verkoop van zijn wagen was afgelopen, nú was Paul Kruger bereid. Hij nam afscheid van tante Sannie en zijn kinderen en vertrok in gezelschap van een paar van zijn oudste jongens naar Potchefstroom, waar al veel burgers bij elkaar waren.
De vrijheidsoorlog was begonnen!
In deze oorlog heeft Kruger zo goed als niet meegevochten. De strijd werd gevoerd door de generaals Piet Joubert en Piet Cronjé. Kruger vertoefde meestal bij de regering te Heidelberg, een plaats niet ver van het toneel van de strijd verwijderd. Ook reisde hij de verschillende plaatsen langs, waar Boeren-commando's gelegerd waren. Zo kwam hij ook te Rustenburg, om de Boeren, die het Engelse kamp, dat daar lag, belegerden, toe te spreken.
Daar hoorde hij, dat de Magato-Kaffers oproerig waren geworden en dat ze voor de Engelsen waren. Dat kon Paul Kruger niet laten passeren. Met zeven man, onder wie zijn zoon Piet, trok hij naar de stad van Magato.
Het krioelde in de Kafferstad van gewapende zwarten en Paul Kruger begreep best, wat de bedoeling van Magato was.
Doch hij liet zich hierdoor allerminst vrees aanjagen. Onverschrokken stapte hij het huis van Magato binnen en vroeg hem: ‘Waarom heb jij de Engelsen in het kamp bij Rustenburg van voedsel voorzien? Ik had je toch immers vroeger al eens gezegd, dat jij je onzijdig moest houden, omdat dit een strijd is tussen Blanken?’
‘Jawel, zeker, zeker,’ stotterde Magato, ‘dat alles weet ik nog heel goed, maar de Engelsen hebben mij een boodschap gestuurd, dat ze Heidelberg reeds hebben ingenomen en dat zij hierheen komen. Als ik niet deed, wat zij mij bevalen, zouden ze mij straffen!’
‘Zo, zo, zullen ze jou dan straffen? Maar weet jij wel, dat als jij niet naar mij luistert, ik je voor de krijgsraad zal brengen?’
En terwijl Kruger dit zeide, greep hij de hand van Magato.
Doch nu begon het ernst te worden, want Kaffers, gewapend met bijlen, assegaaien en geweren, stormden van alle kanten op het huis van Magato af. Het scheen wel, dat Paul Kruger nu een verloren man was. Doch meer dan schijn was dit niet!
Toen hij naar het huis van Magato ging, had hij één zijner mannen, Piet van der Walt meegenomen. Zodra deze het