Paul Kruger, de leeuw van Zuid-Afrika
(ca. 1950)–P. de Zeeuw– Auteursrecht onbekend
[pagina 36]
| |
Hoofdstuk V.
| |
[pagina 37]
| |
ling was onder de Moroko-Kaffers. Hij bracht medicijnen en proviand mee en de ossen waren om de wagens te trekken. Want de dappere Boeren van de Vechtkop waren natuurlijk ook hun trekossen kwijt en zaten zodoende op een eiland. Maar nu bracht dominee Archbell uitkomst. Casper Kruger snelde terug naar het kamp, om dit goede nieuws te gaan vertellen. Dat was een vreugde! De zieken en gewonden werden natuurlijk het eerst geholpen en toen die drukte voorbij was, vroeg Sarel Celliers, wat de predikant nu eigenlijk van plan was. Dat was gauw gezegd. Dominee Archbell wilde hen allen meenemen naar Thaba 'N Sjoe. Het opperhoofd van de Moroko-Kaffers was een vriendelijk man. Hij zou de Boeren helpen, zoveel hij kon. Dat was het plan van de predikant. Maar daarover moest eerst eens lang en breed worden gesproken. Want terug naar Thaba 'N Sjoe betekende: terug ver naar het Zuiden, tot bijna aan de Oranje-rivier. En het land waar ze nu vertoefden, hadden ze nog wel gekocht van Makwana!’ Maar zij begrepen toch ook, dat ze hier voorlopig niet konden blijven en daarom besloten ze ten slotte maar met dominee Archbell mee te gaan. Het was Paul maar half naar de zin, dat ze nu weer terug gingen, maar er was niets aan te doen, het moest! De Kaffer-kapitein Moroko ontving hen vriendelijk en voorzag de Boeren van alles, wat ze nodig hadden. Nog maar kort bevonden zij zich te Thaba 'N Sjoe, toen er een nieuwe trek aankwam. Het was Gert Maritz, die met honderd wagens, goed onderhouden ossen en enorme kudden schapen en runderen uit de Kaapkolonie kwam. Het eerste besluit, dat nu werd genomen was: verder trekken! Maar om dit te kunnen doen, moesten de mannen van Potgieter eerst hun vee terughebben, dat de Matabelen hun hadden ontstolen. Telkens trokken nu troepjes Boeren er op uit. Ze kwamen terug, de een met wat meer, de ander met wat minder, maar veel was er niet te halen, want de Matabelen waren met hun buit achter de Magaliesbergen teruggetrokken en daar waren ze veilig. Ondertussen was Casper Kruger naar Natal getrokken. | |
[pagina 38]
| |
Natal is het land tussen de Indische Oceaan en het Drakengebergte. Daar vertoefde Piet Retief met een grote Trek en Casper meende, dat er mettertijd voor hem ook wel een plaats in Natal te krijgen zou zijn. Daar zou hij het liefst wonen. Maar het land was nog niet het eigendom van de Boeren. Retief was nog aan het onderhandelen met de Zoeloekoning Dingaan. Casper Kruger stelde veel belang in deze onderhandelingen en daarom trok hij naar Natal. Hij drukte Paul op het hart goed voor moeder en de zusjes te zorgen en de jongen was niet weinig trots, dat vader hem zo'n gewichtige taak opdroeg. Hij moest er maar voor zorgen, dat hij goed kon schieten, als Casper terug kwam, had hij gezegd. Toen vertrok vader naar Natal....
Ja, daar stond Paul nu! Hij was op jacht gegaan, heel in z'n eentje, om moeder en de zusjes vers vlees te bezorgen en dat was gelukt ook. Hij had een mooie blesbok geschoten. Maar nu bleek dat beest zo zwaar te zijn als lood. ‘Hoe krijg ik m'n jachtbuit nu thuis?’ mompelde Paul. Hij was voor z'n twaalf jaar een ferme stevige jongen, maar zo'n zwaar beest mee naar huis sjouwen, dat ging toch boven z'n macht. Paul zette zich op een klipsteen, om over het geval na te denken. ‘Jammer dat vader er nu niet is,’ mompelde hij. Casper was al maanden lang weg en moeder Kruger maakte zich soms heel ongerust. Als haar man daar in dat verre Natal maar geen ongeluk overkwam. Ja, daar had Paul ook al dikwijls over gedacht. Natal behoorde aan de Koning der Zoeloe's, Dingaan, en zo'n heel gemakkelijk heer was dat nu juist niet. Piet Retief echter had goede moed gehad; hij zou met Dingaan wel tot een accoord komen en Casper Kruger had op zijn woord vertrouwd. Doch er waren nu al maanden verlopen, zonder dat men iets van de onderhandelaars had gehoord en in de wagen van de Krugers werd heel dikwijls over vader, die maar niet terugkwam, gepraat. Opeens hief Paul het hoofd op. Hoorde hij het goed? Was dat de hoefslag van een paard? | |
[pagina 39]
| |
Ja zeker, dat had hij niet mis; er naderde beslist een ruiter. Paul sprong op, hield de hand boven de ogen en staarde in de richting, vanwaar het geluid kwam. ‘Werkelijk!’ mompelde de jongen, ‘het is vader!’ Zijn valkenogen hadden de forse figuur van Casper Kruger al op grote afstand herkend. Hij ging nu op de klipsteen staan, waarop hij zo pas had gezeten en zwaaide met zijn hoed naar de snel naderende ruiter. Kruger herkende zijn jongen en weldra had hij hem bereikt. ‘Ha, is U daar eindelijk, Vader!’ riep Paul, ‘wat zal moeder blij zijn, zij maakt zich al zó ongerust.’ ‘Ja, ik ben er Goddank weer Paul; maar we gaan nooit naar Natal, dat wil ik je alvast verzekeren! Wat heb je daar, Paul?’ ‘Een blesbok, Vader!’ ‘Heb jij die geschoten?’ ‘Ja, ik heb dat beest neergelegd, want moeder had vlees nodig, maar nu is de knaap zo zwaar, dat ik hem niet kan meenemen.’ ‘Dan ben ik precies op tijd gekomen, denk ik,’ zei Kruger lachend. ‘Wacht, we zullen de bok op de rug van mijn paard leggen!’ Kruger sprong van zijn paard en vader en zoon hesen de jachtbuit van Paul op de brede rug van het dier. Toen gingen ze op stap naar het kamp. Onderweg deed Paul wel honderd vragen, maar Casper Kruger was niet erg spraakzaam. ‘Vanavond zal ik alles vertellen, wat ik beleefd heb, Paul; 't is vreselijk geweest, heel vreselijk, dat kan ik je alvast wel zeggen. En nu moet jij me eens vertellen, hoe het met jullie gegaan is.’ Nu daarvoor was Paul te vinden. Hij vertelde over de vriendelijke kapitein van de Moroka-Kaffers, over de schapen en de koeien. Het kleinste zusje had kinkhoest gehad; dat was heel akelig geweest. Soms moest ze zó hoesten, dat ze er blauw van werd. Maar nu was ze gelukkig weer bijna beter. Ze kreeg alleen af en toe nog maar een hoestbui. | |
[pagina 40]
| |
‘En heb je goed op de schapen gepast, Paul?’ ‘Heel goed, Vader, één schaap heeft een poot gebroken en dat was eigenlijk nog de schuld van die domme Columbus. Maar 't was niet zo erg, want moeder was erg verlegen om schapenvlees en daarom hebben we het beest toen maar opgegeten.’ ‘Of je goed kunt schieten, behoef ik niet te vragen. Dat zie ik aan de blesbok, die we bij ons hebben. Je krijgt nu een ander geweer van me, dat heb je eerlijk verdiend. En dan ga je maar rustig door met oefenen.’ ‘Heerlijk!’ riep Paul en hij maakte een luchtsprong van wel drie voet hoog. Zo babbelend hadden ze spoedig het lager bereikt. Moeder Kruger liepen van vreugde de tranen over de wangen, toen ze na zoveel maanden haar man weer ongedeerd terugzag. Paul verlangde al naar de avond. Dan zou vader immers vertellen over Dingaan de Kafferkoning. Eindelijk was het avond. Het kampvuur brandde en heel wat Boeren zaten er om heen, om het verhaal van Casper Kruger te horen. Paul zat er ook bij. Hij mocht weer voor het kampvuur zorgen net als op die avond, toen hij een leeuw had ontdekt. ‘Ja, mensen,’ begon Kruger, ‘het is een vreselijke geschiedenis, die zich daar in Natal heeft afgespeeld. De bloedhond Dingaan heeft Piet Retief en zijn mannen als schurftige honden laten doodslaan!’ ‘Ontzettend!’ ‘Maar laat ik het verhaal geregeld vertellen! De eerste keer, dat Retief naar Oemgoengoendhlovoe, de hoofdstad van Dingaan, ging, om over Natal te onderhandelen, ben ik mee geweest. Na veel voorzichtig praten en onderhandelen kregen we Dingaan zover, dat hij beloofde aan de Boeren al het land tussen de Toegela- en de Oemzinvoeboe-rivier te zullen afstaan. Maar hij stelde daarbij één eis. Het opperhoofd Sinkozella had hem een grote menigte runderen ontstolen en nu wilde Dingaan, dat de Boeren die beesten van de veedief terughaalden. Als ze dát hadden gedaan, zou hij het contract tekenen. Retief beloofde dit te zullen doen en zo gingen we er op uit, om het vee van Sinkozella af te nemen.’ | |
[pagina 41]
| |
‘Dat gelukte natuurlijk!’ viel Paul z'n vader in de rede. ‘Zeker gelukte dat, we wisten al het vee te heroveren, doch één ding was jammer, Retief liet de veedief zelf weer gaan. Dat had hij niet moeten doen, want nu had Dingaan een reden, om de Boeren niet te vertrouwen en te menen, dat zij met Sinkozella onder één hoedje speelden. Goed, we hebben dat vee naar Dingaan gebracht en de koning was bijzonder in zijn schik, dat hij zijn bezit weer terug had. Hij beloofde Retief, dat hij hem nu geheel Natal zou afstaan. Retief beloofde, dat hij over enige tijd zou terugkeren en dan zouden ze samen het contract opmaken en tekenen. Werkelijk is Retief weer gegaan, begin December.Ga naar voetnoot1) Dat zou dan zijn laatste bezoek zijn, dat hij aan de Zoeloe-koning bracht.’ ‘Ging U niet mee, Vader?’ vroeg Paul. Nee, jongen en ik mag nu achteraf God wel danken, dat het zó is afgelopen, want anders hadden jullie me nooit weer gezien.’ Ja, dat begreep Paul ook en hij luisterde naar wat vader verder te vertellen had. ‘Ik kon dan niet mee,’ vertelde Kruger verder, ‘en bleef in het kamp rustig de terugkomst van Retief afwachten. En daar komt me op zekere morgen in de eerste helft van Februari een Zoeloe ons kamp binnen, met de verpletterende tijding, dat Retief en al zijn mannen zijn gedood. Alles was naar wens verlopen, het contract, dat door zendeling Owen was opgesteld, was door Dingaan en twee van zijn induna's getekend, verder hadden ook Retief en nog vijf van zijn mannen het document ondertekend. Dingaan wenste toen ter bezegeling van de overeenkomst nog enige feestelijkheden te geven. Ook verzocht hij Retief met zijn Boeren hem een ruiterdans te laten zien, omdat de Zoeloe's in hun land geen paarden kennen. Retief stemde toe, de Boeren stelden zich op in twee rijen en joegen op elkaar in, terwijl zij voortdurend galoppeerden. Deze ruiterdans schijnt op Dingaan 'n diepe indruk te hebben gemaakt en misschien heeft hij zich heimelijk bevreesd gemaakt voor de macht der Boeren. Toen is vermoedelijk het snode plan in hem opgekomen, om het blanke opperhoofd | |
[pagina 42]
| |
met zijn mannen te vermoorden. Zo lang mogelijk echter wilde hij de schijn van vriendschap bewaren. Na afloop van de ruiterdans vroeg Dingaan, of de Boeren binnen de omheining van zijn paleis wilden komen. Ze konden dan samen voor afscheid een kroes kafferbier drinken, terwijl zijn mannen een krijgsdans zouden uitvoeren. De Boeren moesten natuurlijk ongewapend verschijnen, dat is de gewoonte. De niets-kwaads-vermoedende mensen deden het en dit werd juist hun ongeluk. Al dansende sloten de zwarten hen hoe langer hoe nauwer in en toen ze tenslotte geheel omsingeld waren, brulde het zwarte monster: “Doodt de tovenaars!” Dat was het sein voor de algemene moord. Niet één van al de mannen is aan de dood ontsnapt. Op Dingaan's bevel werd Retief tot het laatst gespaard. Hij moest machteloos toezien, dat al zijn trouwe vrienden werden doodgeslagen. Toen kwam hij aan de beurt en onderging hetzelfde lot. Het hart en de lever heeft men hem uit het lichaam gesneden en begraven onder het pad dat van Natal naar Oemgoengoendhlovoe leidt. De bijgelovige zwarten menen, dat nu nooit één Boer het meer wagen zal, om langs die weg te gaan!’ ‘Maar dat zullen ze anders ondervinden!’ viel Theunis Kruger zijn broer in de rede. ‘Wat meen je Casper, zouden de Boeren uit Natal wraak nemen over de dood van Retief en zijn mannen?’ ‘Dat zijn ze stellig van plan; we zullen daarvan wel meer horen. Toen ik Natal verliet, was Andries Willem Pretorius druk bezig een aanval op de Zoeloe's voor te bereiden. Hij wilde echter eerst nog de komst van nieuwe trekboeren uit de kolonie afwachten. 't Is trouwens nu winter en de tijd is niet gunstig voor een aanval. Maar zodra de zomer in het land is, gaat het er op los, wees daar zeker van. Ik kon die veldtocht echter niet afwachten. Ik verlangde naar mijn vrouw en de jongens en bovendien had ik van Natal wel zoveel gezien, dat ik geen lust had, mij daar blijvend te vestigen!’ Het werd nu stil in de kring der Boeren. Ieder was bezig met zijn eigen gedachten en die gedachten waren allesbehalve vrolijk. Het verschrikkelijke verhaal, dat Casper Kruger had verteld, had diepe indruk op hen gemaakt. | |
[pagina 43]
| |
‘Paul,’ zei Casper Kruger opeens, ‘kijk eens naar het vuur!’ De jongen sprong op en rende naar de hoop hout. Weldra kwam hij met een armvol dorre takken terug en wierp die op het bijna uitgedoofde kampvuur. Nu had hij mogen opblijven, om naar het verhaal van zijn vader te luisteren en daar had hij warempel het hele kampvuur vergeten! Maar dat was ook heus geen wonder. Met open mond had hij zitten luisteren naar het verschrikkelijke verhaal, dat vader had verteld. Zodra het vuur weer helder opvlamde, stuurde vader Paul naar bed en geen vijf minuten later lag de jongen in zijn slaapzak. Doch van slapen kwam niets. Het vreselijke verhaal, dat vader verteld had, had hem geweldig aangegrepen. Was ik maar groot, dacht hij. 't Zou niet lang meer duren en dan was hij dertien jaar. Gelukkig kon hij al goed schieten. Hij had die bok vandaag toch ook maar bij het eerste schot neergelegd. Nu kreeg hij een beter geweer van zijn vader en dan zou hij oefenen, elke dag weer opnieuw.
Buiten bij het kampvuur verstomden de gesprekken. Met hoofden vol gedachten en zorgen zochten de Boeren hun slaapplaatsen weer op. Wat zou de toekomst brengen voor de kleine dappere troep Trekboeren? Dat was alleen aan God bekend. |
|