| |
Vijfde Hoofdstuk.
Tsjin-Li en de aanminnige Woe. - De heks Sankwei. De ontsterfelijkheidsdrank.
Het kostte heel wat hoofdbreken, eer de vrienden tot een besluit waren gèkomen, hoe te handelen. Van de aanminnige dochter van den ouden Tsjin-Li kende men niet eens den naam, laat staan dan dien van den gelukkigen bruidegom. Booze teekenen echter, die de bruiloft bedreig- | |
| |
den, moesten den ouden man inschikkelijker stemmen tegenover de goden en hunne eischen. Afong, die tot op zekere hoogte werd ingewijd, meende, dat hij tenminste de namen van bruid en bruidegom gemakkelijk zou kunnen te weten komen. Hij had daar werkelijk ook slechts een uur voor noodig en zeide op zijn gewone terughoudende, kalme manier: ‘Bruid heet Woe, Bruidegom Hien. Nog rijker dan Tsjin-Li. Maar huwelijksmakelares is oude Sankwei.’ Bij het uitspreken van dien naam zette hij een buitengewoon geheimzinnig gezicht.
‘Wie is de oude Sankwei?’
‘Huwelijksmakelares. Tien sjang woe yun poe hsia yu, ti hsia woe mei poe 't sjen t' sjin.’
‘Spreek Duitsch, Afong, zoover ben ik nog niet, dat ik dat versta,’ zeide Heiner lachend.
‘Zooals de hemel zonder wolken geen regen geven kan, zoo kan er ook geen huwelijk tot stand komen zonder huwelijksmakelares.’
‘En weet je, waar deze woont, Afong?’ vroeg Nikol. Afong knikte ernstig. ‘Haal dan draagstoelen. Wij willen naar haar toe.’
‘Geen draagstoelen. Liever te voet. Niemand zien. Afong weet den weg.’
Misschien had Afong gelijk. En ofschoon een tocht te voet in de Chineesche stad, nu bij het aanbreken van de duisternis, niet ongevaarlijk was, gaven de vrienden er toch de voorkeur aan, om het opzien te vermijden, dat draagstoelen zouden veroorzaken.’ De straten in de oude stad zagen er uit, als een tooneeldecoratie, behangen met al die lampions. Voor de winkels hingen de uithangborden in alle mogelijke kleuren tot op den grond. Ieder huis had voor zijn deur twee lantaarns in de roode gelukskleur. Slechts daar waar gerouwd wordt, zijn de lantaarns wit. De aanblik van de verlichte straten was weliswaar oneindig aangenamer dan het doorwaden ervan. Ondanks alle voorzichtigheid struikelden zij over honden en zwijnen,
| |
| |
vielen in gaten en verkeerden bestendig in gevaar in een mestput te vallen. Eindelijk bereikte het drietal in de buurt van de Yangste een zeven tot acht verdiepingen hoog huis met kleine vensters. Deze hooge huizen, die met de pagoden en de Christelijke kerken zoo tamelijk de eenige gebouwen zijn, die boven de één verdieping hooge leemen hutten uitsteken, zijn de in China zeer veel voorkomende banken van leening. Want de Chinees speelt veel en zijn huisraad verhuist dan naar de bank van leening.
‘Bezit madam Sankwei ook al een bank van leening, Afong? Een ernstige hoofdknik. ‘Men moet toegeven, dat zij veelzijdig is. Indien echter alles mij niet bedriegt, zal zij een vergulden handdruk niet weerstaan.’
De toegang tot de woning bleek volstrekt niet gemakkelijk te zijn. Afong had op zich genomen het bezoek aan te dienen en in tegenstelling met zijn gewone vlugheid, duurde het nu tamelijk lang, eer hij terugkwam. Gelukkig bracht hij het heuchelijk nieuws mee, dat wij zouden worden ontvangen. Evenels ieder Chineesch huis was ook dit omringd door een muur. Eerst kwam men achter dien muur op een plein, waar lage stallen stonden, iedere stal wederom afzonderlijk omgeven door muren, die weder een soort gang vormden en naar een van de straat afgelegen ingang tot het eigenlijke huis leidde. Ook hier hingen de beide roode lantaarns. Doch zij verspreidden weinig licht en onze vrienden kregen een gewaarwording, alsof zij een hol betraden. Hunne zenuwen waren reeds eenigszins gespannen, want uit de stallen hadden zij wonderbaarlijke klaagtonen gehoord, half dierlijk, half menschelijk.
De lampions verlichtten, als men zich eerst gewend had aan de duisternis, een steile ladderachtige trap, die waarschijnlijk leidde naar de eerste verdieping, de magazijnen. Nikol en Heiner trachtten nog een overzicht te krijgen van de plaats, waar zij zich bevonden, toen er reeds een zonderlinge gestalte op hen kwam aanwaggelen. Madam Sankwei had ‘gouden lelien’, bewees dus reeds enkel
| |
| |
door het feit van hare verminkte voeten, dat hare ouders behoord hadden tot den gegoeden stand. Aan een langen bamboestok droeg zij een lantaarn. Hoe de ‘gouden lelien’ haar de steile trap opdroegen, was haar geheim. Te oordeelen naar hare kleeren moest Sankwei zeer rijk zijn, indien deze kleederen tenminste oorspronkelijk voor haar vervaardigd waren. Zij waren nu zóó vuil, dat men geen besluit kon trekken. Alleen zag men op het brocaadzijden kleed het borduursel van een tijgerkat; de man van madam Sankwei was dus waarschijnlijk een militaire mandarijn van den zesden graad geweest, want ook de eerste vrouw draagt de onderscheidingsteekenen van haar man. Haar gelaat deed denken aan een doodshoofd onder den opvallenden haartooi van gemaakte bloemen en kralen.
Nikol en Heiner deinsden letterlijk een paar passen achteruit, toen de heks hen met haar lantaarn in het gelaat lichtte. Daarna wenkte zij hen haar te volgen. Onwillekeurig keken zij Afong vragend aan. Deze knikte. En zoo volgden zij de spookachtige gestalte, beide tersluiks naar hun revolver tastend, dieper het hol in. Daar stonden een paar fraaie ebbenhouten stoelen naast een lagen stander, die een bak met kolen droeg, waarop sansjoe gewarmd werd. De oude heks nam haar pijp, die naast de kolen lag, stak ze in den mond en deelde hare bezoekers in pigeon-english mede, dat zij genegen was hen aan te hooren. Met Afong's hulp droeg Nikol haar zijn wensch voor, dat hare groote kunst namelijk de bruiloft van de liefelijke Woe zou bemoeilijken. Uit de uitdrukking van haar gelaat kon men niet opmaken, of Afong haar voorheen reeds het een en ander had medegedeeld. Zij schudde langzaam haar hoofd heen en weer. De lampion maakte de beweging trouw mee.
‘Woe gaarne witte gans genomen. Hien mooi en rijk. Heer van vele huiden. Woe gaarne uit den beker drinken.’
Nikol was bekend met de Chineesche bruiloftsgewoonten, hij begreep dus, dat de oude vrouw met hare woorden bedoelde, dat Woe de gans, het Chineesche verlovingsge- | |
| |
schenk en symbool van de trouw, gaarne had aangenomen. De verbintenis paste dus de beide jonge lieden, daarom verlangde de bruid het gemeenschappelijk ledigen van een beker wijn, een van de vele bruiloftsceremoniën; misschien niet alleen, omdat Hien mooi was, maar ook omdat, zooals Sankwei kiesch aanduidde, hij heer van vele huiden was. De handel in huiden is in Hankou naast den theehandel de meest winstgevende. Het antwoord was dus ontkennend. Nikol had echter volstrekt geen directe overwinning verwacht en legde slechts bedaard eenige dollars voor zich neer. Hij begon zoo laag, omdat hij wist, dat hij in elk geval nog veel hooger moest gaan en eerst, toen het stapeltje reeds vijfmaal hooger was geworden, gaf Sankwei te kennen, dat zij onder zekere later overeen te komen voorwaarden op onderhandelingen zou ingaan.
Zij begon echter met te verklaren, dat zij zelve zeer weinig kon doen. Het voornaamste deel van het werk kwam den taoisten priester toe, die een groot toovenaar was en het onbegrensde vertrouwen van Tsjing-Li bezat. Wel wilde zij de fan-kweis - zij gebruikte den scheldnaam geheel onbevangen - een aanbeveling aan hem meegeven. Verder wilde zij echter niets beloven, dan dat zij de liefelijke Woe zou overreden, haar vader, haar op handen zijnd huwelijk, als den geesten niet aangenaam voor te stellen. Hij zou zich dan zeker tot den magiër wenden en deze zou hem dan gemakkelijk volgens wensch van de vreemdelingen kunnen bewerken.
Maar hoe zou Sankwei de verliefde Woe, die zoo gesteld was op haar verlovingsgans, dwingen?
Heel eenvoudig, door haar te voorspellen, dat slechts dan, als zij zich geheel voegde naar Sankweis wenschen, haar eerste kind, een jongen zou zijn. Aan kleine meisjes wordt in China geen bijzonder hartelijk welkom toegeroepen. Woe zou in hare familie veracht worden om een dochtertje en met deze bedreiging zou de sluwe Sankwei haar doel wel bereiken.
| |
| |
Heiner wilde nog gaarne weten, wat Woe zou doen en een kleine toelage maakte het spooksel met de dansende lampion nog spraakzamer. Bij de Chineezen, bij wie iedere beweging geluk of ongeluk kan beteekenen, is het niet moeilijk slechte voorteekenen uit te lokken. Woe behoefde slechts te droomen, dat de kaarsen in haar bruidsvertrek uitbluschten of dat er veel was afdroop. Het eerste is een van de meest onheilvolle voorteekenen en beduidt een spoedigen dood. Het laatste, voor het minst een zeer ongelukkig huwelijk. Dan kon Tsjin-Li ook zijn pijp verliezen, zijn kleine bloedvink kon sterven, o, er waren honderd dingen om hem den onwil van de goden te laten voelen. Terstond, vandaag nog, als hij terugkeerde van den maaltijd bij zijn Engelschen vriend, zou hij op de fong shoe, die voor zijn huis stond, een ongeluksteeken zien.
De beide vrienden wierpen elkander een veelzeggenden blik toe, toen zij hoorden, dat Tsjin-Li het middagmaal gebruikte bij den Engelschman. Zij hadden werkelijk geen tijd te verliezen. Tsjin-Li moest reeds in de eerste dagen door booze geesten zoodanig worden gekweld, dat hij geen moed vond tot zulke gewichtige dingen, als een handelsverdrag met Asinoff. Zij verlieten Sankwei voor dit keer en beloofden haar, indien hare aanbeveling bij den grooten magiër het gewenschte gevolg mocht hebben, en als zij slaagde bij de liefelijke Woe, haar naar verhouding te beloonen en volgden daarna Afong's lampion door de kronkelende gang. Wederom hoorden zij achter de muren de huiveringwekkende kreten. Doch het was nu zoo donker geworden, dat niets ter wereld hen meer vast zou hebben gehouden in den omtrek van het plein. Aan den hoek van de eerste straat namen zij twee draagstoelen en lieten zich op een draf naar hun hotel terugbrengen,
Hier loste Afong hen nog een raadsel op, hoe Sankwei namelijk in haar stinkend, betooverd kasteel aan zulke voorname verbindingen kwam en zij vernamen nu, dat deze vrouw, als het ware, een dag- en een nacht-leven
| |
| |
leidde, dat zij een prachtig huis in een voornamere buurt bewoonde, waar zij minder het licht schuwende gedeelte van hare bezigheden waarnam, namelijk het huwelijksstichten en als het voorkwam, de toovenarij.
‘En ik moet nog te weten komen, wat er zich verbergt achter die geheimzinnige muren,’ zeide Heiner. ‘De herinnering aan deze kreten zal mij uit den slaap houden. Weet je wat, Nikol, die oude heks met de tijgerkat op haar borst, die had Wolff eens moeten zien. Het avontuur met den “ontsterfelijkheidsdrank” schijnt de kroon op onze gemeenschappelijke avonturen te zullen zetten. Jammer, dat ik mij mijn vrouw ook niet onder dergelijke bemoeilijkende omstandigheden kan verwerven.’
‘Dat kun je immers niet weten. De een of andere viltpantoffelsdragende schoonvader kan je immers naar de de maan zenden, als het luchtschip dan reeds is uitgevonden.’
‘Erica heeft echter geen vader.’
‘Zoo? Dus nichtje Erica is de uitverkorene? Heeft zij dan “ja” gezegd bij je schitterende schoolvooruitzichten?’
‘Dat is nog niet noodig. Wolff en ik hebben elkander eens, toen wij tien jaar oud waren, afgeranseld terwille van haar. Moeder scheidde ons. En toen hebben wij bepaald, dat zij, als zij achttien jaar is, tusschen ons beiden zou kiezen. Drie jaar blijft zij dan verloofd met den uitverkorene en dan is de zaak in orde’.
‘Dat is een vermakelijke geschiedenis en je spreekt er over, Heiner, of het je volle ernst is.’
‘Nou, dacht je dan, dat het mij geen ernst is? Altijd als Erica een van ons beiden wil hebben. Ik begrijp Wolff dan ook niet, dat hij zoo in vuur kan raken, als toen in Tsjifoe, over al die kostschoolwichten. Er is toch maar één Erica.’
‘Je schijnt er reeds tamelijk zeker van te zijn, dat zij jou zal kiezen? niet waar?’
‘Volstrekt niet. Wolff is toch een kranige kerel, hè?
| |
| |
Als ik in haar plaats was, zou ik stellig Wolff kiezen. Maar dat verandert toch niets aan het feit, dat ik mij nooit druk zal maken om een andere, al heb ik er ook nog zooveel plezier in je te vergezellen op al je avonturen, van Mongolië tot aan de heks van Hankou, ten einde voor jou een vrouw te veroveren.’
Den volgenden morgen gingen de vrienden naar den ‘Tempel van de Acht Geheimzinnigen’. De ‘Geheimzinnigen’ waren acht groote schildpadden, die in den binnensten tempel in een waterbekken leefden. De priester was de lijfmagiër van Tsjin-Li. Een bonze van lageren rang ontving hen aan de deur en nadat zijn gewillig geopende hand was gesmeerd door een dikken fooi, leidde hij hen over verscheiden tempelpleinen, waar zich ook de cellen der monniken bevonden, naar den ‘Tempel van de Acht Geheimzinnigen’. Rondom op altaren stonden tafels voor de sterren en de maan, of afgrijselijke afgoden of naakte Boeddha's met dikke buiken. De Chinees kan niet genoeg goden bezitten. Hij redeneert somwijlen over het Christendom naar het grondbeginsel: Boeddha goed, God, Christus goed God. Twee goede goden, beter dan een.
Zij vonden den voornaamste bonze bezig de ‘Geheimzinnigen’ met vleesch te voederen. Hij draaide zijn kaalgeschoren hoofd naar hen om en een grijnslach verscheen op zijn gezicht. Voorloopig liet hij zich niet storen in zijn bezigheid, ofschoon de ‘Geheimzinnigen’ niet goed te spreken schenen te zijn, want slechts zelden hapte er een naar de stukken vleesch. Voor den hoofdtempel waren bonzen van lageren rang bezig met gongs, trommels, pauken, enz. een helsch kabaal te maken. De booze geesten moesten daarvooor worden verhinderd, de ‘Geheimzinnigen’ een degestie te bezorgen. Toen de magiër aan het eind van zijn voorraad vleesch was gekomen, leidde hij zijne gasten in een kleinere ruimte, die afgeschoten was achter een paar afgodenbeelden, maar zoo ingericht, dat men den tempel en een gedeelte van het plein door het vergulde
| |
| |
snijwerk kon overzien. In de houding van een Boeddha, dat wil zeggen met over elkander geslagen armen en beenen, ging hij op den grond zitten en wees de beide vrienden twee lage stoelen aan.
‘Sankwei mij gezegd, hetgeen fan-kwei verlangt. Heel moeilijk werk, heel moeilijk.’
Nikol gaf te kennen, dat de priester zich ook niet tevergeefs moeite voor hen zou geven, paste er echter wel op, reeds nu een som te bepalen, eer hij nog iets had bereikt. Enkel een behoorlijk handgeld was hij van plan te geven.
‘Geesten reeds bepaald, dat bruidskleeren moeten gemaakt. Vandaag de dag van de verhuizing.’
Nikol verklaarde, dat dit alles immers kalm zijn gang kon gaan. Hij wilde de liefelijke Woe waarlijk niet berooven van haar Ching-Chang-Chinaman. Alleen moest Tsjin-Li overreed worden door den magiër om een persoonlijke audientie met een afgod te hebben en de priester zou daarvoor een mis van zijn tempel b.v. de ruimte waar zij zich thans bevonden den vreemdelingen voor den tijd van een uur afstaan. Nikol behoefde zich geen oogenblik bezwaard te gevoelen, zoo iets te verlangen, want de Chineezen trekken kalm zooveel mogelijk voordeel uit hunne tempels, door ze voor allerlei doeleinden te verhuren, zelfs aan speelbanken. Van den magiër werd enkel verlangd, dat hij het gewicht van de geestenaudientie aan Tsjin-Li zou duidelijk maken. Dan zouden zij zelf reeds voor het overige zorgen. Terwijl zij nog aan het onderhandelen waren, sprong de bonze plotseling op. Over het tempelplein kwam Tsjin-Li aanwaggelen. Hij droeg een ledige vogelkooi in zijn hand en zag er terneergeslagen uit.
De zaak begon te marcheeren.
De magiër gaf den vreemdelingen een teeken, rustig in hun schuilhoek te blijven en ging zelf naar den tempel. Tsjin-Li naderde met alle teekenen van onderdanigheid en begon een lang verhaal te doen. Daarna nam hij een
| |
| |
dooden vink uit de kooi en overhandigde dezen aan den priester. Deze wendde den vink om en om, trok uit zijne vleugels en zijn staart een veer, ging er mee naar een der altaren, ontbrandde wierook, deed er de veeren in, bekeek vervolgens langen tijd de kronkelingen, die zij aannamen door de hitte der vlammen en schudde afkeurend zijn hoofd. Het onderhoud begon opnieuw; Tsjin-Li maakte den koutou voor de ‘Acht Geheimzinnigen’, die hem volstrekt geen opmerkzaamheid schonken en verliet vervolgens, gevolgd door den priester, het tempelplein.
Toen de magiër terugkwam, verklaarde hij, dat Tsjin-Li nog een nacht wilde wachten. Indien echter alle vuurpijlen, die hij had laten afsteken, alle de in het rond gestrooide roode snippertjes papier de booze geesten niet verdreven, zijn dochter Woe nog zulke onheilspellende visioenen had en hem zelf voortaan nog de schoteltjes in zijn hand braken en hij zijn bril niet kon vinden, dan wilde hij morgen met den vreemden afgod een onderhoud hebben. Hien was een schoonzoon naar zijn hart en Woe moest gelukkig worden.
‘En de onsterfelijkheidsdrank?’
De magiër werd eensklaps weer zeer achterhoudend. De fan-kweis konden doen, wat zij wilden. Maar hij zou hen den drank niet uitleveren. Nikol trok zijne schouders op en verklaarde, dat hij hem zelf bezat en den priester dus niet langer behoefde lastig te vallen. Hij had hem gevonden in een hol in de woestijn, Gobi, waar de duivel hem een stervende monnik had afgenomen. Maar de Europeanen wisten met de duivels om te gaan en waren er niet bang voor. De priester, gewend om anderen te bedriegen, liet zich nu ook bedriegen, hij vergezelde de vreemdelingen tot aan den uitgang. Het was toch altijd veiliger de Europeanen te vriend te houden. Men kon ze nooit vertrouwen. En buitendien een Chinees vertrouwt zelfs een Chinees niet.
Nikol schafte nu alles aan, wat hij noodig had voor Ivans vermomming. Terwijl zij met Afong door de
| |
| |
Chineesche stad zwierven, kwamen zij een langen stoet koeli's tegen, begeleid door een troep geraasmakende muzikanten. Zij droegen op rood gekleurde gestellen alles wat noodig is voor een Chineesche huishouding, vazen, lampen, meubels, stoffen, stukken zijde en afgodenbeelden, waarvan nog het meest in het oog viel de keukengod met zijn afschuwelijk bakkes en zijn dikken buik. De lampions, die al was het klaarlichten dag toch waren aangestoken, droegen den naam Tsjin-Li en Afong zeide, dat dit het uitzet was, dat naar het huis van Woe's verloofde werd gedragen. Wel woonde Hien, evenals zijn aanstaande schoonvader, in de Europeesche wijk, doch het vleide echter Tsjin-Li's ijdelheid, zulk een in het oog loopend bewijs van zijn rijkdom te kunnen geven. Daarom moesten de koeli's een grooten omweg door de stad maken.
Afong wees den vrienden ook het huis, waar Sankwei over dag verblijf hield. Juist stond een draagstoel voor de deur, een Chineesche dame met gesluierd gelaat werd door een vrouwelijke bediende als een kind op den arm in den stoel gedragen. ‘Tsjin-Li's draagstoel,’ fluisterde Afong. De gesluierde was waarschijnlijk de aanminnige Woe, die bij Sankwei om raad kwam.
‘Dus nu is de heksenkeuken zonder de oude meerkat. Ik zou nu wel van de gelegenheid gebruik willen maken, Nikol en het binnenplein eens nader gaan onderzoeken. ‘Ga je mee?’
Maar Nikol had zich voorgenomen een bezoek te brengen aan een zekeren Tsjan-Tsji-Tung, een verlicht Chinees, die zelf een spoorlijn had laten aanleggen en een krijgsschool, op Europeeschen leest geschoeid, had opgericht. Heiner ging dus alleen met Afong op pad, vergezeld van de noodige vermaningen van Nikol. Hij wachtte de duisternis niet af, daar hij bang was, dat Sankwei dan haar bank van leening weer zou opzoeken. In elk geval meende hij beter te doen, zich in Chineesche kleederdracht te steken. Niet, dat deze den Chineezen om den tuin leidt, wat de
| |
| |
nationaliteit van de vreemdelingen betreft, als hij nader met hen in aanraking komt, maar Heiner wilde niet opvallen. In de Chineesche stad bekommerde zich dan ook niemand om hem en eerst voor het leemen paleis van Sankwei begonnen de moeilijkheden. Zij had natuurlijk de ingang afgesloten. Sporen van inbrekerij wilde Heiner echter niet achterlaten, waar het hem enkel te doen was, om zijn nieuwsgierigheid te bevredigen.
Daarop gingen zij nu langs den muur, die aan den achterkant eindigde aan den Yangste. Het water stond nog niet hoog. Er langs liep een streep grond, bedekt met vuilnis van allerlei aard. Heiner hield neus en mond toe en moest een overwinning op zich zelven behalen, om verder te gaan. In het midden van den muur was een goot, die van het plein naar den stroom liep en waar men, tengevolge van den lagen waterstand, doorheen kon kruipen. Afong wees Heiner op die opening. Maar deze huiverde van afschuw. Hij zag daar midden in het walgelijkste vuil, een kinderlijkje liggen, dat men de goede Sankwei zeker had gegeven, om het te doen verdwijnen. Neen, eer hij door dit gat kroop wilde hij liever afzien van verdere ontdekkingen.
Doch het toeval was hem gunstig. Een oude dsjonk lag hier vlak tegen den muur, niet veel meer dan een wrak. Daar de muur aan den rivierkant lager was, kon men er hier met eenige behendigheid best overkruipen. Heiner beproefde het en toen hij er boven op zat, trok hij Afong eveneens naar boven. Van den muur af konden zij gemakkelijk op het binnenplein springen, dat opgehoogd was aan dien muurkant.
De luiken aan het huis waren gesloten. Het was er doodstil, maar onmogelijk was het niet, dat Sankwei er hare spionnen had achtergelaten. Toch trad Heiner nu vast besloten op een der staketsels op het plein toe en schoof den grendel weg. Doch bijna had hij het uitgeschreeuwd over hetgeen hij, tot zijn groote ontzetting, in de omheinde ruimte zag.
| |
| |
In den zonneschijn zat een monster, waarbij men op het eerste gezicht twijfelen moest of het een menschelijk wezen was of dat het behoorde tot het rijk der fabelen. Het was naakt, maar zijn vel was bijna over het geheele lichaam verruild voor hondevel. Waarschijnlijk was dit langzamerhand, bij kleine stukjes tegelijk, ingezet, nadat de menschelijke huid op die plaats afgetrokken was. Het was er heelemaal ongelijkmatig in gegroeid en de randen teekenden zich duidelijk af. Het proces was ook nog niet afgeloopen. In een hoek van het beschot lag een doode hond, waarvan men waarschijnlijk het laatste stuk, dat op den rug van den man zat, had ontnomen. De man zat met het gelaat naar de zon gericht. Hij was blind; ook moest men hem nog op andere wijzen hebben verminkt, want toen hij het geluid hoorde, dat Afong en Heiner bij het binnentreden van de afgesloten ruimte maakten en hij zeker vreesde, dat zijne pijnigers weer op de komst waren, wilde hij naar zijn hok vluchten en zagen zij, dat hij zich slechts op handen en voeten kon voortbewegen.
Heiner stond als versteend. Wel had hij gehoord, dat er rampzalige slachtoffers van wreede monsters bestaan, die op dergelijke wijze worden verminkt en dan voor geld worden te kijk gesteld. Maar nog nooit had hij onder al de bedelaars, gebrekkigen en melaatschen, waardoor men in China als het ware werd vervolgd, een ‘wilden man’ gezien. Hier zag hij er een, bijna geheel klaar, misschien na jaren lang te zijn gepijnigd. Heiner moest een steun zoeken buiten tegen het staketsel, alles in hem draaide om en om. Afong evenwel scheen met koelbloedige belangstelling het wonderdier te bekijken.
‘O, Afong, wat zijn de Chineezen toch voor slechte menschen! En hoe dankbaar moet jij de vrome broeders zijn. Maar ik zal Sankwei aanklagen bij mijnheer Cordes, ik ga er terstond heen. Ik heb gelezen, dat een onderkoning een man liet onthoofden, die zoo'n diermensch te kijk stelde.’ Heiner was geheel buiten zich zelven.
| |
| |
‘En mijnheer Nikol? En zijne zaken?’
Heiner bedacht zich. Neen, het was waar, zijne handen waren gebonden, zoolang hunne eigen aangelegenheden niet waren geregeld. Maar dan zou hij ook spreken. Voor zijn part kon de oude heks dan de gevolgen van hare wreedheid dragen. Afong was intusschen het tweede staketsel genaderd en had de deur open gemaakt. Waarlijk, zijn ernstig gezicht begon bijna te glimlachen. Dat gaf ook Heiner moed. Hij kwam naderbij en staarde aanvankelijk geheel wezenloos op twee groote aarden kruiken, uit welker nauwe halzen twee kinderhoofdjes te voorschijn kwamen. Het waren kinderen van verschillenden leeftijd. Slechts de idiote uitdrukking was bij beiden dezelfde. Ook hier begreep Heiner reeds spoedig, dat de kinderen door het een of ander geheime middel van hun verstand beroofd waren. Met een onnoozelen glimlach knipoogden zij tegen het zonnelicht. Men scheen hen niet te hebben beroofd van het licht der oogen. En nu vertelde Afong, dat men somwijlen kinderen op zeer jeugdigen leeftijd, in zulke kruiken stopte als het lichaam juist door den hals van de dikbuikige kruik ging. Zij krijgen goed en op geregelde tijden te eten en zij groeien nu in die kruik, die van onderen een opening heeft, spiraalvormig of in allerlei andere bochten. Dan worden zij door hunne eigenaars te kijk gesteld. ‘De man in de kruik,’ indien het wonder niet gelukt en de aarden gevangenis voor den tijd in scherven breekt, dan zijn zij toch nog altijd een belangrijk misgewas en brengen flink geld op. Want voor zulke dingen betaalt ook de armste Chinees ten allen tijde.
‘Ik heb er genoeg van,’ zeide Heiner. ‘Ik wil niets meer zien, Afong. Maar nu begrijp ik het, waarom de zendelingen altijd weer naar China gaan, al is het aantal bekeerlingen ook nog zoo gering in vergelijking met al de moeite en offers, die zij brengen. Zij willen immers deze onzalige verdoolde menschen helpen. Kom, laat ons gaan. Ik ben genoeg gestraft voor mijn nieuwsgierigheid.’
| |
| |
Toen zij de deur gesloten hadden, hoorden zij uit een ander gedeelte jammerlijke kreten. ‘Daar zit iemand, die ons dringend smeekt, binnen te komen,’ zeide Afong.
Heiner aarzelde. Doch zijn geweten gelastte hem, dat hij nu, waar het te doen was om zijn hulp, niet lafhartig mocht aarzelen. En daarom opende hij kordaat de deur. Na de vorige gruwelijke dingen, die hij had gezien, was hij verbaasd een krachtig gebouwden jongen Chinees te zien, die wel met touwen was vast gebonden, doch anders geen verminking vertoonde, dan op borst en arm een stukje van dat afgrijselijke hondevel, dat bij den diermensch reeds bijkans het geheele lichaam bedekte. Hij deed vergeefsche pogingen zich deemoedig op zijne knieën te werpen en zijn mond uitte jammerlijke klachten. Men had hem korten tijd geleden hier opgesloten. Hij was op een dsjonk werkzaam geweest, die opium smokkelde. Men had hem gesnapt en hij was in de gevangenis gestopt. Daar had Sankwei hem gekocht van den cipier. Het heette eenvoudig, dat hij dood was. Men wilde echter hier langzamerhand een ‘wilden man’ van hem maken. Hij kon zich niet eens het leven benemen. Want als hij zijn voedsel weigerde, dan werd het hem met geweld ingepompt. Hij smeekte Heiner zich over hem te erbarmen en hem te redden. Arme Ying-Yang eeuwig zijn dienaar zijn.
Heiner was diep bewogen. ‘Vraag hem, waarom zij hem niet van zijn verstand hebben beroofd.’
Ying-Yang vertelde, omdat hij lezen en schrijven kon. Wilde diermenschen, die later in staat waren teekenen in zand of in asch te schilderen, werden beter betaald. Verminken zou Sankwei hem toch zeker wel, omdat zijne gezonde ledematen te gevaarlijk waren. Hij verwonderde zich, dat zij het nog niet had gedaan. Maar deze nieuwe maan veroorloofde het nog niet. Aldus binden de toovenaars zich door hunne eigen toovenarijen.
‘Wij moeten hem redden, Afong, want de nieuwe maan duurt nog slechts drie dagen. Doch hoe?’
| |
| |
‘Wanneer vertrekken wij?’
‘Als alles goed gaat, morgen avond.’
Afong had een lang gesprek met den Chinees. Hij zeide daarna tot Heiner, dat hij hem had gezegd, morgen avond in de duisternis door de opening van de goot de rivier te bereiken en dan naar een boot te zwemmen, waarop een blauwe en een gele lampion aangestoken zouden zijn. Heiner moest Ying-Yang enkel zijn mes achterlaten, om zijne touwen te kunnen doorsnijden. Ying-Yang's oogen schitterden, toen Heiner het mes naast hem in den afgebrokkelden muur verborg. Vervolgens sprak men nog af, met welk teeken men Ying-Yang zou waarschuwen. Op het geschreeuw van een valk zou Ying-Yang ontvluchten. Heiner kon den korten, scherpen kreet van een valk goed nabootsen. Op kostschool hadden zij zich daarin geoefend, want den toren van den Maagdenburger Dom vlogen de trotsche valken in wijde kringen rond. Hij liet den kreet eenmaal hooren, zoodat Ying-Yang hem zou herkennen. Als hij hem morgen driemaal vlug na elkander zou hooren, dan wist hij, dat redding nabij was. Op denzelfden weg, dien zij waren gekomen, gingen zij nu terug. In het groote huis was het nog doodstil. Doch juist, toen zij den muur overklommen en langs den oever naar de andere zijde slopen, bleven zij eensklaps onbeweeglijk staan. Sankwei kwam thuis. Juist op tijd waren zij dus vertrokken.
Nikol was het volkomen met Heiner eens, dat men den ongelukkigen Ying-Yang moest trachten te redden. Maar over Heiner's plannen om op te treden als wrekende gerechtigheid, schudde hij zijn hoofd. Het kon echter in geen geval kwaad, den heer Cordes van een en ander op de hoogte te brengen. Doch Sankwei was Chineesche en woonde in China.... en dat het Chineesch gerecht een misdadigster zou weten te vinden, die zulke voorname kennissen had als b.v. Tsjing-Li, dat was zeer te betwijfelen. En buitendien waren hunne persoonlijke aangelegenheden
| |
| |
hoofdzaak. Nikol had allerlei dingen meegebracht uit Woetsjang, om te dienen als vermomming voor den afgod; zoo ook een van die groote, donkergroene glazen, flacons, die gepakt in manden met vloeistoffen worden verzonden. Hij vulde den flacon met een donkere vloeistof, eigenlijk gezegd verdunden inkt en gaf, nadat hij den flacon zorgvuldig had verzegeld, Afong de opdracht de geheimzinnigste en meest dreigende tooverspreuken van papier te knippen en deze er op te plakken.
‘Is dat de ontsterfelijkheidsdrank? vroeg Heiner.
‘Neen vriendje. Ook de meest veeleischende Taoist kan niet verlangen de onsterfelijkheidsdrank in zulke portie's tot zich te mogen nemen. Dit hier is de ballon, waarin ik den boozen geest heb gebannen, die Tsjin-Li oogenblikkelijk zoo verontrust. De ontsterfelijkheidsdrank heb ik hier.’
Hij haalde uit zijn zak te voorschijn, een kleine, ouderwetsche flesch, die hij bij den een of anderen antikiteitenhandelaar had opgescharreld. Hij goot er water in, vermengd met een weinig cochenille en sloot ze zorgvuldig. Daarna brachten Ivan en Afong onder zijn hoede den flacon met den duivel in den ‘Tempel van de Acht Geheimzinnigen.’ En nadat dit was geschied en Nikol zich had overtuigd, dat de opperbonze zich zelfs niet waagde in de buurt van het gevaarlijke ding, gunden de vrienden zich de voldoening een poosje in de buurt van het huis van Tsjin-Li te gaan kuieren. Daar werd een geweldig vuurwerk ontstoken, dat zelfs in het land van het geraas een menigte nieuwsgierigen trok. Voetzoekers knalden, vuurpijlen stegen omhoog achter den muur, bengaalsch vuur verlichtte de daken der tempeltjes in den tuin, wierook vervulde de lucht en josspapier, groote met bezweringsformulieren bedekte vellen papier, werden verbrand. De fong shoe, die gisteren voor den huisheer ongunstige teekens had vertoond, was behangen met roode reepjes papier; jossstaafjes gloeiden in de aarde er voor en toen
| |
| |
de maan opging, trok er buiten om het bedreigde huis een opzienbarende drakenprocessie. Koeli's droegen een reusachtigen draak van bordpapier, afschuwelijk beschilderd met een slang van een meter lang en magiërs liepen er naast, bliezen op schelpen, sloegen op den tamtam, klepperden, ratelden en werkten zoo afschrikwekkend mogelijk, al was het dan niet op de geesten, dan toch op de ooren der Europeanen.
‘Ben je nu wel genoeg doordrongen van het feit, Nikol, dat wij de oorzaak zijn van al dat geraas?’
‘Natuurlijk, maar ik vind, dat wij eigenlijk veel te bescheiden zijn in ons optreden, na ons behaald succes. Maar kijk eens, daar heb je onzen Asinus met zijn John Buil.’
Inderdaad hadden Asinoff en Mr. Smith een poging gewaagd om het huis binnen te dringen. Daar zij vandaag zeker niet voor den eersten keer hier waren, juichte Nikol, toen hij zag, dat niet alleen zij zooveel mogelijk voordeel trokken uit de bedekking, die een volksoploop steeds biedt, maar dat ook Afong zich trachtte te verbergen, toen hij zag, dat Dick met zijn dom, listig gelaat zijn heer volgde.
‘Afong, ken jij dien knaap?’
‘Dick vijand van Afong. Op “Peter den Groote” Dick slecht van mijn heer gesproken en Afong Dick geslagen heeft.’
Een Chinees spreekt nooit de waarheid. En ook Afong hield het niet voor noodig zijn heer te vertellen, dat hij ruzie had met Dick, omdat deze hem had verweten, dat hij een huichelaar was en hem had gedreigd, dat hij hem zou aanklagen bij niemand anders dan bij het bestuur van de Vegetariërs, om zijn dienst bij de fan-kweis. Afong, die tengevolge van de opvoeding, die hij in de zending had genoten, in ontwikkeling verre boven Dick stond en die slechts door zijn noodlottig fanatisme en het wantrouwen, dat zich sedert Min's dood van hem had meester gemaakt, slechts oppervlakkige verbindingen met de ove- | |
| |
rige leden van de bende van ‘het Lange Mes’ had aangegaan, begon nu Dick te haten, waardoor hij, bij zijn hartstochtelijke natuur, licht te ver zou kunnen gaan.
Den volgenden dag viel de regen in stroomen, zeer tot ongenoegen van Afong, die door Nikol werd uitgezonden om madam Sankwei om een onderhoud te verzoeken. Even hard als Heiner er naar had verlangd achter de geheimen van het erf te komen, even hard had Nikol er van den beginne afaan naar verlangd een blik te mogen werpen in de magazijnen om achter de geheimen te komen van den pandjeshouder. Hij had daarvoor zijne bijzondere reden en daar Heiner al een rilling kreeg, als hij er maar aan dacht om nog eens langs dien muur te moeten gaan ging Nikol alleen. Doch Heiner vergezelde hem tot aan den hoek van de straat en wachtte daar op hem in den winkel van Chineesche antikwiteiten. Het duurde een geruimen tijd, eer Nikol terugkwam. Heiner had intusschen heel wat voorwerpen van waarde gezien; hij was echter zoo slim geweest, om slechts een kopje zonder oor te koopen. Nikol trok hem zonder een woord te zeggen met zich mede.
‘Heiner, en al ontstaat er van avond een formeel gevecht om den armen drommel, die de oude heks reeds in hare klauwen heeft.... ik help je om je Chineesche lijfgarde aan te vullen. Verbeeldt je, ze heeft hem. Ik vermoedde het terstond, toen ik slechts een voet had gezet in dat hol. Zij heeft hem werkelijk. Maar zij geeft hem niet af. Het schijnt, dat de tijgerkat van den zesden mandarijnengraad haar niet meer voldoende is en dat zij haar oude body er in wil hullen om koninklijk begraven te worden.’
Heiner staarde Nikol ten hoogste verbaasd aan. ‘Zeg eens, kerel, wat mankeert je? Je hebt toch geen tooverdrank bij de oude Sankwei ingenomen? Neem je hoed eens af en laat je hersens eens bekoelen door den regen.’ Er klonk werkelijk een weinig angst in Heiner's woorden.
| |
| |
Nikol moest er om lachen. ‘Je weet niet eens, waar ik het over heb en ik geloof, dat je denkt, dat het niet pluis is in mijn hersenkas. Je kunt gerust zijn, vandaag hebben wij zelfs onze hersens terdege noodig. Neen, ik dacht gisteren maar zoo, dat er in een bank van leening van een groote stad zeker alles te vinden zou zijn en dus ook een draak met vijf klauwen. De keizer geeft somwijlen zulke stoffen ten geschenke, als een teeken van zijn bijzondere genade aan verdienstelijke mandarijnen. Maar ook verdienstelijke mandarijnen worden op hun beurt weer afgezet en soms zelfs onthoofd. In zulke gevallen verhuist dan menig stuk naar de bank van leening. Waarom dan niet ook een vijfklauwige draak?’
‘Hé, Nikol, dat is eigenlijk gemeen van je, dat je me dat niet hebt gezegd. Dan zou ik natuurlijk met je mee zijn gegaan.’
‘Jawel en je zei zelf, dat je niet mee wilde en buitendien hadt jij vandaag al plezier genoeg gehad zonder mij. En dan geloof ik, dat ik alleen meer kans had, want de draken zijn nu eenmaal verboden en enkel reeds door het bezit leverde zij zich aan mij over.’
‘En?’
‘Nu, ik kreeg dit keer een uitnoodiging de ladder op te klimmen. Zij was bezig op een der bovenverdiepingen. Je had het gedrocht eens moeten zien, dat mij den weg wees. Zeker ook zoo'n kruikbaksel als je vrienden, maar nog vroeg genoeg uit den steenen vorm gekropen om bij een log lichaam in het bezit te geraken van een paar dunne, niet vol uitgegroeide beentjes. Arm stakkertje... net een krabbe. Hij krabbelde echter nog vlug genoeg de ladder op en eindelijk bereikten wij Sankwei, die daar troonde temidden van hare lompen. De venstertjes stonden open, licht kon er dus naar binnen, zooveel als dat gaat vandaag met dien regen, van lucht merkte ik niet veel. Het geurtje, dat deze afgedragen Chineesche buizen en broeken verspreidden, daar kun je je geen denkbeeld van
| |
| |
maken. Het is mogelijk, dat Sankwei voor zich zelve bezig was om een feestgewaad uit te zoeken voor de bruiloft van de aanminnige Woe, misschien zocht zij een geschenk voor haar uit, want er lagen ook groote stukken zijde uitgepakt, en in een oogwenk ontdekte ik tusschen al die pauwen, zilverfasanten, leeuwen, tijgers, enz.... een vijfklauwige draak.’
‘Dat is een bof!’ riep Heiner uit.
‘Zij had mijne blikken gevolgd en trok er met een harer “gouden leliën” handig een stuk roode brocaadzijde over heen. Daarna begon zij in haar brabbeltaaltje, dat zij Engelsch geliefde te noemen, langs omwegen te vertellen, hoe de zaken stonden. Alles marcheerde voortreffelijk. Tsjin-Li was zelfs uit zich zelven op het denkbeeld gekomen, dat de zaken, die hij wilde doen met den Rus en den Engelschman, den toorn der goden had gaande gemaakt. Zij legde er bijzonder den nadruk op, hoe moeilijk het geweest was, Woe over te halen, de zoo vurig begeerde bruiloft op het laatste oogenblik nog uit te stellen en ik kon het niet over mijn hart verkrijgen haar voor al deze moeite niet met eenige dollars te beloonen. Toen kwam ik eindelijk aan het woord en volgde nu haar voorbeeld, om niet terstond met de deur in huis te vallen; ik zeide haar, dat ik eenige stoffen wilde zien, om daaruit een keuze te doen; zij liet mij alle mogelijke geborduurde stukken zien; ik kocht ook iets voor het geval, dat Tatiana haar vijfklauwigen draak toch niet mocht krijgen en verzocht haar eindelijk ronduit om drakenstoffen te zien. Zij liet er mij ook verscheidene zien, maar natuurlijk enkel vierklauwige. Nu drukte ik mij duidelijker uit en wees eenvoudig naar de plaats, waar zij den vijfklauwigen draak had verstopt. Zij beweerde wel, dat slechts de keizer vijfklauwige draken bezit, maar ik haalde eenvoudig het stuk te voorschijn. Je weet niet, Heiner, met welk een onbeschaamdheid, zonder een spoor van verlegenheid zij nu toegaf, er een te bezitten. De Chineezen zijn werkelijk het brutaalste volk
| |
| |
van de wereld. Zij wilde het mij ook kalm verkoopen... voor duizend dollars. Zij schijnt te denken, dat ik een taoistische toovenaar ben en dat ik van vermiljoen goud en van sneeuw zilver kan maken. Tot op achthonderd heb ik afgedongen. Verder bereikte ik niets en kon ik gaan.’
‘Hoeveel wil je geven?’
‘Ten hoogste honderd dollar. Het is geen groot stuk. Tatiana kan het in ons salon als tafelkleed gebruiken, als wij bij ons zwervend leven er een salon op zullen nahouden of zij kan er een boezelaar van maken, om er thee mee te schenken, mij is het om het even. De vijfklauwige draak staat er vijfmaal op, dat is de hoofdzaak.’
‘En nu?’
‘Ik heb Sankwei gezegd, dat ik terugkom en dat zij nog eens over de zaak moest nadenken. Honderd dollars zijn toch werkelijk niet te versmaden. En toen schoot mij plotseling je “wilde man” te binnen, Heiner, en ik zeide haar, dat zij het stukje zijde maar naar beneden moest brengen, dan zou ik van avond nog terugkomen. Terwijl ik dan met haar bezig ben, kun jij je slag slaan. De arme drommel krijgt dan ook meer kans, indien tenminste bij dezen regen de Yangste niet te veel stijgt en de goot ondergeloopen is.’
Heiner zuchtte. Hun avontuur werd steeds ingewikkelder. ‘Als Tatiana wist, hoe moeilijk het is, haar wensch te vervullen, dan zou zij er toch zeker afstand van doen.’
‘Als! Maar zij weet het niet. Tatiana kent over het geheel niet veel van de wereld. Zij heeft altijd in Kiachta gewoond. Drie jaren geleden, na den dood van haar moeder, trok zij met haar vader naar Kalgan. De wereld moet zij eerst leeren kennen door mij. Maar nu Asinoff haar verleden jaar het sneeuwluipaard cadeau heeft gedaan, zal zij van mij den vijfklauwigen draak hebben, al ben ik, tot mijn geluk, ook geen keizer van China.’
Zij hadden inmiddels den ‘Tempel van de Acht Geheimzinnigen’ bereikt, waar zij Ivan en Afong reeds wachtende
| |
| |
vonden. Het feest begon met Ivan zoo goed mogelijk als een Chineesch god te vermommen. Zijn gezicht werd zóó beschilderd en met streepen beteekend, dat het er afschrikwekkend uitzag. Zijn baard werd rood bepoederd. Hiermede wilde men den indruk van vlammen teweegbrengen. Vervolgens moest hij zijden gewaden met tooverteekens aantrekken, die men leende van de garderobe van een der afgodenbeelden uit den tempel. Toen bond Nikol hem nog een paar dekens om zijn lijf, om de voor een Chineeschen god nu eenmaal onontbeerlijken lichaamsomvang te verkrijgen en moest hij plaats nemen op een vergulden, rood gelakten zetel, die op een paar liggende leeuwen stond. Een spitse muts met roode veeren bekroonde deze vreemde uitgedoste persoonlijkheid. Nu moest hij nog zijne armen over elkander slaan en zijne beenen op Boeddistische wijze onder zich leggen. Spreken behoefde hij niet. Slechts op een afgesproken teeken, moest hij zijn hand uitstrekken en wijzen naar den glazen ballon, die naast zijn troon stond. Het beteekenisvolle fleschje echter, het levenselixir, hing aan een breed, rood lint, dat geborduurd was met gulden spreuken uit de wijsheid van Laotse om zijn hals, op de plaats, waar bijgeloovige Chineezen een amulettenzakje dragen. Ivan voelde zich intusschen volstrekt niet op zijn gemak. Wel was hij zoo aan zijn ‘vadertje’ gehecht, dat hij vrijwillig voor hem in den dood zou zijn gegaan. Maar dit was meer dan de dood, hier kwamen spoken bij te pas en Ivan was er volstrekt niet zeker van, of hij zich soms niet aan hunne handen overleverde, door aan al dezen hocus-pocus mee te helpen. Nikol trachtte hem gerust te stellen door te wijzen op de tegenwoordigheid van den priester; doch Ivan was slim genoeg om te begrijpen, dat zoo'n taoistisch magiër zelf niets meer dan een bedrieger was en dat die magiër evenmin de zaak vertrouwde, bewezen de blikken, die hij tersluiks op den geheimzinnigen glazen ballon wierp.
Werkelijk vroeg de toovenaar Nikol dan ook, wat er
| |
| |
later met den opgesloten, boozen geest moest worden gedaan; want, dat het werkelijk een booze geest was, dat had hij terstond gezien, daar de taoisten in hun bijgeloof geesten in kruiken opsluiten.
‘Zou het niet het beste zijn, hem in den Yangste te werpen?’ vroeg Nikol, die door deze vraag eenigszins in verlegenheid was geraakt.
De bonze wierp begeerlijk blikken op den omvangrijken ballon. ‘Dikke geest,’ zeide hij met eerbied. ‘Tempel der Acht Geheimzinnigen’ gelukkig in het bezit van zoo'n dikken geest. Vele offers geven voor ‘dikken geest.’
Nikol vertrouwde zijne ooren niet en wierp Heiner een blik van verstandhouding toe. Terwijl de priester op het punt stond een zijner geloovigen te bedriegen, want de bonze en niet de Europeanen trof de schuld, als het uitlekte en Nikol zou zelfs op dit oogenblik nog liever zijn handelsverdrag met Tsjin-Li hebben gesloten, langs den rechten weg op Tsjin-Li's kantoor... terwijl de priester dus zijn eigen tempel beschikbaar stelde voor een ontheiligende maskarade, werd hij zelf bedrogen door zijn eigen bijgeloof.
Achter den troon hing men nu een zijden gordijn, waar Nikol, Heiner en Afong zich verborgen. In het borduursel waren op een handige manier kijkgaatjes gemaakt. Het gordijn was tusschen bamboesstokken gespannen en Heiner onderzocht eerst terdege, of zij te vertrouwen waren. Hij had ervaring op dit gebied opgedaan in de Minggraven. Daarna werd de tempel in dichte wierookwolken gehuld, zoodat er voorloopig niets was te zien en nu betrad de arme Tsjin-Li, die tot nu toe in aanbidding verzonken gelegen had voor de ‘Acht Geheimzinnigen’, het tooneel.
Wat was hij veranderd! Hij was werkelijk vermagerd, de rampzalige! Maar zijn bril had hij toch weer gevonden. Het scheen, dat de geest van zijn vervolging had moeten afzien, toen hij zich bereid had verklaard met de firma Werschagin een levenslange, vaste verbinding aan te gaan, al moest
| |
| |
hij daardoor zijn dierbaren vriend voor het hoofd stooten, namelijk Mr. Smith, die voor het huis Probleneff ijverde. Toen Tsjin-Li midden in de wierookwolken was, viel hij ter aarde en maakte den koutou. Natuurlijk zag hij den god nog niet. Toen de wolken echter een weinig optrokken.... de magiër zorgde er evenwel voor, dat Ivan voortdurend in een lichte wolk bleef gehuld.... toen trok er een glans van vreugde over het gelaat van den edelen Tsjing-Li. Hij was er zich ten volle van bewust in het gezelschap van een geest te zijn. De toovenaar zeide hem toen, dat het hem gelukt was door zijne bezweringen den geest, die hem in deze dagen zoo onophoudelijk had gekweld, in de flesch te stoppen. Het was een verschrikkelijk ondier geweest met horens en scherpe, lange nagels. Daar kon hij nu zijn verzegelde gevangenis zien, hij was onschadelijk gemaakt.
Bij deze woorden hief Ivan zijn arm op en duidde op den ballon. Tsjin-Li deinsde ontsteld achteruit. Daarna maakte hij snel den koutou. En toen nog een tweede met verruimd hart voor den ballon. Thans zou hij rust krijgen.
Nu kwam echter het knaleffect. Geheimzinnig wees de toovenaar naar de flesch die op de borst van den god hing en Tsjin-Li huiverde.
‘De onsterfelijkheidsdrank!’
Toen de magiër dit woord uitsprak, trok hij aan een koord en een afschuwelijk geraas, veroorzaakt door de bekende muziekinstrumenten, klonk door den tempel en stoorde de ‘Acht Geheimzinnigen’ waarschijnlijk in hun middagdutje.
‘Heb je het contract voor de fan-kweis?’
Tsjin haalde een in Chineesche zijde gewikkeld document voor den dag.
‘Leg het neer aan de voeten van den god.’
Het geschiedde.
‘Ikzelf zal het den fan-kweis brengen. Hou je je woord niet, dan verbreek ik het zegel van den ballon.’
| |
| |
Tsjin-Li beefde. Zeker, hij zou een trouw makelaar voor Werschagin zijn.
En vervolgens boog de god zijn hoofd met den vlammenden baard, de toovenaar strikte het lint los en in Tsjin-Li's handen lag het fleschje met den drank. Angstig verborg hij het tusschen de plooien van zijn gewaad. Zijn gezicht straalde, evenals de Japansche zon in de vlag van den Chineeschen draak. Knielend kroop hij naar den uitgang en als een gelukkig man verliet hij den ‘Tempel van de Acht Geheimzinnigen’. Ook de magiër had zich niet te beklagen. Nikol was niet karig in de vreugde zijns harten. En de flesch met den gevangenen geest gaf hij hem bovendien ten geschenke. Ivan waschte zich, zooals hij nog nooit had gedaan. Nikol klopte hem dankbaar op den schouder en beloofde hem vorstelijk te beloonen bij gelegenheid van zijn huwelijk, maar Ivan was misnoegd en beweerde ontstemd, dat hij hoopte, dat de ‘zwarte dag’, zooals de Russen de jaren van den ouderdom en het gebrek noemen, hem nog bij zijn vadertje zou vinden. Nu waren zij voortaan aan elkander verbonden door de hel. Maar... nitsjewo!
Nikol snelde nu naar het kantoor van Tsjin-Li. Hij verklaarde daar, dat de priester hem het verlangde contract in naam van den hooggeëerden chef van de zaak had gegeven: men plaatste er de beide verlangde handteekeningen onder. Vervolgens nam men nog een afschrift en hiermee was de zaak afgedaan. Tsjin-Li noodigde hem zelfs uit deel te nemen aan de bruiloft van zijn dochter, maar voor die eer bedankte Nikol.
‘En verbeeldt je, Heiner,’ vertelde Nikol later, ‘wie daar binnen kwamen, toen ik gezeten, op de hooge eereplaats aan de rechterhand van mijn gastheer, mijn kopje thee dronk? Niemand minder dan Asinoff met zijn John Bull. Je begrijpt, hoe ik mij inwendig verkneukelde van plezier over de lange gezichten, toen zij alles hadden gesnapt. Asinoff was nu een rechte asinus, zooals hij daar
| |
| |
stond, maar Mr. Smith hield zich beter. Hij schudde mij de hand, alsof ik zijn beste vriend was, vroeg mij heel beleefd wanneer ik vertrok en welken weg ik dacht te nemen, en nam afscheid van mij onder de verzekeringen van zijn diepste hoogachting.
En zoo stond onze beide vrienden dan niets meer in den weg om uit Hankou te vertrekken.
|
|