en onder de voogdij van Engeland te brengen. Rhodes werd de ongekroonde Koning, ze noemden hem ‘koning in het land van bedrog’, want het bleek, dat het land van Lobengoela geen goud bevatte.
Dat was voor Rhodes een bittere teleurstelling. Doch hij zou zich schadeloos weten te stellen.
Als Matabelen-land geen goud bevatte, Transvaal bevatte zoveel te meer; dat was het rijkste goudland van de wereld. Als hij daar eens baas was, zou er wat te verdienen zijn!
In Johannesburg waren duizenden en duizenden vreemdelingen. ‘Uitlanders’ werden die door de Boeren genoemd en dat volkje had altijd wat te klagen over de regering van Transvaal. Hoewel die regering heel veel voor hen had gedaan, waren ze toch nooit tevreden te stellen. Ze wilden stemrecht hebben, maar dit kon de regering slechts geven aan mensen, die werkelijk Transvalers waren geworden. Die ‘Uitlanders’ waren veel groter in aantal, dan de Boeren zelf. Wanneer zij dus stemrecht hadden, konden ze een regering kiezen, die naar hun zin was.
Vooreerst was het echter nog niet zover en daarom spraken ze er in het geheim over, om in opstand te komen en de regering van Paul Kruger omver te gooien. Dat was nu net iets voor meneer Jameson. Hij was wel dokter van zijn vak, maar hij had ook wel verstand van soldaatje spelen, meende
| |
| |
hij. Jameson was de handlanger van Rhodes en hij stelde zich nu met de opstandige ‘Uitlanders’ te Johannesburg in verbinding.
Er werd een plan gemaakt, dat even practisch als eenvoudig was.
Jameson zou van uit het Westen Transvaal binnenvallen. Hij zou met driehonderd zeventig man de grenzen van Transvaal overschrijden, hij zou de goudstad Johannesburg binnenrijden en vervolgens zouden ze Pretoria overrompelen. 't Trof heel goed, dat de forten van Pretoria juist hersteld werden. Men zou de stad dus gemakkelijk kunnen veroveren en daar Paul Kruger met de regeringsleden gevangen nemen.
Natuurlijk moest er voor worden gewaakt, dat Paul Kruger niet bijtijds werd gewaarschuwd. Doch ook daarvoor had men gezorgd en Cas had op zich genomen, de telegraaflijnen, die naar Pretoria voerden, door te knippen. Dat was dus ook best in orde.
Op een Zondagnacht ging meneer Jameson met zijn troep op mars. 't Was een lange tocht naar Johannesburg, maar het plan was perfect in elkaar gezet. Er haperde letterlijk niets aan. De opstandelingen in Johannesburg waren van wapenen voorzien. Deze waren binnengesmokkeld onder lagen cokes en in stoomketels, ja zelfs op de bodem van tanks of oliewagens. Ook had men ze verpakt in grote kisten, gemerkt met: Voorzichtig! Glas! Breekbare waren! In Johannesburg waren duizenden vrijwilligers, die op het beslissende ogenblik de wapens in handen zouden krijgen, en onder leiding van Jameson naar Pretoria zouden gaan.
Langs de weg, die men van de grens naar Johannesburg moest afleggen, had majoor White, die de tocht zou meemaken, te voren winkels laten oprichten, waar paardenvoer en proviand in grote hoeveelheid aanwezig waren. Die winkels stonden meest alle eenzaam en verlaten langs de weg en er waren Boeren geweest, die hier vreemd over opgekeken hadden.
Wat moesten die winkels toch betekenen?
Als ze er naar vroegen, kregen ze ten antwoord, dat er binnenkort een vrachtrijdersdienst tussen Mafeking en Johannesburg zou worden ingesteld en dat met het oog daarop, die winkels werden opgericht.
's Maandagsmorgens te half zes waren de troepen van Jame- | |
| |
son al te Otto's Hoop op Transvaals grondgebied. Ze klopten de telegrafist Meiring uit zijn bed en vroegen hem, of hij die morgen al telegrammen uit Pretoria had ontvangen. Meiring wreef zich de ogen eens uit: wat moest dat betekenen? Ruiters, soldaten, oorlogstuig, maar het was toch vrede? Hij begreep er niets van.
Nu hoe zat het, had hij telegrammen uit Pretoria ontvangen?
‘Neen, ik heb geen telegrammen gekregen,’ zei Meiring en dat was ook waar.
Jameson was blij met deze boodschap. Cas had zijn werk toch wel goed gedaan. Ja, die Cas was nog niet zo mis. Hij was later op de dag wel dronken aangetroffen, maar dat was te vergeven geweest, 't was ook een lastig karweitje, dat hij had moeten opknappen.
Meiring telegrafeerde aan zijn collega in Zeerust, wat hij gezien had en deze seinde dit onmiddellijk door aan de Commandant-Generaal Piet Joubert te Pretoria.
Joubert spoedde zich met dit ernstige telegram naar de woning van President Kruger.
De President zat, zoals hij dat gewoon was, op de veranda een pijp te roken, toen Joubert met het telegram in de hand aankwam.
Dadelijk verzocht Paul Kruger enkele regeringsleden te ontbieden en samen lazen ze het telegram.
Er waren heren, die het niet geloofden.
Er zou op 6 Januari te Johannesburg een grote volksvergadering worden gehouden, dat wisten ze wel, maar dat er in volle vrede vreemde troepen over de grenzen zouden komen, dat was toch ongehoord, dat was monsterachtig.
Doch de telegrammen volgden elkaar snel op, en bevestigden het eerste bericht. Er was niet meer aan te twijfelen, men had met een vijandelijke inval te doen.
Paul Kruger liet aan de regering van de Oranje-Vrijstaat seinen om hulp, doch deze antwoordde, dat hij zich bezorgd maakte voor niets. Ze hadden daar juist bericht ontvangen, dat er troepen van de Chartered Company (dat was de maatschappij, die Rhodes had opgericht om de goudvelden van Matabelenland te ontginnen) onder Jameson, om een omweg te vermijden, uit Betsjoeanaland naar Mashonaland trokken.
Dit bericht gaf een hele opluchting en toen het van andere
| |
| |
zijden nog werd bevestigd - daarvoor zorgde Rhodes natuurlijk - was men geheel gerustgesteld.
Uit Zeerust bleven echter onrustbarende telegrammen binnenkomen en die waren zó dringend en zó stellig, dat de regering van Transvaal niet langer aan de waarheid durfde twijfelen.
Daarom ontvingen Piet Cronjé en Malan bevel om zo snel mogelijk hun commando's bij elkaar te roepen en de inval met geweld te keren. Het lot van de Republiek hing nu af van de snelheid der paardenhoeven.
Piet Cronjé keek vreemd op, toen hij door de kleine ruiten van zijn boerderij de telegrambesteller uit Potchefstroom zag naderen, maar nog groter was zijn verwondering, toen hij las, dat Jameson met gewapende troepen Transvaal binnen was gevallen en dat hij deze invaller moest gaan bestrijden.
't Was ondertussen Maandagavond vijf uur geworden, Maandag 30 December 1895. Hij liet onmiddellijk de burgers naar Ventersdorp opcommanderen en de volgende morgen om vijf uur sprong hij met zijn vier zonen in het zadel en bereikte na een rit van zes uur de plaats van verzameling.
Daar waren toen al zeventig Boeren bij elkaar. Er waren er onder, die niet eens een jas aan hadden, anderen hadden hun zadel vergeten of hadden zich de tijd niet gegund, afscheid te nemen van vrouw en kinderen.
De tocht werd voortgezet naar Krugersdorp. Daar zou men de vijand opwachten. Vroeg in de Nieuwjaarsmorgen van 1896 kwam Cronjé daar aan. Het commando telde toen reeds tweehonderd vijftig Boeren. Cronjé had twintig uren in het zadel gezeten. Hij telegrafeerde naar Pretoria, dat hij te Krugersdorp was en verzocht enkele kanonnen te zenden.
Niet lang daarna verscheen ook Commandant Malan met een zelfde aantal Boeren. Het beloofde daar te Krugersdorp voor meneer Jameson een warme ontvangst te zullen worden.
Jameson was intussen heel gerust op de goede afloop van de onderneming. Alleen was hij nog niet heel zeker van de oproermakers in Johannesburg. Als die lui hem nu maar niet in de steek lieten. Doch zie, op ongedachte wijze kreeg hij ook hierover voldoende zekerheid.
| |
| |
Tegen het vallen van de avond reed hem een eenzaam ruiter achterop. Die ruiter was Sarel Eloff, een neef van Paul Kruger.
Natuurlijk namen de dappere mannen van Jameson deze Boer gevangen en brachten ze hem voor hun meester.
Daar gekomen, protesteerde Sarel heftig, omdat men hem had gearresteerd.
‘Wat heeft dat te betekenen?’ vroeg hij aan de dokter. ‘Ik rijd hier in volle vredestijd op mijn eigen grondgebied en word me daar gevangen genomen. Wat zijn dat voor grappen?’
Ja, daarmee was Jameson wel wat verlegen. Hij kon toch niet zeggen, dat hij op weg was naar Pretoria, om Paul Kruger gevangen te nemen? Dat was àl te gek.
Dus draaide hij er maar wat om heen, sprak van een vergissing en zeide, dat hij hem weer zou vrij laten, maar, dat hij dan twee uur moest wachten voor hij verder reed. Sarel werd door deze grootmoedigheid zó blij, dat het hem bepaald loslippig maakte.
In vertrouwen wilde hij meneer Jameson wel meedelen, dat het met de regering van Paul Kruger niets gedaan was. Die had toch eigenlijk voor een staand leger moeten zorgen! Nu een opstand dreigde, zaten ze daar in Pretoria met de gebakken peren.
‘Weet jij ook, hoe het in Johannesburg gesteld is?’ informeerde meneer Jameson. En Sarel verzekerde hem, dat Johannesburg klaar stond om te beginnen. Nu was het de beurt van Jameson, om blij te zijn. Hij liet Sarel vertrekken en zette welgemoed zijn nachtelijke tocht voort.
't Ging nu regelrecht op Krugersdorp af en dat was heel goed, want daar stond de val gereed. Ongehinderd kwamen Jameson's soldaten boven op de Rand. In geen velden of wegen was er één enkele Boer te zien. Waren ze Krugersdorp gepasseerd, dan was het gevaarlijkste deel van de tocht achter de rug. Van Krugersdorp naar Johannesburg was maar een klein rukje en in Johannesburg stonden duizenden gewapende opstandelingen gereed, om hem zijn triomftocht te vergemakkelijken.
Maar, daar ontving Jameson een spoedbericht van de Gouverneur van de Kaapkolonie. ‘Harer Majesteits Regering keurt deze inval op grondgebied van een bevriende staat ten zeerste af.’ Zo luidde het telegram.
| |
| |
Wat was dat nu ineens voor gekheid?
Daar was zijn onderneming bijna geslaagd; hij zag zich reeds in triomf door Pretoria rijden met die oude Paul Kruger aan zijn zegekar gebonden en daar kwam de Gouverneur roet in het eten gooien.
Nu, maar daarvan was meneer Jameson helemaal niet gediend. De heren in Kaapstad gunden hem natuurlijk zijn succes niet, dat was de hele zaak, Cas, waar was Cas, die voortreffelijke draadknipper?
Ja, Cas was present. De whiskey was uitgewerkt. Cas was nu weer geheel nuchter en toen Cas voor meneer Jameson stond, die hij bij vergissing een paar rangen te hóóg betitelde, gelastte deze hem, de telegraafdraden, die naar Kaapstad leidden, door te knippen, opdat hij niet meer zulke akelige telegrammen kon ontvangen.
Ditmaal deed Cas zijn werk heel goed en Jameson vernam uit Kaapstad niets meer.
Al verder marcherend, waren zijn soldaten nu, zonder dat zij het zelf wisten, in een val gelopen, waar ze niet gemakkelijk uit zouden komen. Net even ten Westen van Krugersdorp begon het lieve leven. Plotseling werden Jameson's troepen van drie kanten beschoten, zonder dat er één vijand te ontdekken viel.
Maar Jameson wist heel best, waar ze zaten. Natuurlijk lagen die ellendige Boeren achter gindse kliprand. Wacht, hij zou ze even mores leren!
Drie uur lang liet hij met zijn kanonnen de stellingen der Boeren bombarderen en toen had hij de vaste overtuiging, dat nu alle Boeren óf gedood óf gevlucht zouden zijn. Ja, ja, er viel met Jameson niet te spotten!
Hij zond voor alle zekerheid zeven en twintig ruiters op verkenning uit. Ze naderden het onzichtbare commando van Malan tot een paar honderd meter afstand en werden toen zo hevig door het snelvuur der Boeren ontvangen, dat slechts het kleinste deel bij Jameson kon terugkeren, om te vertellen, hoe warm ze ontvangen waren.
Maar Jameson gaf de moed niet op.
In gindse stelling schenen dus toch nog enkele Boeren te zitten. Nu zou hij in een andere richting laten verkennen. Er gingen vijfentwintig man op pad naar de wal, waarachter
| |
| |
veldkornet Bodenstein verborgen lag. Deze kregen er nog meer van langs, want geen man kwam terug.
Dat zag er voor Jameson dus niet mooi uit en hij schrok er van. Het leek wel, alsof de Boeren tóch lont hadden geroken, ondanks het voortreffelijke werk van Cas. Was hij maar in Johannesburg!
Maar hoe moest hij daar komen, als de Boeren hem in hun onzichtbare stellingen tegenhielden?
Hij besloot de nacht af te wachten, maar de poging, die zijn mannen 's nachts waagden, mislukte door de waakzaamheid der Boeren.
Zo brak de tweede Januari aan.
Jameson had besloten, dat hij vandaag moest zegevieren; het koste, wat het wilde!
Maar de Boeren hadden ook maatregelen genomen en heel goede!
In een kloof bij Doornkop stond Potgieter met zestig man en op de kopjes achter hen hadden honderdtachtig man post gevat.
Cronjé begon nu met zijn manschappen de troepen van Jameson aan te vallen en op te jagen, in de richting van Doornkop.
Daar stonden Potgieter en zijn mannen als rotsen. Jameson was woedend, toen hij zag, in welk een vreselijke klem hij gelopen was.
Maar wat hielp hem dat?
Hij moest trachten er weer uit te komen en dat lukte niet te best. Wel vochten zijn mannen met de moed der wanhoop, doch toen kwamen de kanonnen uit Pretoria. Ze werden opgesteld en openden het vuur.
Nu was alles verloren, dat begreep de dappere dokter best.
Daar ging de witte vlag omhoog, of eigenlijk was het geen witte vlag, maar een wit schort van een Kaffervrouw.
Dat was het teken van de overgave.
Cronjé snelde naar de overwonnen vijand: majoor White schreide als een kind en Jameson beefde als een riet. Het was een treurig gezicht. De Engelsen hadden zes en zestig doden en die werden begraven in een diepe schacht, indertijd door delvers gegraven maar weer verlaten, omdat er geen goud zat. Daar lagen nu de dode mannen, die voor het goud hun leven hadden opgeofferd.
| |
| |
Onder de nuttige zaken, die de Boeren bij Doornkop buit maakten, was ook een blikken trommel vol correspondentie, waaruit men een duidelijk beeld kon vormen van het drijven der revolutiehelden van Johannesburg, dat nu door Jameson en de zijnen Judasburg werd genoemd, omdat zij hem in de steek hadden gelaten.
De uitwerking van deze overwinning in de wereld was geweldig.
Plotseling was Paul Kruger de grote heldenfiguur geworden, de Leeuw van Zuid-Afrika, de verdediger van het goed recht en de onafhankelijkheid van een natie.
Uit alle delen van de wereld kwamen in de woning van de President te Pretoria gelukwensen en telegrammen binnen.
Als de post weer met een lading de stoep opkwam, lachte Paul Kruger maar eens tegen zijn vrouw en Tante Sannie wist wel, dat haar man deze hulde-betuigingen niet al te hoog aansloeg. Daarvoor kende hij zijn wereld te goed.
Piet Cronjé had Jameson en zijn mannen onder veilig geleide naar Pretoria gebracht.
Nu was de dokter er dan toch, maar niet als een triomfator.
Heel de wereld verwachtte nu, dat de bedrijvers van dit gruwelstuk zouden worden doodgeschoten. Jameson en de zijnen hadden niet anders verdiend. Ook vele Boeren meenden dat.
Maar Paul Kruger was een wijs staatsman.
Hij begreep, dat, als zij werden gedood, zij allicht tot martelaren verheven zouden worden. Daarom achtte hij het 't beste, het spektakel van Jameson als een kwajongensstreek te beschouwen en besloot hij ze allen aan de Engelse Regering uit te leveren, opdat deze hen zou straffen.
De nacht voordat hij dit besluit nam, bracht hij door in gebed.
Iemand uit de naaste omgeving van Paul Kruger zeide er van: ‘Uren aaneen bracht de President alleen in de ontvangkamer van de Volksraad door. Op het laatst werd zijn lijfwacht van bereden politie, die hem in zijn gewoonten kende, ernstig ongerust en vroeg zich reeds af, of hem een ongeluk was overkomen. Ten slotte liep ik op mijn tenen naar de deur, die op een kier stond en zag de President op zijn knieën
| |
| |
liggen. Ongeveer een uur later kwam deze naar buiten op de stoep en, mij op post ziende, legde hij zijn handen op mijn schouders en zei: ‘Kerels, wat zullen jullie vermoeid zijn, vergeef me, dat ik je vergat.’ En dadelijk liet hij er op volgen: ‘Maar ik heb uitkomst gevonden!’
Zeker, nu had Kruger uitkomst gevonden, hij was tot de overtuiging gekomen, dat hij de raddraaiers niet ter dood mocht brengen, maar nu moest hij nog klaar zien te komen met zijn volk.
De mensen riepen om de dood van Jameson en zijn medeplichtigen.
De zaal van de Volksraad was geheel vol, toen deze zaak aan de orde kwam. Paul Kruger stond van zijn zetel op en sprak de vergadering toe. Hij hield een rede, die vier uren duurde, en nog nooit was Oom Paul zó welsprekend geweest als toen.
Na deze rede was hij totaal uitgeput, maar.... hij had zijn voorstel er door gekregen en met een gebaar van afkeuring werden de schelmen ter beschikking van de Engelse regering gesteld.
Over de gehele wereld werd Paul Kruger's naam met grote eerbied genoemd. Men eerde in hem zowel de staatsman als de Christen.
De eerste verjaardag van Kruger ná de mislukte inval van Jameson ontving de President twee prachtige marmeren leeuwen ten geschenke. 'n Beter geschenk had Barney Barnato niet voor Paul Kruger - de Leeuw van Zuid-Afrika - kunnen bedenken.
De beide beelden - de een slapend en de andere wakend - werden in alle stilte naar de tuin van het presidentshuis vervoerd. Tante Sannie was bij het complot betrokken; één week vóór de verjaardag werden zij op stenen voetstukken ter weerszijden van de ingang geplaatst, gehuld in zeildoek. Elke dag passeerde Paul Kruger die eigenaardige versiering, maar dan knipoogde hij er eens tegen en deed verder, alsof hij niets zag.
Op 10 October 1896 waren er reeds om zes uur veel vrienden van de President om zijn huis verzameld.
Nadat Paul Kruger eerst met zijn gezin de morgengodsdienstoefening had gehouden, kwam hij buiten en werden de zeildoeken-omhulsels weggetrokken. Met een kleine toe- | |
| |
spraak werden de leeuwen hem namens meneer Barnato aangeboden.
De President was bijzonder ingenomen met dit geschenk en hij liet zijn zoon Tjaard een brief schrijven aan Barnato in Londen, om hem te bedanken. Daarop ging de President op een stoel tussen de beide leeuwen zitten en werd hij in deze houding gefotografeerd.
Dit was de een en zeventigste verjaardag van Paul Kruger. Hij werd met buitengewoon veel opgewektheid gevierd, ondanks het feit, dat zich aan de verre horizon reeds onweerswolken samenpakten.
En Paul Kruger wist dit.
|
|