Toen hij het wagenkamp bereikte, zag hij zijn vrouw en z'n schoonzuster bij het vuur zitten. Daar hij bang was, dat zijn vrouw schrikken zou, kwam hij lachend op haar toelopen.
Zij schrikte in het minst niet, want zij meende, dat Paul met een stuk vers vlees aan kwam dragen en de vrouw van Douwe riep vrolijk: ‘Kijk broer Paul eens een vet hapje geschoten hebben!’
‘Och vrouw,’ zei Kruger nu, ‘ga eens even naar de wagen en haal de fles met terpentijn eens, ik heb me wat bezeerd.’
En toen Maria weg was, vroeg hij aan zijn sterke schoonzuster, of zij zijn bandelier eens van zijn schouder wilde halen en de doek van zijn hand doen.
Toen zag zij hoe vreselijk verminkt zijn hand was en dat Paul op het punt stond in zwijm te vallen.
Terwijl zij Maria heen en weer liet lopen, om een en ander te halen, begon zij de wond met terpentijn dicht te branden. Ook riep zij Teunis, Pauls broer, en zei hem, dat hij spoorslags naar het kamp van Hermanus Potgieter moest rijden, om nog meer terpentijn te halen. Potgieter en zijn broer kwamen mee. Ze gingen de wagen in en toen Hermanus de hand zag, zei hij: ‘Verschrikkelijk, die hand wordt nooit weer goed!’ Hij sprong gauw weer uit de wagen, zo akelig werd hij, maar zijn broer zei - zeker om Paul wat moed in te spreken - ‘Kom, kom, ik heb van mijn leven wel lelijker wonden gezien!’ maar hij was toch zo wijs de ossen voor Paul's wagen te spannen en naar het kamp van Hermanus te rijden.
Iedereen daar raadde Paul Kruger aan, een dokter te laten halen en zijn hand te laten afzetten.
‘Ik denk er niet over, om mij nog verder te laten verminken,’ zei Paul, ‘'t is mij zó al erg genoeg.’
‘Ja maar Paul als 't nu eens misloopt je kunt wel bloedvergiftiging krijgen.’
‘Best mogelijk, als 't zover is, zullen we wel weer zien, maar wat moet ik beginnen, als ik mijn linkerhand kwijt ben? Wacht, geef me eens even een mes!’
‘Wat wil je dan?’!
‘Dat laatste stukje van mijn duim er afsnijden, natuurlijk! Zó wordt m'n hand nooit beter.’
Hij greep een mes, om zijn voornemen ten uitvoer te brengen, maar zijn broer nam het hem dadelijk af. Later