Triumphus Cupidinis. Encomium matrimonii. Nederlantsche poëmata(1628)–Joan Ysermans– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 328] [p. 328] Ode. Op den selfsten sin, aen die van Antvverpen. GHelijck de gulde Son verplicht De maen, en sterren geeft haer licht, Welck licht, het duyster doet verdvvijnen! Soo oock de Son der Glorien goet, Het eeuvvich licht, vvelck licht, licht doet De heyl'ghen als claer sterren schijnen. De duyster-nis verdvvijnen oock, Mist, neuel, dampen, vvint, en roock, T'vvelck sijn de ketterijen druckich: Daer Sathan Christus kerck me crenght, [pagina 329] [p. 329] Die veel onnoosel sielen brenght Tot de verdoem'nis ongheluckich. Alsulcken sterre is ghevveest Godts vrint Norbertus soo men leest. Wiens licht soo claer hier heeft gheschenen: Dat Tanchelinus tyranny, En boose grauvvsaem kettery Als mist, oft neuel is verdvvenen. Sijn heylich leuen in sijn jeucht Als eenen spiegel vande deucht, Sijn soete leeringh honinck vloedich, Bevestich met mirakels claer, Planten ouer vijfhondert jaer [pagina 330] [p. 330] Hier t'Catholijck gheloof voor-spoedich Ghy hoort ô Keyserlijcke stadt, Dit vveerdich vvt vercoren vadt! Feest-daghen Iaerlijckx in te setten! En hem te bidden dat den Heer Om sijn verdiensten? u niet meer Met ketterijen laet besmetten. FINIS. Vorige Volgende