| |
| |
| |
Hoofdstuk XIV.
‘Dit is Paul Kruger!’
‘Zie zo, Paul, nu hoop ik, dat je eens een tijdlang op Waterkloof zult blijven.’
Met deze woorden begroette tante Sannie haar man, toen hij terugkeerde van een veldtocht tegen Mapela. Ze hadden de rakker de vorige keer niet in handen kunnen krijgen en
hij was weer met zijn oude strooptochten begonnen.
‘Hebben jullie Mapela nu gepakt, Paul,’ vroeg Sannie en Paul moest antwoorden, dat de Kafferhoofdman helaas weer was ontsnapt.
‘Dan hebben jullie niet goed uitgekeken,’ plaagde tante Sannie, ‘als de vrouwen van Transvaal het niet zo druk hadden met haar kinderen, zouden die er op uit trekken, wil je dat wel geloven?’
‘Zou je denken, dat jullie Mapela zoudt kunnen vangen?’
‘Misschien wel, wij zouden het listiger aanleggen, dan jullie, denk ik,’ meende Sannie.
‘Hoor eens, wij zijn zo listig geweest, als we konden, maar het was onmogelijk hem te krijgen. Intussen hebben we nu toch voor goed een eind gemaakt aan zijn rooftochten.’
‘Je moet me eens vertellen, wat er gebeurd is, Paul.’
En toen begon Paul Kruger te vertellen, doch hij deed het heel sober en later hoorde ze van commandant Schutte, hoe het eigenlijk was gegaan.
| |
| |
‘Die slimme Mapela,’ begon Paul, ‘had zich verschanst op de top van een hoog kopje met steile wanden. Het was onmogelijk om daar tegenop te klauteren, tenminste overdag, want de Kaffers lagen achter de klipstenen en schoten ieder neer, die de kop betrad.
Daarom riep ik vrijwilligers op en met honderd man ging ik 's nachts naar de voet van de berg. We trokken daar onze schoenen uit en gingen op onze kousen tegen de berg op. 't Is een harde strijd geworden, maar het doel werd bereikt. We namen de pas in bezit en wachtten daarna tot het dag werd. Toen hebben we ze met onze hele macht aangevallen en we hebben de zwarten verdreven, voorgoed! Alleen Mapela ontsnapte, zoals ik al vertelde - en dat was heel jammer.’
Zo luidde het verhaal, dat Paul Kruger aan zijn vrouw deed. Dat hij bij die nachtelijke aanval bijna zijn leven verloren had, dat vertelde hij niet. Later hoorde Sannie dit van Schutte. Terwijl ze op hun kousen tegen de berg opkropen, was Paul Kruger natuurlijk weer de voorste. Opeens hoorde hij in de nachtelijke stilte de tik van een geweerhaan. Op twee voet afstand ontdekte hij toen de loop van een geweer, dat op zijn borst was gericht en direct werd hij ook de vage omtrekken van een kaffer-schildwacht gewaar. Gelukkig was het schot van de schildwacht niet afgegaan, doordat zijn geweer ketste, maar als dat niet het geval was geweest, zou Paul Kruger gedood zijn.
Kruger kon zich nu weer aan zijn bedrijf wijden en dat was nodig ook. De trouwe April was dood en Columbus en Simson waren wel trouwe jongens, maar ze waren nog al dom. 't Was dus wel nodig, dat Kruger zich met de zaken bemoeide. Dit deed hij dan ook, zodra hij weer thuis was. Maar och, wat duurde het deze keer kort. Nog slechts een paar weken was hij thuis, na de veldtocht tegen Mapela, toen hij tante Sannie meedeelde, dat hij naar de Oranje-Vrijstaat moest.
Er waren zo langzamerhand twee Boeren-republieken ontstaan: één ten Noorden van de Vaal-rivier, dat was Transvaal en één ten Zuiden daarvan, dat was Oranje-Vrijstaat, met de hoofdstad Bloemfontein.
‘Moet je nu weer gaan vechten, Paul?’ vroeg tante Sannie bezorgd, ‘je sneuvelt nog eens.’
| |
| |
Maar Kruger stelde haar gerust.
't Zou deze keer stellig zonder vechten aflopen. Hij wilde alleen maar eens gaan praten met de bergkoning Mosjesj.
Deze Mosjesj was een lastig heer.
Hij was koning van de Basoeto-kaffers en woonde op de berg Thaba-Bosigo. De Basoeto's hadden blijkbaar niet genoeg aan hun eigen grondgebied, want ze zaten voortdurend in de Oranje-Vrijstaat. Ze gingen daar op jacht en stalen het vee weg van eenzame hoeven. De Boeren in de Vrijstaat hadden daarover dikwijls geklaagd bij Mosjesj, maar deze slimmerd deed net, of hij ze niet begreep. Hij wist wel, dat de Vrijstaters weinig tegen hem konden beginnen. Als ze kwamen, om te vechten, dan verscholen zijn mannen zich in de kloven en grotten der bergen, terwijl hij het vee ver weg liet drijven, zodat het voor de Boeren onbereikbaar was.
Paul Kruger, die van deze wanhopige toestand gehoord had, besloot naar de Vrijstaat te gaan en de regering zijn diensten aan te bieden.
Tante Sannie liet hem met een bezorgd hart gaan: als dat maar weer niet op vechten uitliep!
President Pretorius vergezelde Paul Kruger met vijftig man onder veldcornet Bodenstein.
Ze reden naar het Zuiden en brachten de nacht door te Osspruit aan de Zandrivier, waar ze het eerste kamp van de Vrijstaters aantroffen.
Paul Kruger trof het goed, want in die nacht stalen de Basoeto's al het vee van dat Vrijstaatse leger. Dat was de volgende morgen een drukte. Maar Kruger wist raad. De Basoeto's zouden niet lang plezier hebben van hun diefstal. Dadelijk zond Kruger hun Bodenstein met z'n mensen achterna en het gelukte hun werkelijk al het vee weer terug te nemen. De Kaffers kwamen dus deze keer platzak thuis.
Kruger reed nu door naar Bloemfontein, waar hij de regering aanbood naar Mosjesj te gaan.
Niemand kon dit beter doen, dan Paul Kruger. Bij de Zwarten van Zuid-Afrika stond hij in hoog aanzien, ze kenden hem allen als een geducht en gevreesd tegenstander, als de leeuw van Zuid-Afrika. Toen Paul Kruger dus aanbood om vredesonderhandelingen te gaan aanknopen met Mosjesj, werd dit aanbod dadelijk aangenomen. De regering gaf hem generaal Fick en Martinus Schoeman mee.
| |
| |
Met zijn drieën reden ze door het vruchtbare land van de Oranje-Vrijstaat, naar Basoeto-land, waar ze onder aan de berg Thaba Bosigo afstapten. Boven op die berg resideerde koning Mosjesj.
Kruger zond een boodschapper naar boven, om te zeggen, dat hij niet gekomen was om te vechten, maar om over vrede te spreken.
De bode kwam terug met de tijding, dat Mosjesj dadelijk naar beneden zou komen, om met meneer Kruger te spreken.
Kruger wachtte een poos, doch toen de koning niet verscheen, begon hij met zijn beide kameraden de berg te beklimmen. Deze klimpartij gaf hem meteen de gelegenheid eens goed te zien, hoe deze bergvesting in geval van oorlog het best zou zijn aan te pakken.
Toen ze de top van de berg hadden bereikt, kwam Mosjesj hen juist tegemoet. Hij was vergezeld van Mogato, de Kafferkapitein uit Rustenburg, die Kruger aan de koning voorstelde met de woorden: ‘Dit is Paul Kruger!’
‘Zo,’ antwoordde Mosjesj, ‘is dat Paul Kruger? Hoe is dat nu mogelijk? Ik heb al zoveel jaren over hem horen spreken en ik ben nu al zo oud. Hoe kan hij dan nog zo jong zijn?’
Daarop nam hij Kruger bij de arm en bracht hem in een kamer van zijn huis, waar geen Kaffer mocht binnentreden. Deze kamer werd altijd gereed gehouden voor ontvangst van blanken. Er werden verversingen gebruikt, waarna Kruger de onderhandelingen begon met de vraag: ‘Waarom vechten jullie altijd onder elkaar en dan nog dikwijls om zulke kleinigheden? Waarom bewaar je niet liever de vrede? Je begrijpt toch wel, dat de oorlog niets anders dan schade veroorzaakt? Je maakt het op deze manier onmogelijk voor andere volken, om handel met jullie te drijven.’
Op deze wijze sprak Paul Kruger een poos door en eindelijk zei Mosjesj:
‘Wat je daar zegt, is waar, want alles, wat ik in mijn huis gebruik, moet ik van andere naties kopen. Als het oorlog is, kan ik natuurlijk niets bekomen’ en ineens van onderwerp veranderend, vroeg hij: ‘Ben jij de man, die Mapela van de berg gejaagd hebt?’
‘Ja!’
'n Ogenblik stilte.
| |
| |
Toen vroeg hij: ‘Weet je wel, dat twee van mijn dochters met Mapela getrouwd waren? Je moet niet denken, dat het jouw dapperheid is geweest, die Mapela verdreven heeft, neen, dat was Gods bestuur. God wilde Mapela straffen voor de afschuwelijke moord, die hij gepleegd heeft.’
Mosjesj was nu op een onderwerp gekomen, waarover Kruger graag met hem praatte en toen de bergkoning bleef voortgaan met over de bestiering Gods te spreken, zei Kruger: ‘Als je een gelovig man bent, zoals je het wilt laten voorkomen, waarom heb je dan meer dan één vrouw?’
Mosjesj schoot in de lach.
‘Het is waar,’ zei hij, ‘ik heb ongeveer tweehonderd vrouwen, maar jij weet toch wel, dat dit nog lang niet de helft is van het aantal vrouwen, dat koning Salomo had?’
‘Zeker maar dat was vóór de tijd van Christus. Na die tijd mag een man slechts één vrouw hebben.’
's Avonds liet Kruger vragen of Mosjesj nu eens bij hem wilde komen. De koning kwam nu als een gewone Kaffer gekleed en Kruger, die hem niet herkende, vroeg: ‘Waar blijft Mosjesj zo lang? Kan hij niet dadelijk komen, als ik hem laat roepen?’
‘Ik ben Mosjesj!’ antwoordde de Kaffer nu.
‘Zo, zo, ben jij Mosjesj, waarom heb jij je dan gekleed als een vrouw?’
Toen lachte de oude bergkoning hartelijk. Hij had er schik in, dat hij Kruger door zijn vermomming misleid had.
Ze spraken nu heel hartelijk met elkaar en het gelukte Paul Kruger werkelijk met Mosjesj tot overeenstemming te komen. Er zou aan de oorlog onmiddellijk een eind worden gemaakt, spraken ze af. Mosjesj zou zijn Kaffers terugroepen, zodra hij bericht had gekregen, dat de Oranje-Vrijstaat de vredesbepalingen goedkeurde.
Er werd nu een vredesverdrag opgesteld, dat de volgende morgen door Paul Kruger werd getekend. Mosjesj plaatste er een kruisje onder bij wijze van handtekening.
't Scheen wel, dat Paul Kruger een goede indruk had gemaakt op de bergkoning. Toen het gezelschap wilde vertrekken, verzocht hij Paul nog enige tijd te blijven, hij zou hem dan een mooi paard cadeau doen.
| |
| |
De beide andere heren Fick en Schoeman vertrokken nu naar Bloemfontein, zeer voldaan over het bereikte resultaat, maar Kruger bleef.
's Middags gingen ze de paarden van Mosjesj bekijken en de koning zocht toen een paard uit, zo mooi als Kruger er nog nooit een had gezien. Dat deed hij hem cadeau.
Reeds de volgende dag reed Paul Krüger er mee het veld in. Het dier hield zich best en een paar dagen later ging hij er mee op de antilopenjacht. Er waren in Basoeto-land antilopen genoeg en Paul Kruger kon zijn jagershart er aan ophalen. Doch toen hij 's avonds van de jacht terugkeerde, deelde Mosjejs hem mee, dat er een boodschap was gekomen van President Pretorius. Paul Kruger greep haastig naar de brief, want hij vermoedde een ernstige tijding.
Zijn vermoeden was inderdaad juist. Pretorius deelde hem mede, dat Gasibone, het opperhoofd van een Kafferstam aan de Harts-rivier, een veediefstal had gepleegd en bovendien een oude vrouw en een meisje van achttien jaar had meegenomen. Er moest nu een expeditie worden uitgezonden, om dat heer te straffen en Pretorius had Kruger daarover het onder-bevel opgedragen. Toen was het uit met zijn aangenaam verblijf bij Mosjesj.
Hij zadelde zijn nieuwe paard en reed heen, vergezeld van de zegenwensen van de bergkoning. Nu zou het mooie Basoeto-paard eens kunnen tonen, wat het waard was.
En dat viel niet tegen.
't Werd een dolle rit, van Basoeto-land in het Zuiden van de Oranje-Vrijstaat, naar Waterkloof in de Magaliesbergen. Drie dagen deed Kruger over die tocht, dwars door de eindeloze vlakten van de Vrijstaat en juist vijftig uur zat hij in het zadel.
Er ging een gejuich op, toen hij het erf van zijn boerderij opreed. 'n Paar van zijn jongens bewonderden het mooie paard en tante Sannie, die vlug naar buiten gelopen was, viel haar man om de hals en zeide, dat zij hoopte, dat hij nu eens een flinke poos thuis zou blijven!
Ja, daar stond Kruger!
Het hoge woord moest er uit en hij vertelde aan zijn vrouw, dat hij de andere morgen vroeg alweer weg moest, om zich bij Klerksdorp bij het commando te voegen, dat Gasibone zou gaan bestrijden.
| |
| |
Ach, wat was dat een teleurstelling.
Kruger trachtte zijn vrouw te troosten, door te zeggen, dat de tocht maar heel kort zou duren, maar daar wist tante Sannie alles van.
't Was tóch weer oorlog voeren tegen de Kaffers, en dat was altijd gevaarlijk. Dat had hij immers nog ondervonden, toen hij tegen de kapitein Mapela had gevochten. Ja, ja, ze wist er alles van. Schutte had het haar haarfijn verteld.
In zijn hart moest Paul Kruger zijn vrouw gelijk geven, maar wat was er aan te doen? De President had hem geroepen en dus moest hij gaan.
Die avond bracht Paul Kruger in zijn gezellige huiselijke kring door, maar de volgende morgen, nog vóór de zon was opgegaan, zat hij al weer in het zadel en men zou niet van hem gezegd hebben, dat hij pas vijftig uur te paard had gezeten. Hij was in het minst niet vermoeid.
De tocht tegen Gasibone verliep heel voorspoedig.
De veedief vluchtte en zocht een schuilplaats bij Mahoera, een van zijn onderdanen. Het commando wendde zich toen tegen Mahoera en deze was niet van plan zich tegen de Boeren te verzetten. Hij kende Paul Kruger en zijn ruiters te goed. Daarom leverde hij spoedig de oude vrouw en het meisje uit en wees hij de Boeren ook de weg, om het vee terug te vinden. Gasibone trachtte ondertussen te ontkomen in Betsjoeanaland, dat Brits gebied was, doch het commando wist hem te achterhalen en in een hevig gevecht sneuvelde de Kafferhoofdman. De Boeren maakten toen Mahoera opperhoofd over de stam als opvolger van Gasibone. Met het teruggekregen vee en de beide vrouwen keerden de Boeren zeer voldaan naar huis.
‘Hè, hè, vrouw!’ zei Kruger, toen hij op Waterkloof van zijn paard sprong, ‘dat is een jaar van harde arbeid geweest, ik hoop, dat er nu eens een tijd van vrede zal aanbreken, waarin ik mij geheel aan mijn gezin en aan mijn bedrijf kan geven.’
Jawel, dat hoopte tante Sannie ook, maar spoedig genoeg zou blijken, dat rust voor de ‘Leeuw van Zuid-Afrika’ niet was weggelegd.
|
|