Paul Kruger, de leeuw van Zuid-Afrika
(ca. 1950)–P. de Zeeuw– Auteursrecht onbekend
[pagina 96]
| |
Hoofdstuk XV.
| |
[pagina 97]
| |
In 1865 was het geduld van de regering te Bloemfontein uitgeput en kreeg meneer Mosjesj een brief, waarin hem werd meegedeeld, dat hij nu kon kiezen of delen: Als hij niet dadelijk op hield met roven, zouden de burgers gemobiliseerd worden en zou men met hem afrekenen. Jawel, daarvan schrok Mosjesj helemaal niet. Voordat de Vrijstaters gemobiliseerd konden worden, zond hij zijn horden door het gehele land, waar zij rovende en moordende en brandende doorheen trokken. De vreedzame transportrijder Pretorius, een neef van de president van Transvaal, die met zijn ossenwagens uit Natal kwam en de Drakens-bergen overtrok, werd door een bloeddorstige bende Basoeto's aangevallen en met al zijn helpers vermoord. Daarmee was de maat volgemeten. President Pretorius van Transvaal begon er zich nu mee te bemoeien en Paul Kruger, - de Leeuw van Zuid-Afrika - werd naar Basoeto-land gezonden, om af te rekenen met Mosjesj. Ze kenden elkaar, vroeger had Mosjesj aan Paul Kruger een prachtig paard cadeau gegeven, doch die goede dagen waren voorbij; ze zouden nu als grimmige vijanden tegenover elkander komen te staan.
Het was een donkere, sombere nacht. Er viel een motregen en bovendien was er een dikke mist komen opzetten, men kon geen hand voor ogen zien. Het viel voor de mannen van Kruger in hun legerkamp dan ook niet mee, zich enigszins te verwarmen. Kampvuurtjes konden moeilijk brandende gehouden worden, en zo wachtten ze dan met ongeduld de komende dag af. Misschien zou die dag reeds het einde van de veldtocht brengen. Kruger was zeer voldaan over de gang van zaken. Met driehonderd stoere mannen was hij de Vaalrivier overgestoken en had hij zich naar het Zuiden begeven, regelrecht naar de kraal van het opperhoofd Malap, in de nabijheid van de residentie van Mosjesj. Vandaar had hij een boodschap gezonden naar de oude bergkoning, waarin hij eiste, dat de moordenaars van de onschuldige transportrijder onmiddellijk zouden worden uitgeleverd. Voldeed hij aan de eis niet, dan zou Mosjesj te doen krijgen met Paul Kruger. Het antwoord was bevredigend geweest. Paul Kruger moest | |
[pagina 98]
| |
er nog om lachen, terwijl hij daar eenzaam bij zijn uitdovend kampvuurtje zat. ‘Altijd nog dezelfde slimme Mosjesj,’ mompelde hij, ‘die kerel houdt steeds een slag om de arm.’ Mosjesj had onder zeer beleefde bewoordingen geantwoord, dat hij de moordenaars gaarne zou uitleveren, doch dat hij alleen een paar dagen uitstel vroeg. Daartegen had Paul Kruger geen bezwaar gemaakt. Blijkbaar had de Basoeto-koning die moordenaars niet voor het grijpen, maar moest hij ze eerst laten vangen. Morgenvroeg echter was de termijn verstreken, dan zouden de bandieten worden uitgeleverd. Vermoedelijk zou Paul Kruger met dreigementen wel gedaan krijgen dat Mosjesj het veestelen zou verbieden en dan zou Paul vlug naar Boekenhoutfontein, niet ver van Waterkloof, waar hij nu woonde, terugkeren. Hij verlangde naar Sannie en de kinderen. Wat was dat nu? Bewoog daar iets? Maar dat kon toch niet, de mannen lagen bijna allen in hun kombaarzenGa naar voetnoot1) te slapen. Wie zou er dan nu door het kamp dwalen? Misschien een slaapwandelaar. Scherp tuurden de valkenogen van Kruger door de dikke mist. Men kon echter geen meter voor zich uit zien. Maar wat bewoog daar dan toch? Dat waren verscheidene figuren, neen, dat was maar niet een eenzame slaapwandelaar. Plotseling flitste de gedachte door Kruger's hoofd: ‘Dat zijn Basoeto's!’ Hij sprong overeind, met zijn geweer in de hand en bulderde met zijn geweldige stem door het kamp: ‘De Basoeto's komen!’ Nu kwam er onmiddellijk beweging in het kamp. Overal hoorde men de waarschuwingskreet herhalen en de verschrikte Boeren maakten zich onmiddellijk gereed voor de strijd. Er slopen niet minder dan drie duizend Basoeto's, bijgestaan door vierduizend Zoeloe's op het kamp af. Sommigen waren er al binnen. En dit grote aantal zwarte krijgers zou meer dan voldoende zijn geweest om het handje vol Boeren af te maken. | |
[pagina 99]
| |
Zeker zou dit ook gebeurd zijn, indien er een paniek was ontstaan in het kamp der Boeren. Dat dit niet geschiedde, was te danken aan Paul Kruger. Zijn donderende en doordringende stem, die de Kaffers altijd zoveel vrees had aangejaagd, werd overal gehoord in het kamp. Hij schreeuwde zijn bevelen letterlijk uit. Hij spoorde zijn mannen aan; hij herstelde de orde, waar dit nodig was en tegen de morgen gelukte het, de Kaffers te verdrijven. Dat was een benauwde nacht geweest. Maar Paul Kruger wist nu meteen welk vlees hij met die oude bergkoning in de kuip had. Na de slag trokken de Boeren naar Malap's kraal terug, waar zij beraadslaagden met commandant-generaal Fick, van de Vrijstaat. Er werd afgesproken, dat de Transvalers landerijen zouden krijgen in het land, dat zij nu op Mosjesj gingen veroveren. Vol moed trokken de krijgers nu eerst op tegen Malap, de vazal van Mosjesj. Ze wisten hem te verslaan en veroverden veel vee. Toen trokken ze op in de richting van Thaba Bosigo, de bergvesting, waar de oude Mosjesj woonde. Ze naderden reeds Katskatsberg.... Maar wat was dat nu? Aan de horizon naderde een afdeling paardenvolk, dat vee met zich meevoerde. Hoeveel ruiters en hoeveel stuks vee daar aankwamen was niet uit te maken. Al spoedig bleek, dat het minstens twintig duizend Basoeto's waren, die daar te paard naderden, gereed om de Boeren aan te vallen. Ieder ander zou bij het zien van zo'n overmacht het hart in de schoenen zijn gezonken. Maar met Paul Kruger was dat niet het geval. Hij waagde het, om met zijn driehonderd Boeren twintig duizend Basoeto's aan te vallen. 't Was een hachelijke onderneming, doch zij slaagde. De zwarten werden op de vlucht gedreven en fel vervolgd. Daarbij gelukte het de Boeren niet minder dan 8000 koeien buit te maken. Dit was de slag bij Katskatsberg. Na een daarop volgend gevecht was de buit nog groter. Toen werden 30.000 schapen, 8000 koeien en enige honderden paarden veroverd. Terwijl de Boeren nog bezig waren de buit te tellen, kwam | |
[pagina 100]
| |
uit Bloemfontein een bericht, dat de zaak voor Kruger en zijn mannen totaal bedierf. President Brand stuurde namelijk een boodschap, waarin hij meedeelde, dat het plan, om aan de Transvalers gronden te geven, niet werd goedgekeurd. Nu, toen had Kruger er natuurlijk genoeg van. Hij en z'n mannen pakten hun boeltje en keerden naar Transvaal terug Door de Vrijstaters werd de strijd toen voortgezet en Louw Wepener, de dappere aanvoerder, sneuvelde in die strijd, doch het gelukte de Boeren toch, Thaba Bosigo te veroveren en de oude Mosjesj tot vrede te dwingen.
Nauwelijks was Paul Kruger op zijn hoeve Boekenhoutfontein aangekomen, of er kwam bericht, dat hij naar Potchefstroom moest komen, waar een vergadering van de Volksraad werd gehouden. 't Zou een gewichtige vergadering zijn en dus kon Kruger niet gemist worden. Hij reed er heen in een tweewielige Kaapse kar door twee muilezels getrokken. Een Kafferjongen nam hij mee, als bediende. Nu, het werd werkelijk een gewichtige vergadering. Behalve belangrijke besluiten, die men nam over het heffen van belastingen en het in omloop brengen van papier-geld, werd aan Kruger de opdracht gegeven met een kleine macht naar het Noorden te trekken, naar de Zoutpansbergen, waar het de laatste tijd verre van rustig was. Het is best te begrijpen, dat Kruger na afloop van deze vergadering haast maakte om thuis te komen. Hij wilde toch tenminste nog een paar dagen thuis zijn, voor hij naar de Zoutpansbergen trok. 't Was voor tante Sannie allesbehalve prettig, haar man alweer te moeten missen. Hij haastte zich daarom, zoveel hij kon. Maar haastige spoed is zelden goed.... dat spreekwoord bleek ook te gelden voor Paul Kruger. In de buurt van de hoeve Schoonkloof, aan de noordzijde van de Olifantspas, moest Kruger een droge sloot passeren. De sloot zelf was zonder water, doch de weg, die er overheen voerde, was door de vele regens week en vol scheuren. Het was best te zien, dat de smalle wielen van de Kaapse kar daar niet door heen zouden komen. Zo'n groot bezwaar | |
[pagina 101]
| |
was dit niet, want met een grote omweg had Paul Kruger toch weer op de weg kunnen komen, die naar de hoeve leidde. Maar dat was 't nu juist, daarvoor gunde hij zich geen tijd. ‘Er door!’ zei hij tot de Kafferjongen, die bij hem was. Deze wendde nu de wagen en daarop reden ze een eind terug. Nu ging het in volle vaart op de sloot af. En jawel, de muilezels kwamen aan de overzijde terecht, doch de Kaapse kar niet. Ze sloeg om. Kruger werd met kracht uit de kar geslingerd en brak zijn been boven de knie. De kar lag onderste boven en met inspanning van alle krachten en ten koste van de hevigste pijnen gelukte het Kruger, de kar weer overeind te krijgen. Daarop klauterde hij weer op de bok en ging het schuddende en schokkende anderhalf uur lang over een oneffen weg naar huis. Natuurlijk bezorgde deze rit hem ondraaglijke pijnen en maakte het de beenbreuk veel erger. Tenslotte kwam hij thuis. Ziezo, dat was nu het gevolg van zijn haast. Hij kon nu gerust aan Sannie vertellen, dat hij onmiddellijk met een legertje naar de Zoutpansbergen moest vertrekken, daar kon nu immers toch niets van komen. Intussen werd de zaak toch doorgezet. President Pretorius had twee duizend Boeren opgeroepen, doch er kwamen er geen duizend. Daarmee trok hij zelf naar het Noorden. Na een maand echter moest hij onverrichter zake terugkeren; hij had niets kunnen beginnen tegen de opstandige Kaffers en daarom ontbond hij zijn legertje maar weer. Och wat pruttelde Paul Kruger. Als hij er maar bij was geweest! Maar dat zou nog even duren, nog wel negen lange maanden. Toen pas kon hij zich op krukken weer voortbewegen. Het scheen eerst, alsof hij zijn gehele verdere leven gebrekkig zou blijven, doch dat was gelukkig niet het geval; alleen bleef zijn linkerbeen iets korter dan het rechter. Toen hij eindelijk in 1867 geheel hersteld was, werden er weer twee duizend Boeren opgeroepen. Thans kwamen er slechts vijfhonderd. Doch de commandant-generaal Kruger waagde toch de onderneming en rukte op naar Zoutpansberg. | |
[pagina 102]
| |
De eerste aanval richtte zich tegen Katlakter. een Kafferhoofdman, die het de bewoners van Schoemansdaal heel benauwd maakte. De bergen waarin zich deze kapitein had verschanst, bleken echter zó sterk, dat ze onneembaar waren. Daar kwam nog bij, dat juist nú Kruger's oude vijand Mapela weer iets van zich horen liet. Hij had al zijn Kaffers gemobiliseerd en stond nu gereed, om Kruger bij de eerste tegenslag, die deze zou ondervinden, aan te vallen. Nu zond Kruger een dringende boodschap naar de regering. Hij moest nog vijftienhonderd man versterking hebben en bovendien voldoende ammunitie. Met dit verzoek klopte hij echter aan dovemans deur. De meeste Boeren waren door de herhaalde Kafferoorlogen zó uitgeput, dat ze geheel dreigden te verarmen. Dat was voor Kruger een zware slag. Alle betrouwbare mensen uit Schoemansdaal nam hij mee en daarop trok hij naar het Zuiden, naar Marastad. Ook de bewoners van deze stad moesten vluchten; ze namen alles mee, wat ze dragen en slepen konden, tot de kerkramen toe. Nu was Noord-Oost Transvaal aan de Kaffers prijs gegeven. De kudden grof wild en wilde dieren kwamen er terug. Krokodillen en nijlpaarden vermaakten zich in het water. Thans is deze streek de over de gehele wereld beroemde Kruger-wildtuin, genoemd naar de Grote Leeuw van Zuid-Afrika, die zelf dit wildpark op hoge leeftijd heeft laten reserveren, om het wild, waarop hij in zijn leven zo had gejaagd, bij het voortdringen der beschaving, een veilige wijkplaats te verzekeren. In het volgende jaar gelukte het aan Paul Kruger, Mapela te verslaan en tot onderwerping te brengen. Ook de andere stammen werden toen onderworpen. Toen ging Paul Kruger geheel alleen naar Makapaanspoort, waar de onderworpen stamhoofden zich verzameld hadden. Ze keken gek op, toen zij de Leeuw van Zuid-Afrika, daar in zijn eentje op zijn paard zagen naderen. Bij de kraal gekomen, sprong hij uit het zadel. De zwarte kapiteins bleven rustig en begroetten hem met de woorden: ‘In vrede zal er vrede heersen, in oorlog zal het oorlog zijn.’ Daarachter zat ditmaal geen verraad. De Zwarten meenden nu eens eerlijk, wat zij zeiden. Zij | |
[pagina 103]
| |
moesten ook wel, want in heel wat oorlogen hadden zij de kracht van deze sterke mens, die in alle dingen alleen op God vertrouwde, ondervonden. Vrede was het nu eindelijk! En het zou vrede blijven. De Kaffers moesten er aan wennen, met geregelde arbeid in hun onderhoud te voorzien, Kruger hield een volkstelling voor de werkkrachten-belasting, regelde nog verschillende andere zaken hier in het Noorden en reed naar zijn Boekenhoutfontein terug. Een belangrijk deel van zijn leven lag achter hem. |
|