werd bepaald, dat iedere partij het recht had de schuldigen in zijn land te straffen.
Deze laatste bepaling gaf al heel spoedig weer aanleiding tot moeilijkheden.
Er waren namelijk in de Oranje-Vrijstaat twee mannen geweest, die de zijde van Pretorius hadden gekozen. Deze twee nu werden als landverraders veroordeeld, om te worden opgehangen.
Dat was een triest slot van dit bijna blij-eindend verhaal.
Zodra Paul Kruger er van hoorde, trok hij als bemiddelaar naar de Vrijstaat.
Hij kreeg Boshoff te spreken en vroeg hem, waarom hij de overeenkomst nu reeds schond.
‘Schenden wij de overeenkomst?’ vroeg Boshoff, ‘hoe bedoelt u dat? Ik weet van niets!’
‘Wel, u is toch van plan twee burgers op te hangen?’
‘Ja wel, maar daar hebben we immers het recht toe? Er staat toch in onze overeenkomst, dat ieder zijn eigen schuldigen mag straffen?’
‘Daar hebt u gelijk in,’ zei Paul, ‘maar waar leest u, dat u ze mag ophangen,’ en terwijl hij dit vroeg, haalde hij het bewuste document al uit de zak.
‘Kijk maar,’ zei Boshoff triomfantelijk, ‘daar staat het. Beide partijen mogen hun schuldigen straffen!’
‘Ja, ja u moogt straffen, dat wil zeggen: kastijden, vermanen, waarschuwen, maar het betekent niet ophangen, want alle straf moet tot verbetering leiden en iemand, die ge hebt opgehangen, kan zich niet meer verbeteren.’
Nog gaf Boshoff zich niet gewonnen, maar toen haalde Paul Kruger zijn Bijbel uit de zak en las hij hem enkele teksten voor, waaruit duidelijk bleek, dat er in de Schrift onderscheid wordt gemaakt tussen doden en kastijden.
Toen wist Boshoff niets meer te antwoorden; hij gaf toe en tenslotte kwam ook deze zaak in orde. De beide mannen werden niet opgehangen en dit hadden ze te danken aan de vastberadenheid van Paul Kruger.