En toen hij de boodschap kreeg, omtrent de olifanten, was hij dadelijk besloten op jacht te gaan. Een paar vrienden, zijn zoon Andries en een zwarte bediende zouden hem vergezellen. Er waren Boeren, die hun hoofden schudden, toen ze hoorden, wat Hermanus van plan was.
Hij was driftig van aard en daardoor kwam het, dat hij tegen de Kaffers nog al eens hard was opgetreden.
‘Hermanus,’ vroegen ze, ‘ben je niet bang, om hun land in te trekken?’
Maar Potgieter schudde het hoofd. Bang was hij in 't minst niet en bovendien, hij was immers een uitnemend schutter!
Zo reden ze dan weg.
Bij de kraal van Mapela aangekomen, werden de wagens, als naar gewoonte, in de Kafferstad getrokken. Daarop begaf Potgieter zich met zijn gezelschap naar de Kafferhoofdman, om te informeren, waar de olifanten verblijf hielden. Mapela ontving hen vriendelijk. Hij vertelde aan Potgieter, waar de olifanten graasden en hoeveel er naar schatting wel waren. Doch dadelijk daarop blies hij op een fluit en onmiddellijk verscheen er een groot aantal kerels, die zich op de weerloze Boeren wierpen. Ze vermoordden hen allen, ook Andries, Potgieter's zoon, maar hemzelf sleepten ze naar een heuvel, waar ze hem onder groot misbaar in het bijzijn van zijn zwarte bediende, op de meest afschuwelijke manier dood maakten. De Hottentot wist te ontkomen en bracht als een echte Jobsbode, deze vreselijke tijding aan de Boeren over.
Nog maar goed en wel was deze man met zijn treurige tijding bij de Boeren aangekomen, toen een andere bode, met een soortgelijk verhaal kwam.
Uit Zoutpansberg was een aantal vrouwen en kinderen van Boeren naar het Zuiden getrokken en onderweg aangevallen door de Kafferhoofdman Makapaan, de bondgenoot van Mapela. Ze hadden deze weerloze mensen allen vermoord.
Het bloed van de Boeren kookte bijna, toen zij deze gruwelberichten vernamen en dadelijk waren ze het met elkander eens, dat hier een geduchte afstraffing goed op zijn plaats zou zijn.
Twee afdelingen Boeren maakten zich gereed, om met de Kaffers te gaan afrekenen.
De ene afdeling, die honderd man groot was, stond onder leiding van generaal Piet Potgieter en de andere, die twee-