| |
| |
| |
Tiende Hoofdstuk.
In China terug. - De Boxers. - Wederzien met Pellinski en Tatiana.
Toen Heiner in den winter in China teruggekeerd was, vond hij den toestand zeer veranderd. Reeds aan boord had men het druk over de toenemende vijandige stemming tegenover de vreemdelingen en over de wreedheden, bedreven op Europeanen. Dat was nu echter sedert de Europeanen het hebben betreden, niets nieuws in China, het land van de alleroudste beschaving. Doch dit keer scheen alles systematisch geregeld te zijn. ‘De Boxers hebben het gedaan,’ heette het, als de een of andere wreedheid werd vermeld. De Boxers schenen overal te zijn, in het geheele land, vooral echter in het Noorden, in de provincie's Petsjili of Tsjili en Sjantoeng. En de regeering scheen zich geen bijzondere moeite te geven, de booze knapen onschadelijk te maken. Ja er waren personen, die ronduit beweerden, dat zij de oproerlingen eenvoudig beschermden. Over den keizer sprak niemand meer. Of hij achter de muren van de ‘Verboden Stad’ nog op het eiland in den lotosvijver zat, waar hij zich bezig hield, zooals men vertelde, met geiten door de papieren vensters van zijn woning te laten springen, of dat hij als schijnfiguur door de keizerin aangehouden werd.... hoe het zij, iedere bepaling kwam enkel van haar. Zij had onlangs den nieuwen troonopvolger geproklameerd, Po-Tsjen, den zoon van prins Toean. Daardoor was deze nog meer op den voorgrond getreden, hetgeen den vertegenwoordigers van vreemde machten voorzeker niet aangenaam was, daar zij met hem als grootkamerheer hadden te onderhandelen. Het was een kleine ruwe Mandsjoe met wreede, grove trekken en hij maakte zelden een geheim uit zijn haat tegenover de vreemdelingen, in tegenstelling van prins Tsjin.
| |
| |
‘Weet jij iets aangaande de Boxers, Afong,’ vroeg Heiner eens, toen zij nog aan boord waren.
Maar er was niet veel uit Afong te krijgen. ‘Boxers’ een geheim genootschap. Teeken voor Boxers heet in het Chineesch ‘gerechtigheid’ en ‘vuist’.’
Inderdaad bezit ieder Chineesch letterteeken een abstracte en een concrete beteekenis. ‘Een mooie gerechtigheid, die den “dood der vreemdelingen” als haar leuze kiest!’
Afong haalde zijne schouders op, alsof hij van niets wist; toen Heiner er echter aan toe voegde, dat de Boxers enkel door verandering van naam wel te voorschijn zullen zijn gekomen uit een andere secte, namelijk die van het ‘Lange Mes’, toen schrikte Afong toch even.
‘Dan kunnen wij ook dien schurk van een Dick onder hunne vanen vinden.’
‘Hoe heer weet?’
‘Omdat ik hem zelf onder de bende heb gezien, in de Koningsgraven.’ Dus toen reeds hadden de geesten de fan-kweis beschermd. Maar nu moest hij zich in acht nemen voor Dick. Hemzelf had men blijkbaar niet herkend. Dick mocht hem ook niet verraden.
Wat nu Heiner betreft, eigenlijk gezegd, nam hij de zaak niet zwaar op. Hij was in het secretariaat van het gezantschap als leerling vast aangesteld, was mijnheer Von Ketteler persoonlijk aanbevolen, was jong, gezond en vol lust tot den arbeid. De toekomst stond voor hem open en al was de toestand voor het oogenblik werkelijk ook hachelijk genoeg... des te beter.
Geheel zonder avonturen zou Heiner Peking niet bereiken. Bij zijn aankomst werd hij echter terstond bij de legatie aangesteld, het toppunt zijner wenschen. Voorloopig had hij dus zijn doel bereikt. Nu kon hij zijn vader schrijven, dat hij op eigen voeten kon staan. In een brief aan Pellinski vertelde hij, dat hij in Ceylon aan boord Mr. Smith terug had gezien, die echter deed, of hij hem niet kende. Toch had hij Heiner wel degelijk herkend en hem nog
| |
| |
moeilijkheden bezorgd. In Hongkong namelijk had hij de Engelsche havenpolitie op hem afgestuurd. Terwijl diens papieren werden onderzocht, vertrok de boot en Heiner werd genoodzaakt aan land te blijven. ‘Daar u toch niet kunt aannemen, dat ik dezen omweg neem, om in Transvaal tegen uwe landgenooten te gaan vechten, zult u mij, hoop ik, wel spoedig weer laten vertrekken.’ En inderdaad verontschuldigde men zich beleefd, toen men de vergissing inzag.
In zijn ongeduld om verder te komen, had Heiner niet gemerkt, dat het volgend schip een opium-smokkelaar was. Bijna was hij daardoor weer in moeilijkheden gekomen. Een oponthoud in Canton was er het gevolg van en Heiner wendde zich regelrecht tot Li-Hoeng-Tsjang, die nu vice-koning van dit gewest was. Werkelijk werd hij door Li-Hoeng-Tsjang ontvangen. De oude Chinees herinnerde zich zijner nog. Hij verzekerde Heiner, dat alle vreemdelingen onder de bijzondere bescherming van de verheven keizerin stonden. Ofschoon Li veel vriendelijker was dan indertijd in Tientsin, was Heiner toch nadenkend gestemd, toen hij het Yamen verliet. Waarom toch zoovele verzekeringen van bescherming en vriendschap? En toen hem weder een der roode regeeringsplakaten in het oog viel, bleef hij staan, om het te lezen. Het een of het ander. De Chineesche taal was dubbelzinnig of de plakaten waren dubbelzinnig. Toen Heiner ze nauwkeurig had gelezen, wist hij nog niet, of ze de vervolging van de Boxers verbood of beval. Als nu de openlijke circulaires aldus gesteld waren, hoe mochten dan de geheime wel luiden.
Hij vertelde verder aan Pellinski, hoe hij tegenwoordig was geweest bij de terechtstelling van de smokkelaars die natuurlijk met de grootste wreedheid had plaats gehad en die Heiner dan ook slechts had bijgewoond om zijn kennis van land en volk aan te vullen en hoe hij eindelijk gelegenheid had gekregen naar Peking te vertrekken.
Heiner had kamers betrokken in het gebouw van het
| |
| |
Duitsche gezantschap. Het was hem niet moeilijk gevallen het vertrouwen en den eerbied, die hij voor Von Heyking had gekoesterd, over te brengen op Von Ketteler. Het bleef voor hem niet onopgemerkt, dat mijnheer Von Ketteler dikwijls met groote zorgen uit de vergadering van het Tsoengli-Yamen terug kwam en al was Heiner's plaats ook te bescheiden, dan dat hij iets had durven vragen, zoo wist hij toch evengoed als ieder ander, dat de gezanten bij de regeering onophoudelijk een krachtdadige onderdrukking van de Boxers eischten... en dat de regeering steeds uitvluchten had.
Dit alles werd besproken in de kleine, Europeesche club achter de legaties. Hier kwamen de Europeesche leeraren van de universiteit te Peking, de voorname kooplieden, de beambten aan de tollen en de legaties en ook de enkele vreemdelingen bijeen, die tijdelijk verblijf hielden in het Fransche hotel Tallieu.
De leden van het Tsoengli-Yamen, die de vreemdelingen goed-gunstig gezind waren, zooals prins Tsjing, trokken zich steeds meer terug en de houding van prins Toean werd steeds aanmatigender. Men sprak er reeds weder over Europeesche troepen te laten komen, zooals in den crisis van 1898. Maar men weigerde nog in het Yamen en de gezanten meenden onverstandig te handelen, met dwang uit te oefenen.
Heiner had een boodschap te doen bij professor Von Broen, een van de meest invloedrijke Europeanen aan de universiteit, die zijn woning midden in de Chineesche stad had. Hij reed er heen op een muildier, vergezeld door Afong. Het aanzien van de stad was geducht veranderd. Enkel de stank en het vreeselijke vuil waren dezelfde gebleven. Op den drempel van een tempel koesterden zich verscheiden naakte menschen, die een rooden tulband en een rooden gordel droegen, in de zon. Andere deelden rijst rond, anderen weder onderzochten moderne wapenen. De tempel scheen in een kazerne te zijn veranderd. De
| |
| |
mannen met de roode tulbanden waren Boxers en indien Heiner nog een bevestiging noodig had gehad van het feit, dat de regeering het met hun uitroeiing niet ernstig nam, dan zou de houding van de regeeringstroepen het hem toch hebben gegeven, die in de buurt van den tempel, in het Yamen van generaal Toeng-Foe-Hsiang, een man, als vreemdelingenhater bekend, ingekwartierd waren en kalm hun pijp rookend toekeken.
Toen professor Von Broen Heiner, nadat hij hem zijn boodschap had overgebracht, uitliet, vertelde hij hem, dat hij door de Boxers, zoowel als door de soldaten, telkenmale grof beleedigd was, als hij naar de universiteit reed. ‘Het onweerlegbaarste teeken is echter het gedrag van de dienstboden. U weet, dat men in het algemeen aan kan op Chineesche bedienden. Thans stuit ik evenwel overal op weerspannigheid. Geen wonder, want aan den hoofdingang van Peking worden de Chineezen in een plakaat aangemoedigd om alle vreemdelingen te dooden en in een geheime circulaire beveelt de keizerin “liever geheel Europa te trotseeren, dan de wraak op zijn beloop te laten.” Wees zoo goed en bestel plaats voor mij in het Fransche hotel. Over een paar dagen neem ik er mijn intrek. Daar kan men tenminste sterven met het wapen in de hand, terwijl ik hier kans loop, als een hond te worden doodgeranseld, midden in den nacht.’
Nadenkend reed Heiner terug. Het zag er boos genoeg uit. Van alle oorden kwamen berichten van moord en doodslag. Daar vloog een steen langs zijn hoofd. Een tweede volgde. Tegelijkertijd klonk uit den tempel van de Boxers een woest gehuil. Heiner keek om. De regeeringssoldaten keken grijnzend toe, een hunner legde zelfs uit scherts een geweer aan en mikte. De enkele steenworpen groeiden aan tot een hagel van steenen. Doch tot Heiner's geluk begrepen de muildieren den ernst van den toestand evengoed als hunne meesters en daar het hen volkomen ontbrak aan de geringste mate van eergevoel, zoo galoppeerden
| |
| |
zij al wat zij konden op de Tartarenstad af. Heiner had een lichte wonde aan zijn hoofd opgedaan. Toen hij die verbonden had, ging hij naar het hotel om een glas wijn te drinken.
Hij vond het geheele huis in de grootste opgewondenheid. In het mooie salon zaten dik met stof bedekt en hevig bloedend twee ingenieurs van de lijn Paotingfoe - Peking van den grooten spoorweg Hankou - Peking, die door Belgen en Franschen met belangrijke Russische hulp wordt aangelegd. Zij voerden een levendig gesprek met den waard en zijn vrouw. De spoorlijn was aangevallen door Boxers en gedeeltelijk vernield. Het Chineesch personeel was terstond aan den haal gegaan en overgeloopen naar de Boxers. De ingenieurs van deze lijn waren gevlucht met vrouwen en kinderen in een van de halfvoltooide stations en hadden zich daar verschanst. Het waren ongeveer vijftig personen. Hun beiden was het gelukt te ontkomen, om tijding te brengen en als het mogelijk was, hulp te halen. Een makker - hun stem klonk droevig - hadden zij onderweg verloren. Toen spraken allen door elkander. Het gevaar, dat tot nu toe voor allen nog ver af had gelegen, was nu plotseling van nabij komen opdagen. Allen waren het er over eens, dat men de achtergelatenen moest bevrijden. Alleen, zonder Chineesch militair, scheen dat onmogelijk. Uit de geheele provincie, vertelde men, trokken de Boxers bij duizendtallen op Peking af, terwijl hun aantal zich inmiddels verdubbelde door overloopers. Reeds sprak men van millioenen. En niemand wist, of de Chineesche regeeringstroepen, die de hoofdstad naderden, niet op het laatste oogenblik gemeene zaak met hen zouden maken. De vermoeide, gewonde ingenieurs gingen terstond naar hun gezant, om hulp te vragen voor hunne landslieden.
‘Er zijn ook eenige Russen bij. Een paar dagen geleden sloot een hoofdingenieur met zijn jonge vrouw en een kind zich bij ons aan. Hij was eerst onlangs uit Mandsjoerije naar Paotingfoe verplaatst. Daar zijn de Boxers nog
| |
| |
machtiger en hebben zij reeds veel te verduren gehad. Zonder zijn trouwe bediende hadden zij ons station nauwelijks bereikt.’
‘Hoe heet die Rus?’ vroeg Heiner opgewonden. De Franschman haalde zijne schouders op.
‘Dat ben ik vergeten. Maar hoe zijn mooie vrouw heet, dat weet ik. Den naam van een mooie dame onthoudt men wel.’ Hij werd ondanks zijn deerniswaardigen toestand galant, toen hij zijne vingertoppen kuste en ‘Tatiana’ zeide.
Heiner uitte een kreet. ‘Pellinski, Nikol Pellinski! En natuurlijk de oude Ivan!’
De Franschman keek hem verbaasd aan. ‘Ja, ik geloof van wel. Ivan heeft een grooten baard en hij zegt steeds een bepaald woord....’
‘Nitsjewo!... Ik ga met u mede. Ik moet u helpen om mijn vriend te bevrijden. Wacht maar een oogenblik. Ik heb verlof noodig van den gezant.’ Men zeide hem, dat er niet zoo'n haast bij was, want de Chineezen zouden voor den volgenden morgen niet gereed zijn tot den afmarsch. Doch Heiner liet zich niet houden. Voor den ingang van het Fransche gezantschap stonden Von Giers, Sir Macdonald en Van Knobel, de Russische, Engelsche en Nederlandsche gezant in een ernstig gesprek. Klaarblijkelijk kwamen zij uit een bijzondere vergadering, want voormiddags was er weder een der onverkwikkelijke vergaderingen in het Tsoengli-Yamen gehouden. Mijnheer Von Ketteler arbeidde. Doch op Heiner's dringend verzoek, werd hij voorgelaten. Ying-Yang deed portiersdienst en de trouwe kerel zou zijn levensredder niets hebben kunnen weigeren.
Mijnheer Von Ketteler keek van zijne papieren op, toen Heiner binnentrad. ‘Wat zie je er ontdaan uit, Oswalt. Is er iets bijzonders?’
Heiner vertelde haastig, hetgeen hij had gehoord.
‘En nu verlang je verlof? Weet je wel, dat het een gevaarlijk werkje is?’
| |
| |
‘Pellinski en ik hebben reeds meer dan één gevaar gemeenschappelijk doorgemaakt. Ik kan hem niet in den steek laten.’
‘Ja, daar heb je eenigszins gelijk in. En een vrouw, een jonge vrouw met een klein kind, zeg je....’ de gezant liep eenige malen nadenkend de kamer op en neer. ‘Natuurlijk kun je gaan. Ik wensch je veel succes. Wellicht hebben wij onze troepen spoedig hier. Die zouden je beter helpen dan de langstaarten.’
Heiner zou gaarne hebben gevraagd of het een uitgemaakte zaak was, dat de troepen zouden komen. De gezant, die aan zijne oogen zag, wat hij dacht, wees op een vel papier. ‘Ons ultimatum aan het Tsoengli-Yamen. Lees maar. Gaat men hierop in, dan telegrafeeren wij naar Takoe.’
Heiner las. De collectieve nota van de mogendheden eischte:
1. | Inhechtenisneming van alle leden van de vereeniging de Boxers, die op straat onrust veroorzaken en gedrukte geschriften en oproepingen verspreiden, welke bedreigingen tegen de buitenlanders bevatten. |
2. | Inhechtenisneming van de personen, die hunne vertrekken ter beschikking stellen voor vergaderingen van de oproerlingen. Gelijkstelling van allen met rebellen, die het oproer aanwakkeren. |
3. | Strenge bestraffing van de politiebeambten, die de onderdrukkingsmaatregelen onachtzaam hebben toegepast, of zich schuldig hebben gemaakt aan eensgezindheid met de oproerlingen. |
4. | Terechtstelling van alle personen, die zich schuldig hebben gemaakt aan een aanslag op leven en eigendom. |
5. | Terechtstelling van die personen, die de handelingen der Boxers leiden en hen met geldmiddelen ondersteunen. |
6. | Kennisgeving aan het volk van deze maatregelen.’ |
| |
| |
Wel was het ultimatum goed in elkander gezet, maar hoe zou men de personen b.v. terechtstellen, die de Boxers ondersteunden... als prins Toean hen rijst en wapenen leverde en de keizerin zelve de oproerigste circulaires liet verspreiden?
Heiner wilde Afong meenemen. Damasius bracht hij bij Ying-Yang. Hij wist dat het dier hier goed opgeborgen was. Het was namelijk gebleken, dat Damasius' afkeer van Afong niet samenhing met den odeur chinoise, maar dat Damasius Afong met hondenbewustzijn haatte, want het dier had zich terstond aangesloten aan Ying-Yang. Ying-Yang beloofde den hond en ook de woning van Heiner goed te bewaken. Hij overhandigde Heiner nog een brief, die met de post uit Japan was aangekomen. Hij kwam uit Yokohama en ademde zooveel vroolijkheid en frischheid, dat het Heiner goed deed.
Erica had indertijd haar wil doorgezet en was nu de gast van Iris in Yokohama, en zij had reeds meer dan een opgewonden brief aan haar neef geschreven, want zij had zich van de sprookjesachtige liefelijkheid van Japan niet te veel voorgesteld. Zij meende werkelijk in een andere wereld te zijn; hare gezondheid... een hardnekkige bronchitis, had haar geholpen den winter in het noorden te mogen ontvluchten... was reeds weer volmaakt in orde. Zelfs aan de keizerin was zij voorgesteld en het feest van de kersenbloesems had zij bijgewoond. ‘En nu komt nog het allermooiste, Heiner. Wij gaan over een paar dagen naar de badplaats Miyanoshita, want Iris wil, dat ik ook het Japansch buitenleven leer kennen. En weet je, wie ons daar een visite zal komen maken?... Wolff. Hij is altijd een geluksvogel. Want ook een andere wensch van hem wordt vervuld. Hij komt op Z. Ms. “Iltis”. Wat zal Danlekat daar wel van zeggen? En omdat men nooit kan weten, waarheen men nog verzeild raakt, zoo wil ik als Wolff weg is, terstond bij jou komen in het allerwaardigste gezelschap, waarop zelfs mijn Berlijnsche kostschooljuffrouw niets zou hebben aan te merken. Luister en verbaas je...
| |
| |
ik ga naar Peking... met Mrs. Williams! Ik ging onlangs met Iris een bezoek brengen aan een inrichting der zendelingen, waar kleine, zieke kinderen worden verpleegd. Daar zat een kluchtige dame voor het venster, had haar grijzen mantel op haar schoot liggen en zette er onder den mouw een grooten lap in. Het paste niet volkomen, wat stof en kleur betreft, hetgeen haar niet scheen te kunnen schelen. Haar vilten hoed lag naast haar; de grijze korte haren omlijstten zulk een verstandig, goed gezicht, dat men ondanks haar wonderlijkheid terstond met haar ingenomen moest zijn. Ik wist dadelijk, wie het was, ging op haar af, schudde haar de hand en zeide: “Goeden dag, Mrs. Williams!” Zij keek mij met hare heldere oogen onderzoekend aan. Doch dit maal wist zij geen weg met de persoon, die voor haar stond, ofschoon het mij voorkomt, dat zij de helft der aardbewoners kent. Ik hielp haar op weg. Toen verheugde zij zich buitengewoon en ik vernam van haar, wat mijne neven al voor beroemde persoonlijkheden zijn. Natuurlijk waren wij na verloop van een half uur vriendinnen en zij deelde mij in vertrouwen mede, dat zij Japan wederom verlaten wilde. Het is haar hier te kalm en te weinig gevaarlijk, geloof ik. Dit vriendelijke volkje, dat zich in zijn overgroote beleefdheid voor iedereen ter aarde werpt en zelfs Damasius, als hij hier was “eerwaardige Damasius” zou noemen is niets voor haar. Ware bekeeringen zijn hier buitendien even zeldzaam als in China. Men spreekt hier dikwijls over onlusten, daar bij jullie. Maar het komt mij voor, dat nergens zooveel gekletst wordt als aan de kust. En waar zou ik veiliger kunnen zijn, dan in jullie gezantschap. Mrs. Williams vindt het heel natuurlijk, dat ik meega en prijst mij niet eens over mijn denkbeeld, dat ik den Chineeschen draak eens van nabij wil gaan bekijken. En wat wil dat ook zeggen, vergeleken met de gevaren, die zij reeds heeft doorgemaakt? En ik wil immers niet anders, dan een
pleizierreisje maken dat maar kort zal duren?’
| |
| |
Heiner ontstelde. Nu mocht Erica niet komen. Nog gisteren zou hij er zich ontzettend op hebben verheugd om in de gezantschapswijk eens terdege te geuren met zijn knap nichtje. Vandaag zag hij den toestand echter anders in. Hij had geen tijd meer om haar een brief te schrijven. Buitendien zou die ook veel te laat zijn aangekomen. Hij vatte dus het plan op haar te telegrafeeren, zoodra hij van de expeditie teruggekeerd zou zijn. Op het oogenblik had hij geen tijd meer, hij sloot dus zijn woning, gaf den sleutel aan Ying-Yang en begaf zich naar het Fransche hotel. Eerst moest hij denken aan Nikol.
Het was een eigenaardige troep, die zich tot ontzetting van de Franschen en Belgen op weg begaf. Ongeveer acht Europeanen, waaronder de vrouw van den Franschen hotelhouder, madame, een Amerikaansche van geboorte, die van de geheele schaar het best te paard zat en waarschijnlijk ook de beste schutter was, vervolgens een duizend Chineesche soldaten met hun aanvoerder. De Fransche gezant, mijnheer Pichon, had zoo nadrukkelijk geëischt, dat de regeering thans zou ingrijpen, dat men toegegeven had. De regeeringstroepen marcheerden tamelijk onverschillig mee. Of men op hen zou kunnen vertrouwen bij een treffen met den vijand, was nog zeer de vraag.
Vroeg in den morgen had men Peking verlaten. De spoorlijn naar Chang-hsin-tien was door de Boxers vernield. Het was een mooie dag in Mei. Men beproefde den grooten weg langs de spoorlijn te gebruiken, doch hoe zag deze er uit! Op den spoorweg, dien de fan-kweis in het land hadden gebracht, schenen de Chineezen het bijzonder te hebben begrepen. De wachthuisjes waren verbrand, de telegraafpalen omvergeworpen, de draden doorgesneden, de dijk doorboord en onder water gezet. Huiverend wendde Heiner zijn gelaat af van de lijken, die aan den weg lagen. Allen waren afschuwelijk verminkt. De honden hadden er zich reeds meester van gemaakt. De soldaten schenen niets bijzonders te vinden in de onmenschelijkheid van hunne
| |
| |
landgenooten. Heiner echter dacht met angst aan het lot van zijn vriend. Daardoor lette hij niet op Afong, die scheen te zwelgen van welbehagen in die atmosfeer van bloed en moord. Heiner zag slechts vooruit, waar zich overal troepjes Boxers vertoonden, die zich echter terugtrokken bij de nadering van de soldaten en slechts enkele pijlen afschoten. Zoo bereikten zij het station tegen den middag in een drukkende hitte.
Slechts één huis stond nog overeind. Rondom rookende puinhoopen. Om het huis niet meer een klein troepje, maar honderden fanatieke kerels, kenbaar aan hunne roode tulbanden. Af en toe hoorde men schieten. Men hield halt. De troepen werden gelast vooruit te gaan. Doch zij weigerden. De Boxers waren onkwetsbaar en kogelvrij. Ieder schot ketste af van hun huid, beweerden zij, en indien zij al eens een wonde opliepen dan was het voldoende, dat de aanvoerder er even op blies, om ze weder gezond te maken.
Heiner popelde van ongeduld. ‘Ik zal het jullie laten zien,’ riep hij, zijn ponny aansporend en met zijn revolver in de hand vooruit rijdend. De vrouw van den hotelhouder was vlak achter hem. Ook zij hield zich gereed tot schieten. Tegelijkertijd klonken uit de vensters van het huis luide vreugdekreten. Men had daar de bevrijders ontdekt en vuurde nu een goed gemikt salvo af. Blijkbaar was men tot nu toe spaarzaam met de ammunitie geweest. De Boxers weken achteruit. Eenige geraakten binnen bereik van de pistolen en Heiner en de moedige Amazone vuurden tegelijk. Een Boxer viel, de andere liep huilend weg. Waarschijnlijk had hij, toen de kogel trof, vergeten zijn geheime kracht aan te wenden, die daarin bestaat, dat de Boxers onder den aaval een bestendig ‘Hm, hm!’ uitstooten, want zijn rechter arm hing slap naar beneden. Nu rukten ook de regeeringstroepen aan, weliswaar zonder een schot te lossen. Op bevel van den Franschen ingenieur, die ondanks zijne wonden het opperbevel op zich had
| |
[pagina p.t.o. 225]
[p. p.t.o. 225] | |
HET WEDERZIEN VAN HEINER EN NIKOL PELLINSKI.
‘Levend zou niemand de zijnen in handen van dezen vijand hebben laten vallen.’
| |
| |
genomen, omsingelden zij het huis en de bevrijders waren juist op het punt de blijkbaar met zorg gebarricadeerde deur in te rennen, toen deze van binnen opengestooten werd en een bende van vreugde half dolle menschen, mannen, vrouwen en kinderen den redders tegemoet stormde, met bleeke gezichten, gehavende kleeren.... doch bevrijd.
Heiner wierp een vluchtigen blik op de groep. Nikol was er niet bij. Met kloppend hart betrad hij het huis. Het was er donker, want ook de vensters van de benedenverdieping waren, evenals de deur, toegespijkerd. Slechts enkele dooden, ook een vrouw zag hij liggen bij het daglicht, dat door de deur viel. Heiner bekeek haastig de bleeke gezichten. Goddank, ook daaronder was zijn vriend niet. Hij klom de trap op. Hier was het lichter. Een zacht snikken bereikte zijn oor. En nu zag hij in het vertrek, hetwelk de geredden in de blijdschap over hun bevrijding hadden verlaten, een man staan, die een van vreugde weenende vrouw in zijne armen hield, terwijl Ivan op zijn arm een lachend kindje droeg, dat met zijne handjes in zijn baard woelde en niet begreep, waarom de oude, trouwe man tranen in zijne oogen had. Op den grond lag een revolver. Levend zou niemand de zijnen in handen van dezen vijand hebben laten vallen.
‘Nikol!’ Pellinski wendde zich om. Hij was niet naar beneden gegaan, want slechts het toeval had hen vereenigd met zijne lotgenooten, dus meende hij, dat niemand hem aandacht zou schenken. Voor hen was hij slechts een vreemdeling. Hij was dus bij Tatiana gebleven, die zich dapper had gehouden in het gevaar en bij wie de opwinding zich nu deed gelden. Een poosje keek hij Heiner aan, alsof hij hem niet kende. Toen snelde hij op hem af met uitgestrekte armen.
Het duurde eenige oogenblikken, eer zij woorden konden vinden; een hartelijke begroeting van Tatiana, een paar vluchtige vragen, waarbij het antwoord tot op later
| |
| |
werd uitgesteld, want de overige geredden keerden terug om krijgsraad te houden. Twee dagen en twee nachten waren zij ingesloten door de Boxers. Zij wenschten nu zoo spoedig mogelijk Peking te bereiken. Peking scheen hen, na deze uren van verschrikking, heilig en onneembaar. Madame had, eer zij vertrokken, wijn en eenige levensmiddelen aan de deelnemers van de expeditie rondgedeeld, nu kwam dit den belegerden te goed. Doch het denkbeeld om honger te moeten lijden, had hen niet zoo benauwd, als het gebrek aan ammunitie. De ‘onkwetsbare’ Boxers hadden zich toch eenigszins teruggetrokken, toen de schoten knalden. Wat zou er van hen worden, als zij hun laatste salvo hadden afgevuurd? Het ongeluk had hen allen vereenigd en Tatiana moest opletten, dat men den kleinen Nikol niet in den algemeenen vreugderoes van den opwekkenden wijn te drinken gaf. Ivan, zijn gebaarde kindermeid, zou er zeker niets op tegen hebben gehad.
Inmiddels was er onweer opgestoken met slagregen. Met schrik dacht men aan de onbegaanbare wegen. De Chineesche troepen haalden hunne regenschermen te voorschijn en staken de waaiers, die zij voor de zon hadden gebruikt achter in hun vlecht. Bevrijders en bevrijden overlegden nu, wat er met de dooden moest geschieden. Als men hen hier liet, dan wist men, welk lot hun wachtte. Medenemen echter kon men ze niet, want de enkele wagens en paarden, waarover men kon beschikken, waren nauwelijks voldoende voor de vrouwen en kinderen, die den weg naar Peking onmogelijk te voet konden afleggen.
Aangenaam deed het Heiner aan te zien, hoeveel achting Pellinski reeds in den korten tijd genoot, dat hij met de anderen was samen geweest, want ieder zweeg terstond, toen hij het woord nam. ‘Men moge het mij vergeven,’ zeide hij, ‘dat ik een voorstel doe, ofschoon ik noch door gemeenschappelijk werk, noch door bloedverwantschap met de gevallenen verbonden ben. Hoe treurig het ook is, zoo moet toch de doode voor den levende wijken. Wij kunnen
| |
| |
de lijken niet meenemen, want wij weten niet, wat ons zelf onderweg te wachten staat. Het strijdt tegen ons gevoel, ze hier te laten liggen. Laten wij ze dus begraven op het erf achter het huis. Mogelijk is het, dat de bloedhonden de sporen ontdekken en hun vrede verstoren. Wij kunnen het evenwel niet verhinderen. Wij hebben dan toch gedaan, wat wij konden.’
Zijn voorstel werd aangenomen met algemeene goedkeuring....
Gelukkig regende het na eenigen tijd niet meer en kon de trein zich in beweging zetten. Tatiana met het kind vond plaats op een der wagens. Nikol reed te paard aan den eenen kant, terwijl Ivan aan de andere zijde ging rijden en het kind geen oogenblik uit zijne oogen liet.
‘Kwang-Hoeng,’ riep Heiner verheugd, toen hij het Mongoolsche paardje zag. Het dier wierp zijn hoofd achterover en hinnikte, toen het zijn naam hoorde. De troepen volgden. Afong, wiens begroeting met Ivan zeer koel was uitgevallen, sloot zich aan bij de Chineezen. Toen men na een poosje omkeek, stond het gebouw in vlammen. En niet enkel de Boxers sprongen er als waanzinnigen om heen, ook Chineesche soldaten, die van alle kanten op Peking lostrokken, deden mede aan het wilde vernielingsfeest.
Heiner lichtte Nikol in, dat hij zich vergiste, als hij Peking voor een veilige haven hield. ‘Als je kunt, zou ik je raden door te gaan naar Tientsin. Wie weet, wat ons boven het hoofd hangt. Ik hoorde onlangs, dat Detring en zijn schoonzoon, generaal Von Hanneken, dit ook weldra willen doen. Ik blijf natuurlijk op mijn post.’
‘Maar is het in Tientsin dan beter? De vreemdelingenwijk kan ieder oogenblik in staat van beleg worden verklaard en zendelingen en Christenen worden ook daar gemarteld, zooals ik juist hoorde. Ik zou vrouw en kind met Ivan naar Japan kunnen zenden. Maar Tatiana heeft reeds te kennen gegeven, dat zij liever ieder gevaar met
| |
| |
mij wil deelen, dan dat zij mij verlaat. En ik moet voorloopig in China blijven.’
‘Hoe kom je eigenlijk hier? Ik dacht, dat je veilig en wel in Mandsjoerije zat?’
‘Veilig en wel? Daar zijn de omstandigheden tengevolge van de uitgestrekte Russische grenzen steeds het moeilijkst. Laat je bij gelegenheid door Tatiana het half jaar eens beschrijven, dat wij in Wladiwostok hebben doorgebracht.
Toen was onze jongen evenwel nog niet geboren. En onze terugtocht naar Zizichar in de slede. Nu, al teveel gemakken heb ik haar voor de eerste jaren van ons zwervend leven niet beloofd. Maar in den laatsten tijd hebben wij werkelijk genoeg van het tegendeel. Ik kreeg plotseling de opdracht mij naar Paotingfoe te begeven. Ik brak op, zonder te vermoeden, hoe de eigenlijke stand van zaken was. De helden van het “Lange Mes” kenden wij immers. Dat zij zich nu “Boxers” noemen, zou wel geen belangrijk onderscheid maken, dacht ik. Maar onderweg leerde ik anders. In Mongolië is het rustig. Wij hebben Kwang-Hoeng in zijn hut een bezoek gebracht. Maar in het gebied van de oproerlingen was het ernstig gesteld.’ Hij zweeg een poosje. ‘Heb je weleens Chineesche martelingen bijgewoond?’ vroeg hij zacht. Heiner vertelde zijn bevindingen uit Canton met de smokkelaars.
‘Dat was tenminste nog een terechtstelling en de schurken waren werkelijk schuldig. Maar ik spreek hier over een eenvoudigen vromen man. Herinner je je pater Heinrichs nog?’
‘Natuurlijk, wat is er met hem gebeurd?’
Nikol keek om naar zijn vrouw, die hem met bleek gelaat, maar moedig toeknikte. Toen reed hij een weinig vooruit met Heiner. ‘Zij mag er niet weer aan herinnerd worden. Zij is er ziek van geworden, want ik kon het niet voor haar verzwijgen. De pater schijnt weder van zendingsplaats te hebben moeten verwisselen. Waarschijnlijk hebben zij hem met zijn jongen collega onderweg opgewacht. Het
| |
| |
was echter niet de priester, dien wij toen hebben leeren kennen. Nu, zij hebben beide onmenschelijk gepijnigd... wat zeg ik? Zelfs van duivels zou men zulke wreedheden nog niet hebben verwacht. Eerst hebben zij den jongen en den ouden man de oogen uitgerukt en ze aan de stadpoort gespijkerd, daarna hebben zij ze een spitsen bamboesstok beneden in het lijf gedreven tot aan den hals. Drie uren heeft de marteling geduurd, teneinde voldoenden tijd te hebben, om zich te vermaken met hunne kwalen.’
Heiner zette zijn paard aan en jaagde den troep vooruit. Hij had een gevoel, alsof er vlammen door zijne aderen trokken en slechts een pijl, die uit een struik op hem afkwam en in zijn zadel bleef steken, vermaande hem tot voorzichtigheid. Toen hij bij Nikol terugkeerde, stonden er heete tranen in zijne oogen. Zij spraken geen woord meer over de zaak. Na een poosje vervolgde Nikol: ‘Wij moesten van geluk spreken, dat wij Chang-Hsin-Tien bereikten en daar opgenomen werden door onze lotgenooten. Mijn opdracht was bovendien reeds onuitvoerbaar. De lijn was vernield en waar niets is, heeft de keizer zijn recht verloren en de Czaar ook. Tatiana kon ook niet verder. De dagen van de verschrikkelijke belegering waren voor haar bijna een verademing. Doch toen ik door een schietgat de kleine, dappere schare op het station zag afkomen... voor jullie langgestaart gevolg geef ik geen casch... toen vermoedde ik weinig, dat ik er jou onder zou vinden, Heiner. Als alles in Paotingfoe goed was gegaan, dan had ik je in Peking een bezoek gebracht en wij hadden weer voor een keertje samen in een Chineesch restaurant gegeten.’
‘Weet je wat, Nikol, ondanks al de ellende kom ik mij zelven als een koning voor, nu jij weer bij mij bent. Ik heb het in den laatsten tijd dikwijls ondervonden, wat het zeggen wil, alleen te zijn.’
‘Ja, mijn jongen, maar die vroolijke overmoedigheid zul je bij mij niet meer vinden, die eens een boozen geest in
| |
| |
een flesch stopte. Ik wilde wel, dat wij er de geheele Boxersfamilie in konden stoppen en voor deze gelegenheid zou Ivan zich ook nog eens leenen voor de rol van den afgod, ofschoon hij met zijn geweten over die dingen nog niet recht in het reine is. Maar ik heb het in de laatste weken dikwijls genoeg ondervonden, dat het anders is, of men alleen voor zichzelven behoeft op te komen, of ook nog de zorg heeft voor vrouw en kind. Ik heb Tatiana achter haar samover vandaan gehaald het leven in. Nu moet ik ook de kracht hebben, haar te beschermen.’
Zij reden naar den wagen terug. Op den verschrikkelijken weg werden de reizigers in het voertuig zonder veeren onophoudelijk heen en weer geschud. Dat belette Nikolinski niet vast in te slapen, het blonde hoofdje aan de borst van zijn moeder gevleid, die hare oogen slechts opsloeg om haar man te zoeken. Ja, Nikol had zeker wel gelijk... de verantwoordelijkheid voor anderen, dat was het!...
De dag liep ten einde, toen de grijze muren van de heilige stad tusschen de struiken voor hen opdoken. Van alle kanten kwamen regeeringstroepen en Boxers op de poort af. Vele duizenden trokken zich samen in de vlakte van Peking. Uit de verte hielden de scharen de stoffig, grijze slang van de beschermingstroepen waarschijnlijk voor de hunnen, zij ondervonden tenminste verder geen overlast. Toen zij nu echter de Chineesche stad doortrokken en op Ha-ta-men, de poort van de ‘Verheven Geleerdheid’ afmarcheerden, of beter gezegd, tengevolge van de lichamelijke zwakte van de bevrijden, waarvan het grootste gedeelte den weg te voet had moeten afleggen, kropen... toen volgden hen verwenschingen en steenworpen. De wacht stond voor de poort en keek op de fan-kweis neer. Doch geen hand werd er opgeheven om hen te beschermen.
Des te luider was het gejubel voor het Fransche hotel. Men zwaaide met doeken en ontving madame, de aanvoer- | |
| |
ster van de expeditie, met luide hoezee's. Doch het gezicht van de geredden deed de stormachtige uitingen verstommen. Men gevoelde, dat de arme menschen niets noodig hadden dan rust. Pellinski evenwel kon niet beletten, dat Ying-Yang voor hem ter aarde viel, en den koutou maakte, driemaal als voor de goden. En toen Ivan hetzelfde eerbewijs ten deel viel, verscheen er een breede glimlach om den mond van den goedigen Rus. ‘Nitsjewo’, zeide hij, den deemoedigen Chinees met een vriendelijkheid toeknikkend, die Afong nooit van hem had ondervonden.
Den volgenden morgen maakte Heiner een telegram voor Erica klaar en bracht het zelf op de post. Maar... de telegrafische verbinding met Tientsin was verbroken, ja, men sprak er zelfs van, dat de spoorlijn vernield was, tenminste er reden geen treinen meer, waarschijnlijk om de troepen, die nu op weg waren ter bescherming van de gezanten, de aankomst te bemoeilijken. Met een ontzettende snelheid scheen Peking te worden ingesloten.
Heiner liet Afong komen. ‘Afong, er is nu een gelegenheid gekomen, om je trouw op de proef te stellen. Dit telegram moet worden afgezonden, want Erica mag nu niet komen, dat zul je ook wel inzien. Breng het dus naar Tientsin en geef het daar af. Men zal jou, als Chinees, geen moeilijkheden in den weg leggen.’
Afong beloofde zijn plicht te zullen doen en vertrok. Dagen verliepen, eer hij terugkwam. De Fransche, Amerikaansche, Engelsche en Japansche troepen, de Nipps, zooals de Engelschen de Japanners noemden, hielden hun intocht, ongeveer driehonderd man met twee kanonnen en de dappere blauwkielen brachten een gevoel van gerustheid mede. Men wist immers van vroeger, hoeveel respect de Chineezen voor hen koesteren.
Men wachtte nog op de Duitsche, de Oostenrijksche en de Nederlandsche troepen. Eindelijk kwamen de Duitsche en met hen Afong. Hij droeg de kleedij van een Chineesch koerier, blauw buis, korte broek, een zwarten hoed en
| |
| |
lichte sandalen, in de eene hand een zonnescherm, in de andere een lantaarn. ‘Je hebt je moeten vermommen, Afong?’
Deze knikte. ‘Veel oproer. Boxers overal. In Tientsin nog erger dan in Peking. Vele zendelingen gedood en vele vreemdelingen. Zijn in booten de rivier afgevaren en Boxers hen doodgeslagen. Vrouwen en kinderen. Vreemdelingen komen van alle kanten naar Tientsin en Peking. Maar Boxers komen ook. Boxers zeer sterk.’
Het was waar; voortdurend kwamen er vluchtelingen opdagen. De gezantschapshotels raakten vol. Sir Robert Hart had de vrouwen en kinderen zijner ondergeschikten opgenomen. De methodistenzending van de protestanten in de Chineesche wijk hadden eenige Engelsche en Amerikaansche matrozen ter hunner bescherming gekregen. De katholieken verzamelden zich in den omtrek van de Peitangkathedraal. De meest bedachtzamen begonnen zich van levensmiddelen te voorzien. ‘En het telegram?’
‘Weg. Maar Afong moeite gehad. Telegraaf neemt niet veel telegrammen aan.’
Heiner haalde verruimd adem.
‘Afong met de Duitsche troepen gekomen.’
‘Dat was verstandig van je, Afong.’
|
|