Paul Kruger, de leeuw van Zuid-Afrika
(ca. 1950)–P. de Zeeuw– Auteursrecht onbekend
[pagina 29]
| |
Hoofdstuk IV.
| |
[pagina 30]
| |
moest hij nu van anderen vernemen, dat de Witmensen aan de andere kant van de Vaalrivier bezig waren op zijn wild te schieten? Wat dacht die Makwana wel! Driftig stapte de zwarte dikkerd heen en weer, terwijl zijn roodgestreepte blauwe mantel koddig heen en weer wapperde. Wacht, hij zou het ze wel eens afleren. Geschenken wilde hij hebben en anders.... Maar van dit alles wisten de verspreid wonende Boeren nog niets.
Paul Kruger had z'n oude Sanna weer geladen. Met moeite hief hij het zware geweer omhoog, om te mikken op een vogel, die in een wilde-vijgeboom zat. Maar onmiddellijk liet hij zijn Sanna weer zakken. Zag hij het goed, kwam daar een ruiter aanrijden? Nee maar, dat was er een, die haast had. Verbazend, wat liet die kerel zijn paard rennen. De ruiter was nu vlak bij Paul gekomen en thans zag de jongen, dat de man heel bezorgd keek. Die heeft vast een slechte boodschap, dacht Paul en hij draafde hem achterna. Casper Kruger stond een pijp te roken bij zijn wagen, toen de Boer van zijn dampend paard sprong. ‘Wel, neef,’ zei Casper vriendelijk, ‘jij bent ook vroeg vanmorgen, wat hapert er aan?’ ‘Selikats heeft ons vannacht overvallen, Oom,’ zei de man gejaagd. ‘De Liebenbergs zijn vermoord en hun wagens zijn in brand gestoken. Er zijn nog meer slachtoffers. Ik rijd al de wagens langs, om de mensen te waarschuwen,’ verklaarde de man. ‘Ga dan eerst naar de wagen van Sarel Celliers. Potgieter is op reis en Celliers is nu onze commandant. Kijk daar ginds achter die hoge klipsteen, neen, die daar rechts, juist, daar staat de wagen van Oom Sarel.’ De man sprong te paard, groette en reed verder. Met ontzetting had Paul de boodschap van de man aangehoord. Wat was dat verschrikkelijk! Vannacht, terwijl hij rustig lag te slapen, waren die arme Liebenbergs vermoord door de wrede mannen van Selikats. In z'n verbeelding zag hij de zwarte horden door het veld | |
[pagina 31]
| |
rennen en de weerloze mensen overvallen. Hij zag hun scherpe assegaaienGa naar voetnoot1) door de lucht vliegen en de mensen in hun slaap doden. Hij verbeeldde zich de vlammen te zien opstijgen van de brandende wagens. Zeker zouden de mannen zich verdedigd hebben; ze hadden hun geweren afgevuurd, hadden veel Kaffers neergelegd, maar de overmacht was te groot geweest. Telkens en telkens was er een nieuwe golf van zwarte Matabelen, met hun versierde hoofden, komen aanrollen. Als wanhopigen hadden de mannen hun vrouwen en kinderen verdedigd. Vergeefs.... ze waren gedood en bij het licht, dat de brandende wagens gaven, dreven de Kaffers het vee der Boeren voor zich uit. Paul zag in z'n verbeelding het nachtelijk drama voor zijn ogen afspelen. Hij had z'n ou-Sanna nog in de hand. ‘Mag ik ook schieten, Vader?’ vroeg hij. Doch Casper Kruger hoorde z'n jongen niet. Hij was de wagen ingeklommen en had aan zijn vrouw het vreselijke nieuws verteld. ‘Wat moeten we nu, Casper?’ vroeg ze bedaard. ‘Zo gauw mogelijk alle wagens bij elkaar brengen, tenminste dat is mijn mening. Ik weet niet hoe Celliers er over denkt, maar ik zou een stevig kamp willen maken en dan rustig die kerels willen afwachten.’ ‘Denk je dan, dat ze terugkomen?’ ‘Dat doen ze beslist!’ Casper sprong de wagen alweer uit. Ha, daar ginds kwam oom Sarel al aan. Paul stond daar nog altijd met z'n ou-Sanna. ‘Vader, mag ik nu ook schieten?’ vroeg hij driftig, want hij begreep best, dat vader niet meer zou luisteren, als oom Sarel er was. ‘Misschien wel, Paul, misschien wel, maar vooreerst nog niet. Eerst moet je moeder helpen, want er zal nu heel wat werk komen. Daarop liep Casper Kruger Sarel Celliers tegemoet. ‘Dat is een kwade boodschap, Oom,’ zei hij. ‘Oom moet maar zeggen, wat er gebeuren moet.’ | |
[pagina 32]
| |
‘Alle wagens uit de omtrek moeten dadelijk hier heen komen,’ zei Celliers vastberaden. ‘Ik heb de boodschapper opdracht gegeven, dit uit mijn naam overal te zeggen.’ ‘Precies Oom, zo had ik het ook gedacht!’ Reeds een paar uur later kwamen de eerste wagens aanhotsen. Celliers wachtte totdat alle wagens er waren. Hij had er drie en vijftig. Vijftig wagens liet hij nu in een vierkant opstellen en ze alle aan elkaar vastbinden. Hiervoor gebruikte men de jukriemen van de ossen. De disselboom van de ene wagen werd vastgebonden aan de achterwielen van de vorige wagen. De ruimte die tussen de wagens overbleef, moest opgevuld worden met grote takken van de doornboom. Paul moest er met Columbus en Simson op uit, om takken te hakken en, behalve deze drie, gingen er nog heel wat meer op uit. Vrachten takken werden er in korte tijd aangesleept. Er was nu een vierkant kamp ontstaan. Midden in die ruimte stonden de drie overgeschoten wagens, die bestemd waren voor de gewonden. Een klein primitief kanon werd opgesteld. De geweren werden schoongemaakt en goed in het vet gezet. Toen begonnen de vrouwen lood te smelten en kogels te gieten. Zodra al de open ruimten tussen de wagens met takken waren gevuld, werden de overgebleven takken bij de poort gelegd. Men had namelijk op één plaats, tussen de wagens een opening gelaten, die als poort moest dienst doen. De bedoeling was, dat de mannen te paard de vijand tegemoet zouden rijden, om hem zoveel mogelijk afbreuk te doen. Konden ze de overmacht niet meer tegenhouden, dan zouden ze zo snel mogelijk naar het kamp terugkeren en zodra ze binnen waren, moesten dan de links en rechts van de poort liggende doorntakken in de poort worden opgestapeld. Met koortsachtige haast werd er gewerkt en het was een hele geruststelling, toen Celliers eindelijk verklaren kon, dat de wagenburcht af was en men nu gerust een aanval van de Kaffers kon afwachten. Maar die aanval kwam niet! De gehele Septembermaand verliep, zonder dat er één Kaffer kwam opdagen. 't Was heerlijk lenteweer en het vee graasde in de malse grasvlakten. Paul Kruger was alle dagen druk in de weer met zijn | |
[pagina 33]
| |
schapen en van leren bij meester Roos kwam maar heel weinig terecht. Zo ongemerkt was het October geworden. Toen pas kwam het bericht, dat de Matabelen weer in beweging waren gekomen. Celliers rekende er op, dat nu ook zijn kamp een beurt zou krijgen. Hij beschikte over drie en dertig strijdbare mannen. Al deze mannen hadden met hun vrouwen en kinderen weken lang in spanning afgewacht, of de vijand zou komen opdagen. Eindelijk was het ogenblik aangebroken, dat de mannen de vijand tegemoet konden rijden. Ze sprongen op hun kleine taaie paarden en reden de poort uit. Paul stond buiten de poort en keek hen na. Jammer toch, dat hij nog maar elf jaar was. Hoe graag zou hij meegegaan zijn! Maar dat kon hij niet, daaraan was nu eenmaal niets te doen en toen de mannen uit het gezicht verdwenen waren, liep hij vlug het kamp binnen, om zijn moeder te gaan helpen. Er was nog genoeg te doen. Maar veel zin in het werk had de jongen nu niet. Hij was met zijn gedachten bij de mannen, die uitgereden waren. Zouden ze nu al op de Kaffers gestuit zijn? Scherp luisterde hij, of hij geen schoten hoorde knallen. Werkelijk, daar viel het eerste schot, spoedig gevolgd door tal van andere. Nu hield Paul het op de grond niet meer uit. Hij klauterde op de wagen en ging bovenop de huif liggen. Strak tuurde hij in de richting, vanwaar hij de schoten had gehoord. Hij probeerde rookwolkjes te ontdekken, maar inplaats, dat hij die zag, daagden ineens de ruiters op. Ze reden een eind terug, hielden dan halt en vuurden op de naderende zwarten. Paul wist, wat dit betekende, vader had het hem nauwkeurig verteld. De assegaaien van de Kaffers konden op z'n hoogst een worp van zestig meter bereiken. De Boeren zorgden er dus voor, dat ze altijd minstens die afstand van de Kaffers verwijderd bleven. Hun geweren troffen nog doel op een afstand van negentig meter. Telkens als de Boeren stand hielden, schoten ze hun geweren af en maaiden ze de voorste rijen der vijanden weg! Wanneer die dan weer verwoed verder stormden, reden de Boeren een eind terug en losten weer een salvo. Op die manier sneuvelden er wel veel Kaffers, maar de | |
[pagina 34]
| |
vijand werd daarmee niet op de vlucht gedreven. Wat hadden enkele honderden Kaffers te betekenen op een massa van minstens vijfduizend? Al dichter naderden zij intussen het kamp en toen zij bemerkten, dat de Kaffers van zins waren, om hen de terugtocht af te snijden, wendden zij de teugel en reden spoorslags naar de poort in het kamp. Paul zag hen naderen. Hij rolde bijna van de wagen af, zo'n haast maakte hij om bij de poort te komen. Want die poort moest nu onmiddellijk met doorntakken worden dichtgemaakt en daaraan wilde hij meehelpen. Allen waren behouden binnengekomen. Ze sprongen van hun paarden en op een wenk van Sarel Celliers knielden allen en terwijl buiten de wagenburcht de grond dreunde van de voetstappen der duizenden zwarte krijgers, smeekten deze Boeren met gebogen hoofd tot God om redding.... Daarna nam iedere Boer zijn plaats in, achter de doorntakken, die de openingen versperden. Al duidelijker werd het getrommel van de assegaaien op de schilden gehoord. Nu waren ze al heel dichtbij. Maar nog gaf de commandant niet het bevel tot schieten. Pas toen zij ongeveer negentig meter van het lager verwijderd waren, klonk zijn krachtige stem: ‘Vuur!’ Een geweldig salvo knalde en Paul zag hoe tientallen zwarten tegen de grond tuimelden. Even was er een aarzeling.... toen stormden de Matabelen weer vooruit, om dadelijk daarop met een nieuw salvo ontvangen te worden. Langzaam, maar zeker, bleven ze vooruit dringen. Eindelijk waren ze het kamp zo dicht genaderd, dat ze hun assegaaien over de versperringen van doorntakken konden heen werpen. Toen werd het daarbinnen wel een beetje gevaarlijk. Doch gelukkig, slechts drie mensen werden gewond, ondanks het feit, dat een wolk van assegaaien binnen het kamp was neergevallen. Nu stonden de Kaffers reeds vlak bij de wagens. Ze konden met hun lange lansen door de takkenversperring heensteken. Sarel Celliers kreeg een prik in z'n heup, maar, zijn pijn | |
[pagina 35]
| |
verbijtend, trok hij de spies er uit en doodde daarmee zijn aanvaller. Nu brandde er een salvo los, zoals er nog niet één was gehoord. Alle geweren werden tegelijk afgeschoten. Dit bezorgde de vijand zulk een geweldig verlies, dat hij terugdeinsde. Nog enkelen hielden stand, doch toen ging de hele bende, onder het slaken van de lelijkste kreten, op de vlucht. Paul had al die tijd vlak achter zijn vader gestaan. Terwijl Casper Kruger vuurde, laadde Paul vlug het tweede geweer van zijn vader. Zodoende kon deze onophoudelijk doorvuren. 'n Enkele keer had Casper gezegd, dat de jongen dekking moest zoeken, maar Paul dacht er niet aan. Dapper bleef hij bij zijn vader, hem telkens weer het geladen geweer aanreikend. Toen de vijand was teruggetrokken, ging men de gesneuvelden tellen. Vierhonderd Kaffers lagen rondom het kamp. Van de Boeren waren er elf gewond, terwijl er helaas twee waren gesneuveld: Nicolaas Potgieter en Pieter Botha. Andermaal bogen de Boeren hun knieën, thans om God te danken voor de behaalde overwinning. De plaats, waar deze strijd plaats had gehad, noemden ze Vechtkop en zo heet die plaats vandaag nog. |
|