| |
| |
| |
| |
Hoofdstuk VII.
Jachtavonturen.
Het was nu afgesproken, dat Paul de volgende dag met zijn zwager Theunissen op jacht zou gaan. Theunissen was getrouwd met een van de zusters van Paul en evenals hij een groot vriend van de jacht.
Dat was werkelijk wel nodig, want in de streek, waar de Voortrekkers zich hadden gevestigd, was allerlei wild in overvloed te vinden. Men vond er leeuwen en andere verscheurende dieren, die het gemunt hadden op het vee van de kolonisten; verder leefden er olifanten, neushoorns, nijlpaarden en buffels. Men zag er grote kudden antilopen, elanden, gnoes, herten, springbokken, waterbokken, zebra's, blesbokken, gazellen en nog veel meer andere dieren.
Het is duidelijk, dat er van een goed boerenbedrijf weinig terecht kon komen, zolang deze dieren de streek bevolkten. Daarom was het noodzakelijk, dat de kolonisten op jacht gingen.
Nu, daarvoor waren Paul Kruger en Nico Theunissen te vinden.
Herhaaldelijk gingen ze er op uit en telkens kwamen ze met een rijke jachtbuit thuis.
| |
| |
Toen ze nu op een keer weer op stap gingen, zei Theunissen: ‘Hoor eens hier, Paul, we moeten eens een afspraak maken. Je hebt al vaak erg gevaarlijke stukjes uitgehaald, die ook mij lelijk in het nauw brachten. Nu spreken we af, als een van ons beiden weer zoiets uithaalt, mag de ander hem een pak slaag geven.’
‘Daar ben ik het mee eens, zwager!’ antwoordde Paul, ‘en ik verlang al naar het ogenblik, dat ik jou eens onderhanden zal kunnen nemen.’
Theunissen verlangde daar volstrekt niet naar. 't Was waar, Paul was nog maar zeventien jaar oud, maar hij was toch reeds een boom van een kerel; zes voet lang, asjeblieft! Zo kwam het ook, dat hij nu al tot ordonnans was benoemd. Het is dus best te begrijpen, dat Nico er niets naar verlangde, met de grote handen van Paul kennis te maken.
Ze waren nog niet zo heel ver het veld ingereden, toen ze plotseling een kleine groep neushoorns ontdekten: een stier en twee koeien. Neushoorns zijn heel sterke en gevaarlijke dieren, maar er is een geluk: ze kunnen niet verder dan vijf meter voor zich uit zien. Zodoende kan men ze tamelijk dicht naderen, al moet dit ook met grote voorzichtigheid geschieden.
‘Ik neem de stier, Nico!’ riep Paul, ‘ga jij dan de beide koeien achterna! Straks zal ik je komen helpen!’
Paul reed nu heel voorzichtig de stier voorbij en sprong toen van zijn paard. De neushoorn moest hem nu voorbij komen op een afstand van ongeveer tien meter. Werkelijk kwam het beest zo dicht langs hem heen, zonder dat het de jager bemerkte. Zo was Paul dus in staat met één schot het geweldige beest dodelijk te treffen.
't Was niet de eerste neushoorn, die hij schoot. Een paar jaar te voren, tijdens de oorlog met Selikats, was hij op een patrouillerit geweest met zijn oom Theunis Kruger. Ze hadden toen een neushoorn (rhenoster) gezien en Theunis had zijn neef verlof gegeven, het eerst te schieten. Ook toen was het hem gelukt, het dier met het eerste schot te doden.
Zodra de stier gedood was, laadde Paul zijn tweeloops, sprong te paard en reed Nico achterna! Ha! daar zag hij hem al.
Theunissen joeg juist zijn tweede kogel door een der beide koeien. Maar dodelijk was ook dat tweede schot blijkbaar
| |
| |
niet, want het dier probeerde door een opening in de struiken weg te vluchten.
Daarom riep Theunissen Paul toe, dat hij niet van zijn paard moest springen, omdat de koe zeer wild was. Paul echter stoorde zich niet aan deze raad, omdat hij wist, dat Nico overdreven voorzichtig was. Hij sprong dus tóch van zijn paard en rende schuin voor de koe langs. Onmiddellijk stoof het woedende dier op hem af, maar even onmiddellijk gaf Paul vuur. Helaas, het slaghoedje weigerde. Paul had geen tijd om de tweede loop af te vuren en daarom draaide hij zich op z'n hak om en ging er van door. Maar een ongeluk komt zelden alleen, zo ook nu. Paul bleef met zijn voet in een wortel haken en sloeg voorover op de grond. In het volgende ogenblik had de neushoorn hem bereikt.
Gelukkig had de sterke horen van het dier zijn rug niet geraakt, maar met zijn snuit drukte de koe Paul tegen de grond, om hem daarna dood te trappen.
Maar...., de jonge jager had zijn tegenwoordigheid van geest behouden. Zijn geweer had hij nog steeds in de hand en terwijl hij zich vlug wist om te draaien, schoot hij zijn tweede schot af en plaatste het precies achter het schouderblad van het dier. De neushoorn sprong op zij en viel twee meter verder dood neer.
Theunissen kwam nu dichterbij.
Hij had het schot horen afgaan en meende, dat Paul door zijn eigen geweer gedood zou zijn.
't Was een hele opluchting, toen hij hem daar gezond en ongedeerd bij zijn buit zag staan.
Maar zodra de spanning gebroken was, herinnerde Nico zich de afspraak, die ze gemaakt hadden. Hij greep zijn sjambok en ranselde Paul, dat het een aard had. 't Hielp de dappere jongen niets, of hij al riep, dat hij reeds genoeg gestraft was, door de kneuzingen en verwondingen, die hij bij zijn val had opgelopen. Onbarmhartig bleef Nico doorranselen, totdat Paul zich eindelijk achter een doornstruik aan de strafoefening wist te onttrekken.
Korte tijd na dit avontuur ging Paul met zijn broer Klaas en zijn zwager Theunissen op de buffeljacht. De jacht op buffels is niet minder opwindend, dan die op neushoorns.
Dat had Paul kort te voren nog ondervonden. Hij was toen
| |
| |
met vijf kameraden op de buffeljacht gegaan. Alleen ging hij de ruige bosjes in, om te zien, of daar ook een buffel te schieten zou zijn. Zonder het te weten liep hij voorbij een troepje buffels, dat daar lag uit te rusten. Een eind verder zag hij de eerste buffels, naar hij meende. Nu, die kennismaking was verre van aangenaam. Nauwelijks kregen de dieren de jager in het oog, of een grote buffel stormde op hem af. 't Was een geluk, dat de horens van het dier zo ver van elkaar verwijderd stonden, dat zijn stoten telkens door de bomen werden opgevangen. Paul vluchtte door de bosjes naar zijn makkers terug en zag door de dichtheid van de struiken niets van het andere gevaar, dat hem dreigde. Al vluchtend stootte hij namelijk tegen het lichaam van een buffel, die juist bezig was op te staan. Kwaad over deze stoornis schopte het dier naar Paul en rukte hem met de poten de kleren van het lijf. Gelukkig wist hij te ontkomen en zodoende kwam hij toen met de schrik en een stel vernielde kleren vrij.
Paul wist dus heel goed, wat de buffeljacht betekende, toen hij er met Klaas en Nico op uitging.
Toen ze enige tijd op jacht waren, ontdekte Paul een buffelkoe. Hij schoot op het dier, doch trof het niet dodelijk. De koe wist in het dichte struikgewas te ontsnappen, waar hij haar met zijn paard niet volgen kon.
‘Maar hebben moet ik haar!’ bromde Paul.
Hij sprong van zijn paard, gaf dat aan Klaas en rende toen de koe achterna.
Het kwam er in de dichte struiken vooral op aan, de koe niet uit het oog te verliezen. Paul meende dan ook heus, dat hij de koe nog volgde, toen het dier plotseling met gevelde horens op hem af kwam.
Hij schrok dan ook niet weinig van deze vergissing, doch gelukkig had hij de tijd, om zijn geweer af te vuren.... maar helaas, ook ditmaal weigerde het geweer en hij moest het op een lopen zetten.
Nu waren er de laatste tijd veel zware regens gevallen en toen hij aan de haal ging, had hij het ongeluk midden in een groot moeras terecht te komen. De gewonde buffel ging hem ook dáár na en vóór hij de tijd had, overeind te krabbelen, stond de koe blazend voor hem. Zijn geweer viel in het water en toen de buffel hem een stoot wilde toebrengen, bleef
| |
| |
gelukkig één van de lange horens in de dikke modder steken.
Eén ondeelbaar ogenblik zag Paul zijn kans en hij maakte er onmiddellijk gebruik van. Hij pakte met zijn sterke handen de andere horen beet en drukte toen met alle macht de kop van het dier naar beneden, om het zodoende in modder en water te doen stikken.
Maar niets is sterker dan de nek van een buffel. Er ontstond daar in dat moeras dan ook een ontzaglijke worsteling. Paul moest al zijn kracht aanwenden om de kop van het sterke beest in de modder te houden, terwijl de buffel natuurlijk trachtte, zich aan Paul's greep te ontworstelen.
Zo worstelden en vochten ze!
Zo trokken en rukten ze!
Op 'n ogenblik zat Paul schrijlings op de nek van het dier, om op deze wijze met zijn volle zwaarte het dier er onder te houden. Dit duurde echter slechts kort, want hij gleed er af en toen kon hij nog alleen de snuit diep onder water houden.
Paul begreep best, dat hij op den duur niet in staat zou zijn, het beest in bedwang te houden.
Had hij zijn jachtmes maar, dan kon hij het dier doden. Met één hand de horen vasthoudende en neerdrukkende, trachtte hij met de andere zijn mes te grijpen. Doch dit was de reddende seconde voor de buffel. De horen was glad en modderig en Paul kon natuurlijk met één hand niet zoveel kracht zetten als met twee.
Plotseling rukte het dier zich dan ook los en klom het moeras uit. Hij zag zijn vijand niet, want de ogen van het beest zaten vol modder. Ook Paul sprong uit de poel en kroop achter de struiken. De beide vijanden zagen er erbarmelijk uit. Ze zaten van onder tot boven onder de modder. Maar al was deze buit hem dan ontgaan. Paul was blij, dat hij er het leven had afgebracht.
Intussen had dit hachelijke avontuur allerminst zijn jachtlust gedoofd.
Hij veegde de dikste modder van z'n kleren, droogde zijn geweer af en zette onvermoeid de jacht voort. Daarbij gelukte het hem nog twee buffels te schieten.
Een veel hachelijker avontuur beleefde Paul Kruger met een olifant.
Eens had hij met zijn vader in de Mozilikatze-pas gestaan
| |
| |
en hadden ze de grote kudden olifanten gezien. Casper Kruger had toen achter deze dieren aangewild, maar Commandant Potgieter had het hem verboden.
Op zekere dag sprak Paul met Adriaan van Rensberg af, om op de olifantenjacht te gaan. Ze namen een aantal Kaffers mee als helpers.
Zodra er een kudde olifanten in het zicht kwam, reed Paul zijn vriend vooruit, om een mooi schot te kunnen plaatsen. Maar dat gelukte hem niet en daar was zijn paard de schuld van. Paul reed die dag op zijn geliefd paard ‘Tempus’, een krachtig dier, zoals er in de gehele omtrek geen meer te vinden was. Dit paard had echter een vreemde gewoonte. Als Paul uit het zadel sprong, liep het paard eerst nog eens om zijn baas heen. Dit was een uiting van zenuwachtigheid en Paul moest het altijd eerst tot kalmte brengen, voordat hij kon schieten.
Terwijl hij nu bezig was om Tempus te kalmeren, hoorde hij plotseling Adriaan heel hard schreeuwen. Hij keek op en zag dat een wijfjes-olifant in volle vaart op hem afkwam. Onmiddellijk wilde hij weer op zijn paard springen, maar de olifant was zó dicht bij, dat de struiken, die hij neertrapte, Paul's voet vastklemden. Met inspanning van alle krachten wist hij zijn voet los te rukken, maar toen was het te laat, om in het zadel te springen en daarom trachtte hij zich te voet te redden. Trompettend en met haar slurf slaande, achtervolgde het woedende dier de koene jager. Het werd nu voor Paul een ren op leven en dood. Als het dier hem wist te bereiken, was zijn lot beslist en zou hij onder de poten verpletterd worden. Geen wonder dus, dat hij liep, wat hij lopen kon. Lastig was het, dat er zoveel kreupelhout groeide, waar Paul zich doorheen moest wringen, terwijl de olifant de takken als lucifershoutjes afknapte.
De Kaffers, niet minder verschrikt dan hun baas, renden onder luid misbaar voor hem uit.
Opeens kreeg Paul 'n idee.
Als hij probeerde de achterste kaffer in te halen, zou de olifant misschien die Kaffers gaan nazetten. Hij zou dan kans krijgen, om terzijde te springen en het dier de volle laag te geven uit zijn vierponder. Maar van dat mooie plan kwam niets, omdat de olifant blijkbaar moe werd en ineens bleef stilstaan.
| |
| |
Adriaan, die de stoet te paard was gevolgd, meende nu een kans te hebben, het dier te schieten. Ook Paul was bezig zijn geweer aan te leggen, zodat het lot van de olifant nu bezegeld scheen.
Maar jawel.... er viel geen schot, want juist toen Paul zou vuren, zag hij Van Rensberg met een grote boog door de lucht vliegen en op de grond terecht komen. Zijn paard was bij de snelle rit in een met gras overgroeid gat gestapt en tuimelde neer. Van de ontsteltenis, die hierdoor ontstond, maakte de olifant gebruik, door aan de haal te gaan.
Maar Paul liet het er niet bij zitten.
Nauwelijks was Adriaan weer op de been, of hij verzocht hem terug te lopen en zijn paard op te vangen, terwijl hij zelf te voet de olifant achterna zou gaan.
‘Nee, neef Paul,’ zei Adriaan, ‘dat zul je laten, hoor! Je bent nu net aan de dood ontsnapt en wil je je nu wéér in gevaar begeven?’
‘Ik moet die olifant hebben, die me zo'n last heeft veroorzaakt!’ bromde Paul. ‘Nee, Adriaan, praat maar niet, ik ga er achteraan!’
Van Rensberg begreep wel, dat Paul toch niet tot andere gedachten te brengen was en dus liet hij zijn vriend gaan. Alleen riep hij hem nog toe: ‘Hier zijn tsetse-vliegen, Paul, dat wordt gevaarlijk voor onze paarden!’
‘Ga dan maar terug met de paarden!’ schreeuwde Paul nog en weg was hij, de olifanten achterna. Werkelijk gelukte het hem nog twee olifanten neer te leggen en als een overwinnaar kwam hij bij zijn makkers terug.
Doch Paul zou deze triomf duur betalen.
Zijn geliefd paard Tempus was tijdens deze jacht door de giftige tsetse-vlieg gestoken. Kort na zijn thuiskomst, toen de regens begonnen te vallen, werd Tempus ziek en al spoedig stierf het dier, bijna geheel uitgeteerd, door het vliegengif.
Toen Paul korte tijd later met Van Rensberg op de leeuwenjacht ging, beleefde hij een avontuur met een zijner honden.
Ze hadden een troep honden meegenomen, die om de leeuwen bleven staan blaffen, zodra die gevonden waren. Maar één van de honden was daartoe veel te bang. Hij durfde niet verder dan tien meter van zijn baas vandaan en of ze hem met stenen gooiden, of op een andere manier opjoegen,
| |
| |
het hielp niets. Hij bleef luid blaffend op dezelfde plek staan. Hij was te bang, om bij de jagers vandaan te gaan en zich bij de andere honden te voegen, maar hij was tevens te trouw, om zijn baas in de steek te laten.
Plotseling viel één van de leeuwen de andere honden aan, die nu in alle richtingen wegstoven. Toen liep de leeuw naar de bange hond, maar deze vluchtte niet. Hij beefde en jankte wel van vrees, hij keek wel telkens naar zijn baas, om te zien, of deze ook op de vlucht ging, maar hij bleef, waar hij was.
Reeds was de leeuw de hond tot op vijf meter genaderd, toen een welgemikt schot van Paul het roofdier tegen de grond deed tuimelen. En toen was weer de bange hond de enige, die op de leeuw afstoof en hem beetpakte, terwijl de andere honden in geen velden of wegen waren te vinden. Het dier was bijna gestorven van angst, maar uit trouw voor zijn baas was hij op zijn gevaarlijke post gebleven.
Voorlopig had Paul Kruger nu echter genoeg van de jacht. Het werd meer dan tijd, dat hij zijn volle aandacht aan de boerderij ging wijden.
|
|