| |
| |
| |
| |
A.
Abrotanum, |
Artemisia abrotanum, L., Citroenkruid. ‘Abrotanum. dats averone of iagerande’ (Herbarius). |
Abstringerende, |
vermoedelijk een verbastering van: adstringeerende, ‘samentrekkende’; misschien ook van: abstergeerende, ‘reinigende.’ |
Acacia, |
Gummi acaciae, arabische gom. Afkomstig van Acacia arabica Willd., Mimosa nilotica, L. |
Acetose, |
Rumex Acetosa L., Veldzuring. ‘Acetosa. dats surkele’ (Herbarius). Ook de witte klaverzuring, Oxalis Acetosella werd ‘surckel’ genoemd (Kiliaen). |
Acetum, |
azijn. De uit zuren wijn bereide heet Acetum vini. |
Achterdeel, |
nadeel, schade. |
Achterwaren, |
verzorgen, van een wond of van een zieke. |
Adec, |
Sambucus Ebulus, L., Kruidvlier. ‘Ebulus dats adec’ (Herbarius). |
Aendensmout, |
eendenvet. |
Aex, |
bijl. |
Affodille, |
Asphodelus tenuifolius, Cav., Heggelelie. |
Agrimonie, |
Agrimonia Eupatoria, L. |
Agrippa, |
Unguentum Agrippae regis, ‘swarte salve’, genoemd naar Agrippa, koning van Judaea, die deze zalf zou hebben uitgevonden. |
Alabauster, |
l. alabastrum, alabastritis. Albast is fijnkorrelig, kristallijn calciumsulfaat of gips.
‘Omtrent dese zee (de Doode) wast vele aluuns ende alabastere’ (Mandeville, blz. 84, 39). |
Albu muri, |
zie Muri. |
Alium, |
l. Allium. Allium sativum, L., Knoflook, ‘Allium dats looc..... Ende es van .2. manieren. deen es wilt ende tander tam. ende wast in den hof daer ment poot. ende es dit dat wi gemeinlike orboren. Ende dander wast opt velt. Ende heet scerdion. dit en es niet also fel als tander. daeromme orbort ment meest in phisiken. Ende dit gadert men int ende van den lintere. ende droget. Also mach ment .2. jaer orboren. Mer hets beter dat ment alle jare vernuwe’ (Herbarius).
Of met scerdion: scordium, Teucrium scordium, waterlook, bedoeld is? |
Aloë epatica, |
l. Hepatica, leverkleurige aloë.
A. is het ingedikte sap van verschillende Aloë-soorten. o.a. A. ferox, Mills; A. vulgaris, Lam.; A. africana, Mill. en A. succotrina, Lam. Bij langzame indroging ontstaat een glanzig produkt, de aloë lucida.
‘Aloë est succus herbae et ex eo melius est medium inter rubeum et citrinum, sed antiquum nigrum est malum. |
| |
| |
|
Habet 3 species: cicotrinum, epaticum et cabalinum (St. Amando). |
Aloës hout, |
Lignum aloës, hout van Aquilaria Agallocha, Roxburgh. Het hout werd, wegens zijn welriekend harsachtig bestanddeel, als reukwerk gebezigd. |
Alopecia, |
een haarziekte, vroeger ook wel Vulpes genoemd, zich kenmerkend door: ‘een uytvallen des hayrs van den hoofde, ende somtijdts der wijnbrauwen, des baerts ende van andere partyen, het welcke men ghemeynelick de Palade noemt. Dit ghebreck wordt also van de Medicijns ghenoemt, ghelijck als de siecte van oude vossen, om dat de selve alsulcken uytvallen des hayrs onderworpen zijn, midts eenige schurften die sy in haren ouderdom ghekrijghen’ (Paré). |
Alsene, Alsine, |
Artemisia Absinthium, L., Alsem, Absinth.
‘Absincium. dats alsene.... ende men salse gadren in den uitgange van den linte ende drogen. ende dan geduert si .1. jaer goet’ (Herbarius). |
Aluun, |
Alumen, Kalium-aluminium-sulfaat. Alumen faecis, vini: Aluminium-tartraat. |
Amandelen, bittre-, |
Amygdala amara, de vrucht van een variëteit van Prunus Amygdalus, Stokes s. Amygdalus communis, L. |
Ambergris, |
l. Ambra chrysea, goudkleurige amber. Een uit het darmkanaal van cetaceën, in 't bizonder van Macrocephalus physeter, de Cachelot of Potvisch afkomstig concrement, dat in klompen van zelfs tien kilogram zwaarte, drijvende in de Japansche zee, de Indische en den Atlantischen Oceaan wordt aangetroffen De amberklompen bestaan uit concentrische lagen van vettige, wasachtige, opake, grijze of gele stof, welke veel overeenkomst heeft met cholesterine en een aangenamen, muskusachtigen geur bezit.
Ambre presente aux grans seigneurs
Pour composer bonnes odeurs,
Car il est moult aromatique,
Gracieulx, noble et magnifique,
D'odeur souefve et excellente,
Amoureuse, doulce et plaisante.
(Lespleigney).
Als de beste Ambra gold de goudkleurige, de Ambra chrysea.
In de oudheid was de herkomst van Amber onbekend. Sommigen hielden hem voor sperma van den walvisch, en spraken daarom van sperma ceti. Tegenwoordig verstaat men daaronder een ander produkt van den cachelot.
Het therapeutisch gebruik berustte op dezelfde beginselen als dat van muskus en castoreum, aan welke riekende stoffen een krampstillende en zenuwkalmeerende werking werd toegeschreven. Tinctuur van Ambergris kwam nog niet lang geleden in de Pharmacopeeën voor. Het middel staat bij het volk nog als middel ter bevordering van het tandenkrijgen te boek (Zie ook Peters). |
| |
| |
Amete, |
mier. |
Amidum, |
Amylum, tarwezetmeel,
‘Amidum es heet ende wac. ende men maket aldus. Men leit tarwe in couden borne enen dach ende .1. nacht. ende men salt dicwile roeren tote dat root. ende dan salment puren van watere ende zere stoten. ende tsap ziën dore .1. cleet. Dan salment setten in die hete sonne so dat dwater verdroge. ende dan salmer weder cout water in gieten ende latent sinken. ende dan weder af puren. Ende dat beneden in den bodem blijft dat salmen setten ter sonnen. ende latent drogen. ende witten ende hardden. Dits amidum’ (Herbarius). |
Anabula, |
Alphita noemt als synoniemen van anabulla major: spurga en mezereon en van a. minor: titimallus, verrucaria. Zie Spurga, titimallus en verrucaria |
Anacardus, |
noot van Semecarpus Anacardium, L. Fil., Oost-Indische olifantsluis of O.-I. acajounoot. De schaal van de niervormige noot bevat in alveolen een scherpe, blaartrekkende stof, mel anacardii of (tegenwoordig) cardol vesicans.
De West-Indische Olifantsluizen zijn afkomstig van den ook in Oost-Indië gekweekten Anacardium occidentale, L. Het middel maakt het hoofdbestanddeel uit van het Theodoriton anacardinum. Zie Theodoricon. |
Anetum, |
Peucedanum graveolens, Benth & Hook s. Anethum graveolens, L. Dille, |
Aneti succus, |
sap van de hierboven genoemde plant. |
Anguisse, Angwisse, |
benauwdheid, pijn, doodsangst, doodstrijd. |
Ancluwen, |
enkel van den voet. |
Antidotarius, |
Nu eens: A. in Nicholaus, dan weer: onsen Antidodarius genoemd. Y. bedoelt met dit laatste waarschijnlijk een exemplaar van Nicolaus' Antidotarium. parvum, dat in zijn bezit was. Zie Lijst van Schrijvers onder Nicolaus. |
Antimonium, |
stibium, antimonium regulus, het element antimonium. De uitsluitend uit A. bestaande, laxeerend werkende pillen heetten ‘pilulae perpetuae’, omdat zij vele malen achtereen voor hetzelfde doel gebezigd konden worden. Antimonium crudum is het spiesglans.
Antimonium diaphoreticum resp. ablutum en non ablutum is gewasschen en ongewasschen zweetdrijvende spiesglans, hoofdzakelijk antimoonzure kali. Antimonium praeparatum is zwavelantimonium, |
Antofolij, |
l. Anthophylli.
‘Anthophylli sunt grandes Caryophilli, qui ad maturiatem pervenerunt, nucleo intus duro bifidoque, sapore non tam acri ut Caryophylli, praeterquam in superficie’ (Valerius Cordus).
Antofili = majores gariofili (Alphita). Zie Gariofilate. |
Anijs, |
vrucht van Pimpinella Anisum, L. |
Apie, Apium, |
Apium graveolens, L. Selderie.
‘Apium. of marke. of apie. of eppe. dats al eens... Ende si es van .3. manieren Apium reninum. Apium ermoroydarum..... Een ander geslachte van apiën es |
| |
| |
|
dattie meesters heeten cerfolium. entie lieden sceldent kervel..... Ende noch es .1. geslachte van apiën. dat men heet petrocilium. ende som die lieden heetent persiin’ (Herbarius). Alphita onderscheidt 5 soorten: domesticum, ranarum, risus, hemorrhoydarum, trifolium. |
Apostema, |
ontstekingsgezwel, ettergezwel, absces, phlegmone, puist Een overzichtelijke tabel geeft Paré, blz. 199. |
Apostemeeren, |
in ontsteking geraken, veretteren. |
Aranea, |
l. Arachnoïdea, een inwendig oogvlies, door den een voor synoniem met de Retina gehouden, door den ander daarvan onderscheiden en als een deel van de Choroïdea beschonwd. Zie Hyrtl. |
Argentum vivum, |
kwikzilver. Het met speeksel behandelde Argentum vivum - extinctum cum saliva hominis ieiuni - heette mortificatum cum sputo en was waarschijnlijk sublimaat. Onder ‘dood’kwikzilver verstondende oude indische en perzische artsen alle kwikzilver verbindingen, die geen gelijkenis met het ‘levende’ kwik meer vertoonen. |
Arinc, |
haring. |
Aristologia longa, |
Aristolochia parviflora, Sibth. |
Aristologia rotunda, |
A. pallida, Willd.
‘Aristologia dats sarasine cruut. endees van .2. manieren. deen scelt men aristologia longa. ende dandere scelt men aristologia rotunda. Ende es geheten holewortele in dietsche. ende wast meest oostwert.... Die ronde gaet in medicine meest ende sonderling die wortelen’ (Herbarius). |
Armoniac, |
l. Ammoniacum. De gom van Dorema Ammoniacum, Don. en Ferula tingitana, L. |
Armoniac, Sal-, |
salmiak, chloorammonium. Zie over Armoniac: v. Lippmann, Chem. Zeitung, 1909, Bd. 33, blz. 117 |
Arnaglossa, |
Plantago major, L. s. Plantago asiatica, L.
‘Arnaglossa of plantago. dats wegebrede’ (Herbarius). |
Arsenicum, rood-, |
Arseendisulfide, realgar, het sandarak der oude Grieksche artsen.
In de Middeleeuwen kende men, behalve het element arsenicum, de beide verbindingen met zwavel: het gele arseentrisulfide of auripigment, As2O3 en het roode arseendisulfide of realgar, As2O2. Zie over deze verbindingen v. Grot. Niet altijd werd tusschen den naam van arsenicum en dien van zijn verbindingen veel onderscheid gemaakt; John Arderne schrijft (blz. 82): Arsenic & auripigment bene boþe one, bot arsenic is noʒt so fair as auripigment; neþerlesse boþe haue a ʒalow colour, but auripigment is gretter and more schynyng, and more disesy for to grynde for his þredineʒ; for in substance he is like vnto plaistre of paris. Bot arsenic is as it war puluer in reward of auripigment and it is more liʒtly broken; And when it is broken it haþe as it war vermilion within it, of rede colour and aʒour colour; which vnkunnyng men saiþ to be realgre, & þat is false. ffor whi; realgre is ane artificial confection made of alkenemistreþ bi sublimacion, as arsenic sublimed, And for certayn þai ar noʒt different in operacion any þing, out-take þat realgre is of rede |
| |
| |
|
colour, and arsenic sublimed is of white colour; bot neþerleʒ arsenic entreþ in confeccion of realgre, And forþi realgre is called of som men rede auripigment: of þe nameʒ is no stryuying so þat we vnderstond þe þingʒ.’ |
Arterie, |
slagader, welke echter in den tijd vóór Harvey verondersteld werd een geheel andere functie te hebben. De venae of aderen, meende men, dienden tot voeding met bloed van de onderscheidene deelen en organen, de arteriën voor het transport van het spiritueuze of pneuma-rijke bloed. Paré schrijft: De aderen dat zijn de vaten ofte pijpkens des bloets, die van een spermatijcke bloet ghegenereert worden..... De Arteriën die zijn van gelijcken ooc vaetjens des bloets, dan al-sulcken bloet der Arteriën is veel dunder, veel levendiger, ende oock volder van levendige geesten, ende daer toe oock wat geelder van coleure....; de Tunijcke der Arteriën is veel dicker als de Tunijcke der aderen, uyt oorsake om dat in de selve gehouden wort een zeer heet, sutbijl ende geestrijck bloet, d'welck hem stadich beweecht ende roert, dat doch anders lichtelick uyt-bersten soude, ten ware dattet in stercke ende dicke Tunijcken besloten lage. So veel de rechte aderen belanght, daer is in besloten een swaer, traech ende swaer-roerich bloet, daerom so verre als haer Tunijcke dicht ende dicke waren, soo en soude het voorsz. bloet in de om-leggende partijen niet konnen verdeelt worden, waer door dat dan deses bloets nutbaerheyt geheel onvruchtbaar wesen soude.’ |
Artetike, |
artritike, voeteuvel, jicht, podagra. |
Asa fetida, |
melksap van Ferula Assa foetida, L. Duivelsdrek. |
Aterment root gelu, |
l. Atramentum, eigenlijk zwarte vloeistof, in 't bizonder inkt. Onder Encaustum verstond men een purperkleurigen inkt. Het zijn vloeistoffen, waarin behalve poeder van galnoten, ijzer- en koperverbindingen, als ferro- en ferrisulfaat, en kopersulfaat voorkwamen. Het aterment werd, behalve als plaatselijk aan te wenden adstringens, gebezigd om de lijnen te trekken, waarlangs bij amputaties de huidsneden gemaakt moesten worden (Henri de Mondeville); ook om breuken in de hersenpan op te sporen (Willem van Salicete). |
Aurea Alexandrina, |
een recept, uitgevonden door Alexander, en als goud zoo edel. ‘Aurea est dit por aurea de or; alexandrina est dit de Alexandre le sage philosophe qe le trova’ (Nicolaus).
Het in de Middelnederl. vertaling van het Antidotarium Nicolai voorkomende recept bevat ruim 40 bestanddeelen. |
Avellane, |
noot van den Corylus Avellana, L. Hazelaar. |
Avontuurlijc, |
hachelijk. |
| |
| |
| |
B.
Baecvleesch, baken-, |
varkensvleesch. |
Baerde, |
van een gescutte, weerhaak, of scherpe rand; verklw. baerdekijn. |
Baertmaker, |
barbier. |
Backe, |
bes, in 't bizonder laurierbes, de vrucht van Laurus nobilis, L.
‘Laurus. hier op wassen die bayen. beide vrucht ende blade gaen in medicinen. Entie blade hebben meerder cracht dan die bayen. om hare bitterheit so verduwen si wel. Ende die bayen duren goet .1. jaer’ (Herbarius). Olie van bayen of olie van laurier is laurierolie, oleum lauri, door het volk nog Olie van Baay genoemd. |
Balaustiën, |
l. balaustrium, Flos Granati, bloesem van Punica Granatum, L., den Wilden Granaatboom. |
Barba Jovis, |
In Sinonoma Bartholomei: sticados citrinum (Tschirch). Volgens H. Cloquet (Dictionn. Béclard) is B.j. een Anthyllis. Anthyllis vulnerarias, L., Wondklaver, bij Dodonaeus Anthyllis prior, wordt in Frankrijk door het volk tegen wonden gebezigd. |
Barenteren, |
zie Tebarenteeren. |
Barginsmeer, |
spek of smout van 't speenvarken.
v. Fischer-Benzon, noemt Jovis barbam: Sempervivum tectorum, L., huislook. |
Basilicon, |
Ocimum Basilicum, L. Zie v. Fischer-Benzon. |
Basnar, |
Basmar? ln dat geval Opobalsem, Mekkabalsem, hars van Balsamodendron Gileadense, Kunth, Commiphora Opobalsamum, Engl. s. Balsamodendron Opobalsamum, Kunth. Zie Nicolas. |
Bat, bet, |
beter. |
Bate, baet, |
baat, beterschap van een ziekte. |
Baye, |
hetz. als backe. |
Bdegar, |
Rosa rubiginosa, L. Egelantier.
‘Bedegar dats eglentier’ (Herbarius).
H. Cloquet (Dict. Béclard) verstaat onder Bedegar of Bédéguard, een soort van gal, een nieuwvorming op de wilde roos, veroorzaakt door den sleek van een wesp, Cynips rosae, L. |
Bdellium, |
bedellium, gomhars van Commiphora africanum, Engl. |
Beetcole, |
Beta vulgaris, L. Biet. |
Begaden, |
behandelen, verzorgen, dichtmaken, b.v. van een wond. |
Belrike, |
Hyoscyamus niger L., Bilzenkruid. ‘Iusquiamus dats beelde of belseme ..... Ende dit zaet es van .3. manieren. wit. root. ende swart. Ende dat swartte es gevenijnt, ende daeraf salmen [hem] wachten. want hi brinct in die doot Ende dandere .2. doet men in medicinen. Ende tsaet heeft meer crachts dan teruut’ (Herbarius). Iusquiamus is een verbastering van Hyoscyamus.
Niet te verwarren met Belléric: de vrucht van Terminalia Bellerica, Roxb. |
| |
| |
Benedicta, |
Geum Urbanum, L. Nagelkruid, benediktenkruid, ook wel gariofilata geheeten.
In Antidotarius Nicolai, zoowel in de Fransche als in de Holl. vertaling, is een beschrijving van een ‘benedicta’ te vinden: ‘Bénoite est dite, qar ceus qui la receivent la beneissent.’ |
Benemen, |
een eind aan iets maken, iets beletten of tegengaan, b.v. ontsteking. |
Berberis, |
Berberis vulgaris, L. Zuurbes. |
Berecken, berechten, |
verzorgen, b.v. een wond. |
Beseffelijcheit, |
gevoel. |
Besegen, besigen |
bezigen, gebruiken. |
Bescouden, |
schroeien, branden. |
Bestaden, |
opbergen, wegzetten |
Betenye, |
zie Betonie. |
Betonie, |
Betonica officinalis, L. |
Bevercul. |
zie Castoreum. |
Bewimpelen, |
met verbandstof omwinden. |
Beyeren, |
bessen; ook: pitten, b.v. beyeren van prumen gernaten. |
Bierkijn sonder cruut, |
een soort van bier. Zie Dodonaeus. |
Bintadere, |
tongriem. |
Bismalve, |
Althaea officinalis, L. Heemst.; altea bij Bartholomeus. |
Bivoet, |
Artemisia, L. Bijvoet, St. Janskruid. |
Blaken, |
schitteren, b.v. van de oogen. |
Blameringe, -eeringe |
lastering, berisping. |
Blein, bleinkijn, |
blaar, blaartje. |
Bliken, |
zichtbaar zijn, van bloote plekken v.h. lichaam, als bijv. 't aangezicht. |
Blode, |
laf. |
Bloet van draken, |
zie Drakenbloed. |
Blonc, |
stomp. |
Blouwen, |
slaan. |
Blutsen, |
slaan, kloppen. |
Boerde, |
houden over boerde, houden voor een grap, voor onwaar. |
Boete, |
baat, genezing; geneesmiddel. |
Bokelare, |
beukelaar, schild. |
Bocium, botium, |
kropgezwel, struma. |
Bollen van Hermeinen, |
bolus armenicus, b. rubra, een soort van aluinaarde, o.a. uit Armenië afkomstig en roodbruin gekleurd door de aanwezigheid van ijzeroxyde. Bolus alba, de witte bolus of Argilla, een aluminium-silicaat, is hier te lande officinaal en wordt in den laatsten tijd wederom als wondpoeder aanbevolen. |
Bootse, |
zie Bocium. |
Bootskijn, |
bultje. |
Boraes, |
‘spume van der zee’, spuma marina, meerschuim. |
Borago, Bornagie, |
Borago officinalis, L. Bernagie.
‘Borago dats bornagie’ (Herbarius). |
Borde, |
last. |
Borderen, boerderen, |
met iemand schertsen of gekheid maken. |
Borne, |
bronwater, drinkwater. |
Bouwen, |
kneden, mengen. |
| |
| |
Bouc, gulden- |
Liber aureus, de remediorum et aegretudinum cognitione, een aan Constantinus Afer s. Africanus († 1087) toegeschreven werk. Uitgegeven in: Opera, Basil. 1536. Zie over de werken van C. Afr.: Steinschneider, Constantinus Africanus und seine arabische Quellen, Virchow's Archiv, Bd. XXXVII, blz. 353. |
Brame, |
vrucht van Rubus spp. div. o.a. Rubus fruticosus, L. |
Brauwe, |
wenkbrauw, wimper. |
Brine, |
pekel. |
Brione, |
Bryonia dioica, L. Heggerank.
‘Brionia of oude rape of corpentaes’ (Herbarius). |
Briselen, |
kruimelen, b.v. van brood. |
Buggle, |
Prunella Vulgaris L. s. Brunella Vulgaris L. Brunel of Ajuga L. Zenegroen. Dodonaeus noemt Consolida major: Bugula of buggle. |
Bultèl (bulteel), |
coleerdoek. |
Busse, |
laatbus, instrument om ader te laten. |
Butse (bootse), |
verdikking, verhevenheid. |
| |
C.
Cataputhia, |
zaad van Croton Tiglium, L. Crotonboon. |
Celedonie, |
Chelidonium majus, L. Stinkende Gouwe, schelwortel, ‘Celidonia dats scelleworte.... Ende men vinter van .2. manieren. dene heet indicum ende heeft gelu wortele. ende es die beste. Ende dandere vint men in vele steden. entie en es niet also goet. Maer deen leit men vore dandere. Ende alse mense vint gescreven in recepten. so sal men nemen die wortele. Ende men houtse goet .1. jaer’ (Herbarius).
C. ind. = Chel. majus. Onder de andere moet worden verstaan Ranunculus Ficaria, L., de Kleine Chelidonium, ook wel scrophularia genoemd (Lespleigny). |
Centum galle, |
centum galli, centum grana = herba cancri (Alphita). Plumbago Europaea. |
Cerapinum, |
zie Serapinum. |
Cera, |
was. Men onderseheidde c. alba, c. citrina en c. rubea. |
Ceriengie, |
l. syrinx, syringue, spuit. |
Cerusa, |
Cerussa, loodwit, loodcarbonaat. Cerussa citrina, citroenkleurig loodwit = loodoxyde. |
Cetere, |
schurft. |
Cicer, |
cicer nigrum, vrucht van Cicer arietinum, L. Keker. |
Cifac, |
ook sipach of zyphac, buikvlies, peritoneum. |
Cycuta, Coocte, |
Conium maculatum, L. Gevlekte Scheerling, Dolle kervel. ‘Cycuta dats sceerlinc.... Men wercter nu niet met. want si es te zere gevenijnt. wilen dede mense in medicinen doen die menscheit starker was’ (Herbarius). |
Cylotrum, |
Solathrum? Zie aldaar. |
Citrus, |
pomum citrinum, de vrucht van Citrus decumana, Murr. Zie Dioskurides. |
| |
| |
Cypac, |
zie Cifac. |
Cirone, |
ceroenum, waspleister. ‘Emplastrum seronium heeft sinen name na was’ (Antidotarius). ‘Cerone es eene compositie, die herder, ende dicker is als een salve, ende weeker als een plaester (Paré). |
Coocte, |
zie Cycuta. |
| |
D.
Dactile, |
dadel, vrucht van Phoenix dactylifera, L. |
Daergie, |
werpspiets. |
Dadensteen, |
dadelpit. |
Daken, |
neerkomen op. |
Dal, |
deuk, kuiltje in het vleesch. |
Dapper, dapperlike, |
snel, b.v. dappere adem, pols. |
Daucus creticus, |
Daukos of Daukeion. ‘Daucus. dats die distele.... Ende es van .2. manieren. Deen heet daucus creticus. om dat gerne wast in cretegen lande. ende es die beste. Dander heet aysinus. omdat die ezels gerne eten. ende des vindt men overal gnouch ane grachten opten oever. Ende men mach deen wel nemen vor dander’ (Herbarius).
In de Alphita-lijst (Tschirsch) wordt genoemd daucus agrestis et creticus (asininus).
Daucus creticus is Athamanta cretensis, L. Augenwurz. Niet te verwarren met Daucus Carota, L. de peen of karote = pastinaca. |
Delivereren, |
bevrijden. |
Defensatijf, |
afwerend geneesmiddel. Defensieven of repercussieven: middelen, die het toevloeien van vochten naar zieke deelen en de vorming van abscessen beletten. Paré (p. 843) spreekt van repelleerende of terugdrijvende medicamenten. |
Dia-anthos, |
van διὰ: met, en anthos: de bloemen van den Rosmarijn, Rosmarinus officinalis, L.; dus een geneesmiddel waarvan flores rosmarini de basis of het hoofdbestanddeel vormen. Zie Rosmarijn. |
Diachylon, Emplastrum-, |
emplastrum lithargyri simplex, loodpleister. Oorspronkelijk een pleister uit plantensap - χυλος - bestaande. |
Diacinumum, |
l. diacuminum. Zie aldaar. |
Diacitoniton, |
l. diacitonium. Zie aldaar. |
Diasitonium, |
citonium, kwee, de vrucht van Pyrus Cydonia, L. |
Diacastoreum, |
Een middel, waarin het hoofdbestanddeel is Castoreum, bevergeil, het secreet uit de door het praeputium gevormden zak van Castor fiber, L. ‘Dyacastoreum es sine name om dat Castoreum in de confexie gaet. Hets goet iegen swaerheit van den hoofde. Ende iegen tgroet evel. ende jegen swendelinge. ende jegen gedeilden hooftswere, ende jegen scoten die int hoeft scieten. ende jegen sweren. ende iegen juchtecheit. Ende conforteert alle die lede. Ende meest ten hoofde. Hets goet iegen verstoptheit vander melten ende van der |
| |
| |
|
nieren ende wederstaet die ziecheit die van couden comt.’ Volgt een opsomming van ruim 70 bestanddeelen (Antidot.). L'Antidotaire Nicolas geeft ruim 50 bestanddeelen op. |
Diacuminum, |
cuminum, komijn, vrucht van Cuminum Cyminum, L. |
Diaphragma, |
middenrif, mndl. craeye. |
Diamergarietum, |
l. diamarg-, Paarlenmiddel.
‘Diamargariton es also geheten na .2. manieren van perlen met gaten ende sonder gaten’ (Antidot.).
Zie over Margaritae Joh. Schroeder (p. 348) Valer. Cordus noemt: Diamargariton frigidum incerti autoris, cuius est frequens usus, Diamargariton frigidum aliud en Diamargariton calidum, secundum Avicennam.
Over Petrothérapie, zie o.a. Cabanès. |
Diamoron, |
een vruchtengelei - rob - waarin moerbezie, morus, de vrucht van Morus nigra, L. het hoofdbestanddeel vormt. |
Diaolibanum, |
behoorde tot de Compositiones magnae et opiatae en had tot basis olibanumhars. |
Diaprunum, |
pruimenlikkepot. ‘Heeft sinen name na prumen van damas die men d(a)er vint’ (Antidot.). |
Diaquilon, |
zie Diachylon. |
Diasene, |
l. diasena, sennelikkepot, waarin folia sennae, de bladeren van verschillende Cassia-soorten, o.a. Cassia acutifolia, Delile, en Cassia angustifolia, Vahl. |
Diateron piperion, |
l. Diatrion pipereon. Een mengsel van anijs, thijm, gemberwortel en witte, zwarte en lange piper. Antidot. geeft: Dyatrion piperion magnum Galyeni en Dyateron piperion minor. Cordus spreekt van Diatrion Pipereon Galeni en Diatrion Pipereon Mesuae. |
Diaturbit, |
Een laxeerend werkende likkepot, bereid uit turbith, de bladeren van de in Zuid-Europa voorkomende Globularia Alypum, L. Men kende nog een andere Turbith, n.l. de wortel van Ipomoea Turpethum, R. Brown., welke in O.-Indië en Australië groeit. |
Dille, |
Peucedanum graveolens, Benth & Hook s. Anethum graveolens, L. ‘Anetum dats dille. beide zaet ende cruut es heet ende droge in den .2. graet. some seggen in den .3. graet Ende dat saet behoort ter medicinen entie wortele oec. Ende als men vint bescreven anetum so nemt tsaet. Ende men saelt gadren ende drogen ende .3. jaer maecht goet duren. Mer hets beter dat ment alle jare vernuwet’ (Herbarius). |
Diptanmus, |
Origanum Dictamnus, L. ‘Dyptamnus. dats peperwortele.... Ende heeft lange witte wortelen. ende lange groene bladere’ (Herbarius). |
Docke, |
benaming voor verschillende hoefbladsoorten, o.a. Petasites Tourn. Groot Hoefblad; Tussilago Tarfara, L., Klein Hoefblad. Rumex Acetosa, L. Echte Veldzuring, Lappa, Tourn., Klis en Nymphea alba, L., Waterlelie worden ook Docke genoemd. Op blz. 60 kol. b. wordt gesproken van ‘docken die de bladere lanc [ende scerp] hebben ende stamp (l. stomp) voren. |
| |
| |
|
dat zulke heeten rode docken. In latine lapacium acutum.’ In Herbarius leest men: ‘Lapacium acutum es lanc ende strect hem oft maluwe ware. ende es heet ende dro[ge] in den .3. graet. Ende der esser drierande. Deen heet men lapacium acutum ende heeft scarpe bladere ende es die beste. Ende dander heet lapacium rotundum. ende heeft brede bladere daer men botere in draecht. Entie derde heet lapacium domesticum dats tamme maluwe. ende wast in der lieden hove. ende men doetse int moes.’
Met maluwe kan bedoeld zijn Malva, kaasjeskruid, of Atriplex patula, melde.
Onder docke moet hier Zuring worden verstaan. |
Doec, |
zie Nagel. |
Doem, doom, |
damp. |
Donderbaert, |
Sempervivum tectorum, L., Huislook. |
Dorescoren, |
doorscheuren. |
Dorgaet, doregegaet, |
met openingen, opengewerkt. |
Dragant, |
ook wel Draganthus mollificativus genoemd; l. Tragacantha, een gom, van Astralagus adscendens, Boiss. et Hauskn. en andere Astralagus-soorten. |
Draguntea, dracontea, |
Arum maculatum, L.
‘Dragontea. of colombina. of serpentina’ (Herbarius). |
Drakenbloet, |
sanguis draconis, een hars, geleverd door Daemonodrops Draco, Blume s. Calamus Draco, Willd. |
Drawonkelen, |
ontstoken zijn, zweren. |
Drec, menschen- |
Tot de van den mensch afkomstige geneesmiddelen behoorden o.a. Cranium humanum, menschelijke hersenpan; Mumia of mummie; Pinguedo hominis, menschenvet; Sanguis hominis, menschenbloed; Urina hominis, menschenurine en Muscus cranii humani, menschenschedelmos, Physcia pulverulenta Fries? of Pamelia saxatilis Ach. var. omphalodes. |
Drinten, |
opzwellen, b.v. van aambeien. |
Drope, |
schurft. |
Droppe, |
coude-, druiper (?) |
Dul, |
dom, b.v. dulle meesters. |
Dumael, |
lengte van een duim. |
Duodenum, |
twaalfvingerige darm. Zie Hyrtl. |
Dura mater, |
harde hersenvlies, de buitenste der ‘matres cerebri.’ Zie Hyrtl. |
Durkelen, |
aarzelen, tegen iets opzien. |
Duvenmes, |
duivendrek. |
Dwaen, |
wasschen, zuiveren, reinigen. |
Dwale, |
handdoek. |
Dwingen, |
drukken, tegen elkander drukken, b.v. van wondranden, met behulp van een verband; ook: bloedstelpen. |
Diescinkel, |
dijbeen. |
| |
E.
Ebulus, |
zie Adec. |
Edec, |
zie Adec. |
| |
| |
Edrea terrestrea, |
l. edera terrestris, Hedera helix, L. klimop, aerdveyle (Kiliaen). Maar: ‘Edera terrestre, dats dresene of goudeware’. (Herbarius). Glechoma hederacea, L., Hondsdraf, Vlaamsch: Dreesem. Arderne noemt edere terrestris: hayhoue, horshoue, folefote. |
Eggerich, |
eggich, stomp, van tanden. |
Eglentier, |
wilde roos, Rosa rubeginosa, L., Egelantier. |
Egritudo, |
l. Aegritudo, ongesteldheid, ziekte. |
Ekel, |
eikel, vrucht van Quercus, L. |
Eleboris, |
zie Helleborus. |
Electuarium, |
likkepot. |
Elefancia, |
l. Elephantia, Elephantiasis, een ziekte van zekere lichaamsdeelen, vooral van het scrotum, doch ook van de vulva, de mammae, de armen, veroorzaakt door een parasiet, de Filaria, welke de lymphwegen aantast en den lymphstroom belemmert, hetgeen zwelling dier deelen ten gevolge heeft.
Grieksche Elephantiasis is Lepra. |
Ellebox, |
zie Helleborus. |
Elsene, |
els, priem. Zie ook alsene. |
Ematiste, |
zie lapis ematicine. |
Emigrane, |
l. Hemicrania, pijn aan eene zijde van het hoofd, in 't bijzonder de voorste helft; migraine. |
Empistonos, |
l. opisthotonus, stijfkramp, tetanus, hoofdzakelijk van de strekspieren. |
Emplastrum dyaquilon, |
zie Diachylon. |
Emprestonos, |
l. Emprosthotonus, stijfkramp tetanus, hoofdzakelijk van de buigspieren. |
Enciane, |
zie Gentiana. |
Engin, |
geest. |
Enguun, |
zie Enioen. |
Enioen, |
Allium Cepa, L. Ui. |
Enpicus, |
l. Empyema, etterige borstvliesontsteking. |
Enula campana, |
Inula Helenium, L. Alant.
‘Enula campana of hallant es heet in den middel van den derden graede ende wac in den iersten. Entie wortel gaet in medicinen. ende men gader[t]se int begin van den zomere ende snijtse in cleinen stucken ende hancse met enen drade in die sonne dat se niet en corumperen. Ende. 2. jaer hout mense goet’ (Herbarius) |
Epididymus, |
l. Epididymis, bijbal. |
Erina, |
l. Hernia. Erina in testiculi: zakbreuk. |
Erijn, |
metalen, koperen. |
Eris, Flores-, |
l. Flores viridis Aeris, Groenspaan. Aerugo, Verdegris (Vert-de-gris) is een azijnzuur-koperoxyde verbinding. |
Ermeinen, |
zie Bollen van Hermeinen. |
Ersaterie, |
l. arsaterie, heelkunde, geneeskunde. |
Eruca, |
Eruca Sativa, L. ‘Eruca; dats hadrec ende wast op dat velt’ (Herbarius). Wordt door Stanpeiss Weisser Seniff genoemd, doch hij merkt op dat deze niet identiek is met Sinapis alba. De zaden van Eruca hebben overeenkomst met mosterdzaad. |
Esculus, |
Pyrus Sorbus, Gärtn. s Sorbus domestica, L. |
| |
| |
Esdra opiata, |
behoorde tot de Confectiones magnae et opiatae. ‘Esdra heeft sinen name na esdras den prophete diese ierst vant’ (Antidot.).
Deze confectie bestond uit 145 bestanddeelen. |
Esula, |
Cortex radicis Esulae, van Euphorbia Helioscopia Auct.?
‘Herba est et est similis Tithymallo, habet enim lac in virgis et foliis si indicandur aut rumpantur....’ (St. Amand).
‘Esula es. 1. cruut dat gelijct linaria dats padde vlas. Ende es ene specie van titimallus. Die wortele es medicinael. entie stelen sin root. ende es van 2. manieren. die mindere entie meerdere. Ende beide doense sciten ende siin laxatijf. Ende men orbort die scorsse van den wortele met andren medicinen....’ (Herbarius). De ‘mindere’ is Esula minor of Euphorbia Cyparissias, L., de ‘meerdere’ Esula major of Euphorbia palustris, L.
Onder Titimalus geeft Herbarius ‘T. es heet ende droge in den 3. graet. Ende dits. 1. groene cruut ende heeft blade als wilgen. ende als men brect of sniit so vloyt melc daer uut. Ende dats heet ende wac.’ |
Euforbie, |
l. Euphorbia, hars van Euphorbia- of Wolfsmelksoorten, o.a. Euphorbia resinifera, Berg. |
Evel, sconinx-, |
Scrophulosis, klierziekte. De naam doelt op de vermeende kracht der Engelsche koningen, van door aanraking de ziekte te kunnen genezen. |
Evene, |
Avena, L. Haver ‘Avena dats evene. si sachtet ende verslaet ende si maect moru alle hardde geswille. ende daeromme ordeneert men wel dat meele’ (Herbarius). |
Exungia porcina, |
l. axungia. Onder Axungia of Adeps verstaat men alle dierlijke vetten die de weekheid van zalf hebben. Hier wordt varkensreuzel: Adeps suillis, bedoeld. Overigens bezigde men Axungia sanis, vulpis, taxi, ursi, leporis, colli equi, muris alpini, phocae, anseris, anatis, viperina en Adeps hominis. |
| |
F.
Fabula lupine, |
l. Fabae lupini, de boonen van Lupinus albus, L. |
Faelgeren, |
missen, mislukken, slecht uitvallen. |
Farina risi, |
l. farina risi, rijstemeel, het meel van de rijst, Oryza sativa, L. |
Faute, |
gemis. |
Fautseel, |
fautsoen, ponjaard, degen, zwaard. |
Feces vini, |
l. Faeces vini. Afzetsel of bezinksel, hier in wijn; Faex usta is een mengsel van gist, kleurstof, zure wijnsteenzure kali en verontreinigingen. Dit bezinksel werd vóór het gebruik gebrand, waarbij een mengsel van koolzure en bijtende kali ontstaat. Dit produkt heet Faecula. |
Fisicijn, |
doctor, arts. |
Fleuma, |
snot. Van Phlegma, of Pituite, een der vier cardinale |
| |
| |
|
lichaamssappen of humores; zijn karakter was koud en vochtig, en was overheerschend in den winter.
‘Het Phlegma is van de natuere des waters, kout ende vochtigh, van consistentie dunne, ende vloeyende, van coleure wit, van smake soet.....wordt van kout ende rou voetsel vergadert, ende dat principalick in den Winter, ende in den ouderdom, van wegen der kouder en vochtiger constitutiën des voorschreven tijts, ende des ouderdoms. Het maeckt den mensche slaperich, traech, ende vet, ende ooc het hayr seer haestigh wit.....
De werckinghen der selver (humeuren) worden oock onghelijk bevonden, so wel by hare qualiteyten, als in de voedinghe des lichaems, ende in de generatie der siekten, tot welcke eynde datter een seker proportie, ende mate onder de voorschreven Humeuren is, de welcke soo langhe als sy in haer wesen behouden worden, so blyft het lichaem ghesondt: Maer soo verre als daer eenighe veranderinge in komt, so causeren daer siecten uyt.... De onnatuerlicke humeuren zijn de gene die bedorven zijnde, oock onse lichaem bederven, ende alle de partijen, aldaer sy onthouden worden. ende daerenboven oock stadighe ghebreken veroorsaecken. Sy behouden oock de selve namen, van natuerlicke voedende Humeuren: De welcke al t'samen door hare verrottinghe ontsteken worden, niettegenstaende dat eenighe van hen kout van naturen zijn: Ende sommighe der selver komen alleene in de aderen te verrotten, ende de andere buyten de selve. Degene die binnen in de aderen komen te verderven, dat zijn dese, het bloet, ende de Melancholie. Maer de Colera, ende het Phlegma, die konnen so wel in de aderen als buyten de selve verrotten ende verderven.....
Het Phlegma, welc tegens natueren is, dat wort gegenereert, gelijc als wy geseyt hebben,
ofte in de aderen:
het suere ende seer rouwe Phlegma, het welck geen veranderinghe ghekreghen en heeft. boven de ghene die het in de mage ontfanghen heeft, ofte seer kleyne.
het soute Phlegma, dat komt van het soete, verrot ende verbrant wesende, omdat eenige daer af met de verbrande portie vermenghelt was;
ofte buyten de aderen:
worden de Excrementen ghegenereert die het Phlegma ghelijckende zijn, waervan:
dat d' eene subtijl is, ghelijck als het water dat uyt de herssenen door de neuse druypt,
het andere is de snotte, de welcke dickachtigh gheworden is, door eenighe kleyne hitte,
noch isser een ander soorte van Phlegma, dat by het ghesmolten glas gheleken wort, ofte by het witte van den eye, d' welck zeer kout is,
de vierde soorte wort bij den Gipsus vergheleken, |
| |
| |
|
om dattet soo vast ende aenklevende is, ghelijck als men sien kan in de Joncturen der handen, der vingheren, ende in de Loose.’
(Paré, Van de humeuren, ofte vochtigheden). |
Fleumaet, |
hij die onder invloed van fleuma staat. |
Flores cris. |
zie Eris. |
Fonteinen. |
verdunnen, aanlengen met water, b.v. wijn. |
Formore, |
scalpel, ontleedmes; ook: holle beitel. |
Fragaria, |
Fragaria vesca, L. Aardbei.
‘Fragaria. dats biercruut’ (Herbarius). Bij Heukels komt het woord ‘biercruut’ niet voor. |
Fragoria, |
vermoedelijk: Fragaria. |
Fraxinij, Ol- |
Fraxinus = Fraxinus excelsior, L., gewone Esch. Fraxinus = Fraxinus Ornus, L., Manna Esch. Geen van beide levert echter een Olie op.
In de aan Mesuë Jun. toegeschreven Chirurgie wordt onder ‘Tractatus in quo docet ponere quid pro quo’ savina als succedaneum van Fraxino genoemd. Savina, lees: Sabina, Juniperis Sabina, L., levert een oleum Juniperi. Wellicht schuilt de verklaring in een verwisseling van beide planten. |
Frenesie, |
l. Phrenesie. Waanzin, delirium, een verschijnsel dat ook Phrenitis, hersenontsteking, vergezelt. Is afgeleid van Phrenes, middenrif. Aanvankelijk hield men het middenrif, de hartekuil, de lever- en maagstreek voor den zetel der geestelijke processen. |
Fritsieringe, frotseringe, |
kneuzing, verwonding. |
Fruit, |
van ‘fruten’ (fruiten), roosten, braden. |
Fruut, |
fruit? Zoo ja, dan is ‘ziedinge van frute’ vermoedelijk: afkooksel of moes van vruchten. |
Fumeye, |
damp, walm. |
Fumiterre, Fumoterre, |
l. Fumusterrae, Fumaria officinalis, L. Duivenkervel. ‘Fumus terre dats grisecom’ (Herbarius). |
Furfur, |
zemelmeel. |
| |
G.
Gaetkijn, |
Verklw. van gat. Opening, porie. |
Gaghel, |
Myrica, L. Gagel, mirtedoorn, |
Galbanum, |
Moederhars, gomhars van Ferula Galbaniflua, Boissier et Buhse. |
Galigaen, |
galanga, galgant; wortel van Alpinia Galanga, Sw., een welriekende wortel, die evenals gember genuttigd werd. |
Galle, |
Galappel, gezwel op de bladeren en twijgen van Quercus lusitanica, Lam. s. Quercus infectoria, Oliv., veroorzaakt door den steek van de eikengalwesp, Cynips Gallae tinctoriae, Oliv., die daarbij haar eieren in het weetsel van de plant legt. |
Gallitri, |
misschien van Gallitrichum, Salvia Horminum L. ‘Gallitricum. of centum galle’. Herbarius). Zie Centum galle. |
Gargarisacie |
l. Gargarisma, gorgeldrank. |
| |
| |
Garioffel, Geroffel, |
Caryophylli, kruidnagelen; de gedroogde, nog niet ontloken bloemen van Eugenia Caryophyllata, Thunb. ‘Gariofilate. dats glorifilate. ende es he[et] ende dro[ge]. in den .2. graet. Die wortele gaen in medicinen. ende hebben meer crachten groene dan droge. Nochtan hout mense goet. 1. jaer. Ende daer omme heet mense gariofilaet om dat si bina riect alse garoffels nagelen’ (Herbarius).
Ook de Folia Caryophylli verspreiden een sterken aromatischen geur. Zie Antofolii. |
Gariofilate, |
zie Garioffel. |
Gavelote, |
speer. |
Gawrakel, |
spoedig tot wraak geneigd? |
Gebreit, |
van breiden, weven. |
Gecnoesich, |
kraakbeenachtig, zenig. |
Gecroes, gecroos, |
kraakbeen. |
Gedichte, |
gedicht. Ook: al wat te boek gesteld, op schrift gebracht wordt. |
Gedinkenisse, |
melding. |
Gedwegen, |
zie Dwaen. |
Geets cotele, |
geitenkeutel. |
Geganst, |
hersteld, gezond. |
Gelasiin, glasijn, |
glazen. |
Gelepen, glepen, |
zie lepen. |
Geliggen, |
bedaren, kalm worden, slinken, b.v. van zweren. |
Geloeft, |
geprezen; b.v. ‘geloofde werken’, gezaghebbende werken. |
Geloken, |
aaneengesloten. ‘Vogels met geloken voeten’, vogels met zwemvliezen. |
Gelose, glose, |
glosse; b.v. ‘die glose van den .4. meesters’, Glossulae quatuor magistrorum super chirurgiam Rogerii et Rolandi. |
Genadige moeder, |
een hersenvlies, pia mater. Zie Dura mater. |
Genceane, |
zie Gentiana. |
Genoten, |
coire, coitus. |
Gentiana, |
Gentiana lutea, L. Duizendschoon, ‘Genciane es heet ende droge in den .3. graet. Ende cruut ende wortele heet genciane. Entie wortele gaet in medicinen. ende .4. jaer hout mense goet. Entie bitterste siin die beste’ (Herbarius). |
Gepeins, |
gedachte. |
Gepulment, |
l. gepeluet, gepoluet, gepuluet, van ‘poluwen,’ een wond met een poluwe (kussentje) bedekken. |
Gerechten, |
rechtuitbrengen, recht maken, b.v. vingers. |
Gereydemakere, |
zadelmaker. |
Gernate, |
van granatum malum en pomum. Granaatappel, vrucht Punica granatum, L. |
Gerstijn bloemen, |
gerstebloem, bloem van gerstemeel. |
Gesc-, |
zie Gesch.- |
Geschaeldet, |
geschilferd. |
Geschaerd, |
gescoerd, geschoord, gescheurd, gespleten, b.v.: ‘geschoerde monde,’ hazelip. |
Geschaliet, |
zie geschaeldet. |
Geschort, |
een breuk hebbende. |
Geschuert, |
gescheurd, vaneen gereten. |
Geschutte, |
al wat geschoten wordt; werptuig, pijl. |
| |
| |
Gesitten, |
van builen: slinken. |
Gesmieden, |
verzachten. |
Gespringet, |
met zout besprenkeld, gezouten. |
Gevac, |
vark, stuk, een deel dat van het lichaam geslagen is. |
Gevlogen, |
van vlaen, villen; b.v. dat vel afgevlogen. |
Ghe-. |
zie Ge-. |
Ghierbus, |
zie Zirbus. |
Gingebere, |
Gember, wortelstok van Zingiber officinale, Roscoe. |
Gipsum, |
de natuurlijke en de gebrande Gips, Calciumsulfaat; komt in de natuur voor als Mariënglas (groote kristallen), Albast (fijne kristallen) en Gipssteen (grof kristallijn), alle drie met kristalwater. Bij verhitting (branden) tot 120°C ontstaat de ‘gebrande’ gips, welke de eigenschap heeft met water tot een harde massa te verstijven (gipsverband). Bij verhitting op 300° vormt zich ‘doodgebrande’ gips, welke bovengenoemde eigenschap mist. |
Glandule, |
klier, zoowel in anatomischen als in pathologischen zin gebezigd. Yperman maakt onderscheid tusschen glandulen en scrophulen (blz. 133, kol. b.). |
Glorifilate, |
zie Garioffel. |
Glasiin, |
zie Gelasiin. |
Glavie, |
metalen punt van een lans. |
Gomme van Arabiën, |
Gummi Arabicum, gom van verschillende Acacia-soorten, o.a. Acacia Senegal, Willd. |
Goom, Goem, |
aandacht, opmerkzaamheid. |
Gorsem, |
dik, drabbig, b.v. ‘gorsem wiin’, ‘gorseme humoren.’ |
Goud, |
Aurum ignitum, werd gebruikt om mede te branden. |
Gracht, gegracht, |
groeve, gegroefd, b.v. ‘gegrachten naelde.’ |
Graet, |
graat, als in ‘ruggegraat’. |
Granate, |
zie Gernate. Onder granaat zijn ook te verstaan de edelgesteenten van verschillende samenstelling, doch hoofdzakelijk uit kiezelzuur bestaande. |
Grana lupinorum, |
zaden van de lupine, vermoedelijk de gekweekte; Lupinus hirsutus, L. |
Grenielsaet, |
steenzaad, parelkruid. Lithospermum, Tourn. |
Griex pec, |
zie Colophonie. |
Grisecom, |
zie Fumiterre. |
Groefhake, |
een instrument om weefsel weg te krabben, raspatorium genoemd. |
Groen van Spaengiën, |
zie Verdegrise. |
Groffelsnagele, |
zie Garioffel. |
Groot, |
b.v. ‘in groeten,’ in het algemeen, in groote trekken. |
Gruus, |
grof gemalen koren, zemelen. |
Gulden bouc, |
zie Bouc. |
Guls, |
welig, overvloedig, b.v. van bloed. |
Gutta sterena, |
l.g. serena, de zwarte staar, amaurosis; berust niet op een aandoening van de lens, doch van den gezichtszenuw. |
| |
| |
| |
H.
Halembie, |
alembijt, destilleer-kolf. Zie Schelenz. |
Hame, |
schenkel. |
Hanke, |
heup. |
Hantdwale, |
handdoek. |
Haront, |
l. arent, b.v. in ‘mes (l. mest) van den haront’, vermoedelijk arendsdrek. |
Hars, Wit- |
Resina communis, pijnhars. Resina alba wordt door smelten van gewoon hars met water verkregen. |
Hasele, haselnote, |
zie Avellane. |
Hasenhaer, |
zie Pili Leporis. |
Heekel, |
kan zijn: eekel, eikel. |
Heemst, |
Althaea officinalis, L. |
Heeschen, eischen, |
vragen, b.v. in ‘heeschen ende antwerden,’ vragen en antwoorden. |
Heydenisse, |
het Heidensche land, het Oosten. |
Helleborus niger, |
Helleborus niger, L., kerstroos, zwarte nieswortel. Rhizoma Hellebori albi, witte nieswortel, is afkomstig van Veratum album, L. ‘Elleborus nigrus. dats swartte. scamponie. Ende heeft die selve cracht die de witte heeft. Maer si nes niet also laxatijf. Ende heeft enen swarten wortel alse figebome doen’ (Herbarius.) Scamphonia, hetz. als scampina, vermoedelijk de wortel van Veratrum album L. In Sumerlaten, Mittelhd. Glossen, Hoffman von Fallersleben, leest men: Sum 66. 14, elleborum, scamponie. Sum. 66. 15, elleborum nigrum suart scamponie. |
Hellinc, hallinc, |
halve penning. |
Herba Robberti, |
Geranium Robertiannm, L. Robbertskruid. |
Herde, harde, |
zeer, in hooge mate. |
Hermedactele, |
de bol van Colchicum autumale, L. Herfsttijloos. |
Hert, |
b.v. in ‘pulver van den beene der herten van den hert,’ Ossa de corde cervi, een klein been dat bij vele herkauwers en dikhuidigen, in het hart, dicht bij den oorsprong van den hoofdslagader, aangetroffen wordt.
‘De osse de corde cervi abusent noz pharmacopoles, car ilz nous vendent les os de cheval et de beuf au lieu de osse de corde cervi. Et en trouverez plus à Lyon à vendre que n'a de cerfz en toute France, Italie et Espaigne, et sont larges comme ung grant blanc, là où os de corde cerve n' est non plus grand que ung noyau de amande, et donnent le cent pour vingt solz, là où cousteroient dix francs s'ilz estoyent vrayes’ (Champier). |
Hertnote, |
ertnote, aardnoot; Carum Bulbo-castanum Koch, aardaker? |
Hertvelt, |
Eerdtveyl, aardveil, Glechoma hederacea, L. Hondsdraf? |
Hespinge, |
het niet kunnen stil- òf niet kunnen openhouden (van de oogleden). |
Hiera, |
zie Yera. |
Hilis, |
Hilus of beter: Hilum renis, nierbekken. |
Hinnen smout, |
hoendervet. |
Hoemste, |
zie Heemst. |
| |
| |
Hondertblade, |
Centifolium, Rosa gallica, L. Een tijd lang, tot de 12e eeuw, hebben bloemen van den Granaatappel evenzoo geheeten. |
Honichbloeme, |
Lamium album, L. Witte doovenetel. |
Hontsrebbe, |
Wegerick, Plantago, L. Weegbree. Men onderscheidt o.a. Plantago lanceolata, L., de smalle weegbree; Plantago major, L., de groote weegbree. |
Houwer, |
chirurg. |
Hulten, houtijn, |
houten, b.v. ‘hulten instrumenten.’ |
Huut, |
huid, vel. |
Huve, huuf, |
bekleedsel, b.v. van de hersenen, het hersenvlies; ook huig in de keel. |
| |
I. (Y).
Idel, |
arm, b.v. van humoren: arm aan humoren, of aan bloed, eig. leeg. |
Idelen, |
zuiveren door bloeden. |
Idelhede, |
leegte, gebrek aan bloed, bloedarmoede. |
Ieke, Yeke, |
vettigheid van de wol. |
Yera, |
hiera (heilig), naam voor een electuarium, uitgevonden door Themison, waaraan bovennatuurlijke kracht werd toegeschreven. Ook Hiera picra genoemd, van wege den bitteren smaak, door aloë er aan gegeven. Verschillende geneeskundigen hehben aan bizondere toebereidingen van hiera hun naam gegeven, o.a. Rufus, Logadius, Galenos, Pachius o.a. Cordus noemt: Hiera Picra vel ex Aloë simplex Galeni; Hiera Picra cum Agarico; Hiera Picra composita Nicolai; Hiera Logadii Nicolai, Hiera Pachii Nicolai Alexandr. Antidot. geeft Yera pigra galyeni, Yera logadion, Yera rufini, Yera pigra Constantini, Year pigra albacis. |
Yera logodion, |
zie Yera. |
Yera ruffini, |
l. Yera Rufi. Zie Yera. |
Iewerinc, Yewerinck, |
ergens. |
IJsbeen, isebeen, |
heupbeen. |
Inclouwe, anclau, |
enkel. |
Ingelsch, ingels, |
engelsch. ‘Ingels gescutte’, een soort van pijl. |
Instrument, |
werktuig, maar ook: inrichting van een lichaamsdeel of van een orgaan. |
Ypoquistidos, |
l. Hypocistis. Cytinus Hypocistis, L. Ook Arderne geeft ‘ypoquistid.’ |
Yrcus. |
l. Hircus. Hirci zijn de okselharen. Hircosus: iemand wiens okselzweet stinkt. |
Iser, yser, |
ijzer. |
Yreos, |
zie Yris. ‘Yreos draget ene witte bloeme. Ende es gelijc yris’ (Herbarius). |
Yris, |
Iris germanica, L. en Iris florentina, L. ‘Yreos est radix herbae quae dicitur lilialis habens 2 species: una habens flores purpereos et dicitur yris, alia habens albos et dicitur yreos, et habens florem album est debilior in omnibus, et in istis est melior illa, cujus radix est alba participans rubedinem, aliquantulum grossa, dura, spissa, aromatica ut violae; acuti saporis linguam mordicans, habens nodos collectos, et radix est melior pars plantae’ (St. Amand). |
| |
| |
|
‘Yris purpur. es. .1. cruut ende wast alse lisch in hoven. ende heeft lange brede blade. ende draget bloemen die purper root siin. gelijc lelyën van maecsele.... Ende si seggen oec dat Iris draget enen groete blauwe bloeme. die men heet in vlaemsche floordelijs. Ende si wast op eenrehande lisch. ende es yreos gelijc van bladen. ende van crachten. maer yreos draget ene witte bloeme. Entie wortel doet men in medicinen. In aprille ende in meye sal mense gadren die wortelen ende latense drogen. Ende .5. jaer mach mense goet houden’ (Herbarius). |
Ysmon, |
van Isthmus, d.i. de opening tusschen mond- en keelholte; beteekent keelontsteking. |
Ysopagus, |
l. oesophagus, slokdarm. |
| |
J.
Jacea nigri, |
Centaurea nigra, L. Zwart Knoopkruid. ‘Jacea nigra es van .2. manieren. wit ende swert. Entie witte scelden sulke tremorseke. of duvels bete. Entie swarte scelt men Matefelloene’ (Herbarius.) |
Jackeloos,- eus, |
jaloersch. |
Jejinus, |
l. Jejunum, de nuchtere darm. |
Juchtich, gichtich, |
jichtig. |
Juchtheyt, juecht-, |
jicht. |
Jujuba, |
gedroogde vrucht van Zizyphus sativa, Gaertn. Borstbes ‘Jujubes sont en medicine
Pour la toux et pour la poictrine’ (Lespleigny). |
Juncture, |
gewricht, articulus. Ook: naad, sutuur, b.v. junctura cranei. |
Jusquiamus, |
lat. barb. voor hyoscyamus. Zie Belrike. |
| |
C. (K).
Calamentum. |
l. Calamintha, Calaminthe officinalis, Moench. Bergsteentijm.
‘Calamentum of nepita of ackermente.... ende si es beter groene dan droge. ende alsi bloyt sal mense gadren. Een jaer geduert si goet diese hanct in de scaduwe..... Men vint menegerande mente. het es ene tamme ende wast in der liede hove..... Ende dandere heet men scastrum (?). ende dese heeft die meerre cracht te verwarmene. Ende ene andere vint men die heeft lange bladere. entie heet men roemsce mente..... Mer dierste tamme mente doet men in medicinen’ (Herbarius).
In Herbarius wordt nog besproken: ‘Calamentis. es van .3. manieren daer es .1. dat altoes wast in ripa fluminis ende in waterachtegen steden. Ende een ander in droge steden van watere. Ende noch een ander dat men vint in droger steden op bergen. Ende om dat het wast in vele steden so hevet vele namen..... Dat op bergen wast heet petrosa ende es gelijc den anderen. Ende dat in effenen lande wast heet terrestris. Ende aquosa dat in watere wast.’ Hiermede is wel de Mentha bedoeld. |
Calc, Calx, levende- |
Calx viva of calaria usta, gebrande kalk. |
| |
| |
Camomille, |
Matricaria chamomilla, L. Echte kamille.
‘Camomille of abec’ (Herbarius). |
Campsaet, |
Cannabis sativa, L. Hennep. |
Cancri, |
vermoedelijk Oculi cancrorum, ‘kreeftsoogen’; kalkafzettingen; in de maag van de kreeft. |
Candijt, |
kandijsuiker. |
Canebeen, Canefbeen, |
luchtpijp. Hss. C en G geven: kakebeene. Uit hetgeen op blz. 157, kol. b te lezen staat, valt af te leiden, dat ook ‘sleutelbeen’ bedoeld kan zijn. |
Canele, |
zie de Aanteekening op blz. 48, kol. b. |
Canep, |
zie Campsaet. |
Canfer, |
Camphora. Volgens Flückiger was de in de middeleeuwen gebruikte kamfer afkomstig van Dryobalanops aromatica, Gaertn. s. D. Camphora, Colebr. |
Canna pulmonis, |
luchtpijp. |
Cantarides, |
l. Cantharides. Lytta vesicatoria, L. Spaansche Vlieg.
‘Cantharides, faulce vermine
Habitent en la cacumine
Des fresnes dessus la prarie’ (Lespleigney). |
Cephalea, |
l. Cephalea. Aanhoudende zware hoofdpijn. Ook werd er wel onder verstaan: bij aanvallen voorkomende hoofdpijn. |
Capellaen, |
kapellaan. |
Capproen, |
voorhuid. |
Caprifolium, |
Lonicera, L. Kamperfoelie. ‘Caprifolium of wedewinde die draget rode besiën..... Ende tsop heet licium..... Ende men persset tsap uter wederwinden. ende men latet drogen ende men brenget uut anderen landen in de speceriën’ (Herbarius).
‘Licium is þe iuyse of caprifoile, þat is called wodebynde, and it groweþ in wodeʒ and wijndeþ strongly aboute treeʒ and it bereþ swete rede berieʒ (Arderne).
Licium is het Lykion van Dioskorides. Uit de aanhaling uit Herbarius zou men mogen afleiden dat er sprake is van een inheemsch product en een uit andere landen. Het vreemde product zou dan kunnen zijn het Lyciumindicum. Welke daarvan de moederplant is, is nog niet uitgemaakt. Berendes houdt Rhamnus infectoria, L. voor de stamplant van Lykion. |
Caract, |
zie Catract. |
Cardamome, |
vrucht van Elettaria Cardamomum, White-Maton. |
Carde, Caerde, |
Dipsacus Tourn., Dipsacus sylvestris, Mill. Kaardebol.
‘Wilde carde. in latine virga pastoris.’ |
Carnofel, |
netbreuk. |
Carnouffel, |
Dianthus, L. Anjelier. |
Cartillago, |
kraakbeen. |
Caseweye, |
wei. |
Cassia fistula, |
bolster van de vrucht van Cassia fistulas, L. |
Cassia lignea, |
kaneel, bast van de twijgen van Laurus Cassia, Ait. |
Castiin, Olie van |
Oleum Costinum Mesuë (Cordus)? |
Castorie, |
l. Castoreum bevercul, bevergeil, afkomstig van Castor fiber, L. Het wordt gevormd in een paar zakjes, welke tot de uitwendige geslachtsorganen behooren, en die hun inhoud ontledigen onder de voorhuid of in de scheede. In de middeleeuwen hield men castoreum voor de testi- |
| |
| |
|
culi van den bever.
‘Castoreon sont testicule de certaine beste’ (Guy de Chauliac, Grande Chirurgie, Antidot.).
‘Castoreum, cher comme l'or, Est faict des couillons de castor, Qui est une beste saulvaige, Laquelle est de noble couraige’ (Lespleigney). |
Catapusia, |
l. cataputia minor.
Euphorbia Lathyris, L. Kruisbladwolfsmelk, Springkruid of Roerkruid, wegens de afvoerende werking ook Schijtkruid genoemd.
‘Catapusia of sporie. of sciteheye. of roercruut hets al eens..... Ende tsaet es al soe groot alse peper. ende heeft march inne ende daerboven scorssen. ende dmarch es wit ende vet. Ende men mach tsaet goet houden .1. jaer of meer. Ende als ment in medicinen doet. sal men die scorsse af doen. ende pellent scone..... Ende men maecter af oleum catapusiarum. die sere doet sciten. aldus. Men sal stoten vele sporiën. ende dan winden in coolbladen. ende leggense onder heete colen ende latense wel braden. dan sal men dat uut perssen. ende dat wert olie. ende men saelt bestaden’ (Herbarius). Semen Cataputiae majoris, die de Oleum Ricini (wonderolie) s. Castoris s. Palmae Christi leveren, zijn afkomstig van Rinicus Communis, L.
Niet te verwarren met ‘sporie’ (Kiliaen), Spergula arvensis, L.. de Spurrie. |
Catract, |
katarrakt, de grauwe of lens-staar, troebeling van de lens. C. nigra, zie gutta serena. |
Cauwoerde,- worde, |
Curcubita, L. Pompoen. |
Kebulen, |
zie Mirabolanen. |
Kemeneye, |
stookplaats, schoorsteen. |
Keren, |
braken. |
Kerende melc, |
karnemelk. |
Kersboom, |
Prunus avium, L. Zoete kers. |
Kerst, |
Christus. |
Kerstalijn, |
van kerstael, kristal. |
Kistlijm, |
kastemakerslijm. |
Clapoer, Clapphoor, |
bubo, venerische klierzwelling in de lies. |
Clareit |
kruidenwijn. |
Cleet, |
pannus: troebeling van het hoornvlies. |
Clemmen, |
opstijgen, b.v. van humoren ‘ten hoofde’. |
Clergie, |
geestelijkheid. |
Clerc, |
geestelijke, in 't bijzonder hij, die alleen de lagere geestelijke wijdingen heeft ontvangen. Ook: al wie zich met wetenschappelijke studie bezighoudt, geleerde, natuurkundige, dus ook: geneeskundige. |
Cliester, Clyster, |
ui of bol van look. |
Cnoes, |
kraakbeen, zeen. |
Cnoesich, |
kraakbeenachtig, zenig. |
Coccoxlooc, |
Oxalis Acetosella, L. Witte Klaverzuring. Zie Acetose |
Cochie rasis, |
l. Pilulae Cochiae Rhasis, pillen, waarin Hiera picra, Coloquint en andere bestanddeelen voorkwamen. |
Code. |
Verdam geeft: Kwee. In den tekst, blz. 114 kol. b staat echter: ‘scorsen van coden in latine citrus’. Met citrus kan citrullus bedoeld zijn. ‘De citrino cucumere, quem |
| |
| |
|
alii Citriolum, alii Citrullum, vulgo Citrion, etc.’ Otto Brunfels, zie v. Fischer Benzon. |
Colagoge, |
galdrijvend middel. |
Colerijn, |
Cholera, een der vier temperamenten. ‘Uit den bloede worden wy gevoet, 't welck voorwaer niet geschieden en soude, ofte ten ware dattet voor eerst van tweederley onsuyverheydt gereynicht wierde, waer van de eerste onsuyverheyt, van de Galle-blase uyt-ghetrocken wordt, d'welck wy de Cholera noemen.....
De Cholera, die is ghelijck een furie der Humeuren, die met den bloede in de Lever gegenereert is, ende alsoo voorts in de aderen, ende in de Arteriën ghevoert wort .....’ Paré, blzn. 10 en 11. |
Colirie, |
l. Collyrium, tegenwoordig oogmiddel, oogwater, oogdruppels. Oorspronkelijk geneesmiddelen van zekeren vorm, langwerpig, op den staart van een rat gelijkend (Oribasius). Zij werden gebezigd als suppositoriën, pessariën, in holten, als neus- en oorholte, anus, vagina. Zie Le Clerc, blz. 612. |
Colofonie, |
Griex pec, pix graeca, Resina colophonia, vioolhars, het residu na de destillatie van terpentijn, de hars van verschillende Pinus-soorten, Pinus Laricio, Poiret, P. sylvestris, L., palustris, Mill. s. P. australis, Michaux, en a. Genoemd naar de voornaamste uitvoermarkt, Kolophon, in Klein-Azië. Ook de hars van Convolvulus Scamonia, L. werd aldus geheeten. |
Coloquintide, |
vrucht van Citrullus Colocynthis, Schrad. s. Cucumis Colocynthis, L. |
Colsequium, |
zie Solsequium. |
Columbini, pes- |
voet van Columba livia. Duif. |
Comment, |
commentaar. |
Commissure, |
commissura, verbinding, b.v. tusschen de beenderen van de hersenpan. |
Complexio, |
temperament, een hoedanigheid van gestel, welke voortvloeit uit vermenging van de humoren, oflichaamssappen, en hunne werking op elkander. |
Comijn, |
Cuminum Cyminum, L. Komijn. |
Confilie, |
Symphytum officinale, L. Smeerwortel. ‘Consolida major dats grote confilie’. ‘Consolida minor dats zelfheile. of brunelle’ (Herbarius). Bij Heukels komen ‘Confilie’ en ‘Zelfheile’ niet voor. Brunelle heet bij hem Brunella vulgaris, L. |
Conforteren, |
versterken. |
Conjunctiva, |
oogslijmvlies. |
Consolida major, |
zie Confilie. |
Consolida minor, |
zie Confilie. |
Coocte, |
‘in latien cycula’. Conium maculatum, L. Gevlekte Scheerling. ‘Cycuta dats sceerlinc..... Men wercter nu niet met. Want si es te zere gevenijnt. Wilen dede mense in medicinen. doen die menscheit starker was’ (Herbarius). |
Coolblad, rode- |
Brassica oleracea, L., Kool, Roode Kool. |
Coperroot, |
vitriool, zinksulfaat. Ook: IJzersulfaat. |
Coppengespin, |
spinrag. |
Corali rubri et albi, |
Corallium rubrum et album. Gorgonia nobilis en Madri- |
| |
| |
|
pora oculata. Koraalsnoeren worden nog door het volk gebezigd om het doorbreken der tanden te bevorderen. |
Corde, coorde, |
touw, snoer, pees. |
Coriandre, |
Coriandrum sativum, L. Koriander. |
Cornea, |
hoornvlies van het oog. |
Cornu cervi, |
hertshoorn, gewei van Cervus elaphus. Bizonder krachtig zouden de punten, cornu cervi ex apicibus, werken. |
Corrosijf, |
corrosivus, etsend, bijtend. |
Cors, |
Lepidium, L. Tuinkers. |
Costum, |
Costus speciosus, Sm. s. arabicus, L. |
Craeye, |
middenrif. |
Credevitse, |
kreeft (fransch: écrévisse). |
Cricke, |
kruk, haak. |
Cristael, cristalline, |
l. Lens crystallina, kristallens, van het oog. |
Crocus, |
Crocus sativa, L. Saffraan. |
Crouwen, |
krabben. |
Cubeben, |
vrucht van Piper Cubeba, L. s. Cubeba officinalis, L. |
Cucumer agrest., |
l. cucumisagrestis, Wilde Augurk. Momordica Balsamina, L. s. Cucumis agrestis, Mill. of Ecballium Elaterium, A. Rich. s. Cucumis agrestis, Reichenb. |
Curcurbita, |
Cucurbita Pepo, L. |
Cul, |
testikel. |
Cume, |
nauwelijks, met moeite. |
| |
L.
Lacertosich, |
muskuleus, vleezig, |
Lachteren, |
van iemand of iets kwaad spreken, zich ongunstig overiets uitlaten. |
Laken, |
minder worden, kleiner worden, slinken, b.v. van een buil. |
Langaovis, |
misschien een verbastering van longaon, rechte darm. rectum. |
Lapacium, |
Lapacium Pitra; vermoedelijk Rumex obtusifolius, L, De wortel werd ook wel met den naam van Radix Lapathi acuti aangeduid.
‘Lapacium acuturn es lanc ende strect hem oft maluwe ware. ende is he[et] ende dro[ghe] in den .3. graet. Ende daer esser drierande. Deen heet men lapacium acutum ende heeft scarpe bladere ende es die beste. Ende dandere heet lapacium rotundum. ende heeft brede bladere daer men botere in draecht. Entie derde heet lapacium domesticum dats tamme maluwe. ende wast in der lieden hove. ende men doetse int moes’ (Herbarius). |
Lapdanum, |
hars van Cistus polymorphus, Willk. s. C. creticus, L. of C. monspeliensis, L. Ook wel laudanum genoemd. |
Lapis ematicine, |
lapis emathitis, l. lapishaematitis, bloedsteen, Colcothar, een ijzer-oxyde, Fe2O3. Het gebruik blijkt uit de praeparaten: Praeparatio in Sanguinolentis Ulceribus, Pr. Haematitis in menstruis, Pr. in Profluviis non maturis, Pr. in Dysenteria laxa. |
Laserscap, |
melaatschheid. |
| |
| |
Laternekine, |
in ‘steene daer men af maect cleinel.-’ Welke steen daartoe gebezigd werd, is niet recht duidelijk; misschien wel speksteen, waarvan men thans ook kleine snuisterijen vervaardigd ziet, o.a. kleine huisjes, waarin nachtpitjes gebrand worden. |
Latuarie, |
electuarium, likkepot. |
Lauweriers, |
bayen van-, zie Backe. |
Lauwersbacke, |
zie Backe. |
Lavacia, |
lavatie, spoeling, lavament. |
Laxatijf, |
zacht werkend afvoermiddel. |
Leder, ladere, |
ladder. |
Leeke meesters, |
zie Aanteekening, blz. 19, kol. a. |
Lelye, |
Lilium candidum, L. Witte Lelie.
‘Lilya es heet ende wac ende siin van .3. manieren deen es tam. ende dandere .2. siin wilt. deen draget .1. blau bloeme. tander .1. gelu. ende dat derde .1. wit bloeme’ (Herbarius). |
Lement, lenement, |
lampepit, lampekous. |
Lentilgen, |
vermoedelijk Lentigo aquatia, Lemna minor, L. Waterlinze.
‘Lentigines aque. dats rey dat op dwater vlietet’ (Herbarius). |
Lentisci, cortex- |
v. Fischer-Benzon vermoedt Mastixboom, Pistacia Lentiscus, L. In Alphita vindt men ‘Lentisci semen folia corium et rami.’ Misschien wordt ook een soort van eik bedoeld, waarmee het voorschrift ‘cortex’ zeker niet in strijd zou zijn. |
Leonina, |
Leontiasis, lepra van het aangezicht. |
Lepen, |
tranen, van de oogen. |
Liber aureus, |
zie Bouc. |
Lycium, |
zie Caprifolium. |
Lijens, |
l. Ileus, een gedeelte van den dunnen darm. |
Lier, |
wang, koon. |
Liesche, lieze, lijse, |
dun vlies, hersenvlies, pia- en dura mater. |
Lijf, |
leven. |
Lijn, wilt- |
zie Linaria. |
Lijnsaet, |
zaad van Linum usitatissimum, L. Vlas. Hiervan: lijnsaet-olie, lijnolie. |
Lilium medicus, |
bouc van-, Lilium medicinae, sive de morborum prope omnium curatione, van Bernardus de Gordonio. Deze schreef dit herhaaldelijk gedrukte werk in 1305. |
Limich, |
slijmerig. |
Limposinitas, |
‘in vlaemsche drope’. Verdam geeft voor drope: jicht, schurft, waterzucht. Het woord wordt gebezigd in verband met het oog. |
Linaria, |
Linum catarcticum, L. Purgeer-Vlas. ‘Linaria dats wilt vlas’ (Herbarius). |
Lingene, |
vuilnis. |
Linter, lintijn, |
lente. |
Liselike, |
zacht. |
Litargia, lithargirum aurum, |
lithargyrum, loodoxyde, ook loodglid, goudglid geheeten. |
Litargie, |
l. lethargia, bewusteloosheid. |
Litotripon, |
l. lithotrypterion, steen(-verbrijzelend)middel. ‘Licontripon (l. lith-) brect den steen in de blase ende |
| |
| |
|
in de lendenen.’ Volgt een opsomming van de talrijke bestanddeelen, waaronder ook ‘saxefrage’, Saxifragus, L. Steenbreek (Antidot.). De levenswijs van deze gold als aanwijzing voor haar geneeskrachtige werking. Leer der Signaturen. |
Lixeme, lijcseme, |
litteeken. |
Longans, |
rechte darm, rectum. |
Looc, loec, |
Allium Porrum, L. Prei. ‘Alium dats looc.....Ende es van .2. manieren, deen es wilt en[de] tander tam. Ende wast in den hof daer ment poot. ende es dit dat wi gemeynlike orboren. Ende dander was op 't velt. Ende heet scordion. dit en es niet also fel als tander. daer omme orbort ment meest in phisiken. Ende dit gadert men int ende van den lintere. ende droget. Also mach ment .2. jaar orboren. Mer hets beter dat ment alle jaren vernuwe’ (Herbarius). Herbarius spreekt ook van: ‘Looc dat in bosscen wast.’ Dit zal vermoedelijk zijn: Boschlook, Allium ursinum, L. Prei wordt ook aangeduid met poret looc, porret, poreiden. |
Lovesche, |
Levesche, Levestoc. Levisticum officinale, Koch. |
Loys evel, Sente- |
podragra, jicht? Zie bij evel (mnl. wdb.). |
Lupine, |
Lupinus, Tourn. |
Luuschen, |
zich verbergen, schuilen. |
| |
M.
Macula, |
vlek op de huid of op het hoornvlies. |
Maechdenwas, |
cera virginea, de wasachtige stof welke aan den ingang van bijenkorven voorkomt. |
Maelget, |
looden of houten hamer. |
Maencopijnzaet |
maencopzaet, papaverzaad, zaad van Papaver Somniferum, L. ‘Papaver dats oele of olyecruut.....Ende papaver ende mancopijn siin al eens. Ende dit saet es van .2. manieren. wit ende bruun’ (Herbarius). Papaverzaad is niet giftig. |
Maerte, |
dienstmaagd. |
Maiorane, |
Origanum Majorana, L. Marjolijn. |
Maisch, meisch, |
in ‘maische boeter’, eerste grasboter. |
Maliterre, |
l. Malum terrae, Aristolochia strongyle. |
Malve, |
Malva sylvestris, L. |
Malvaviscum, |
Althaea officinalis, L. Witte Maluwe of Heemst, ook bismalva genoemd.
‘Maluwe of pappele’ (Herbarius). De Malva wordt in het Mnl. ook Bappele, Peppel, Pappelcruut genoemd. |
Mancopijnzaet, |
zie Maenc- |
Mandragora, |
Alruin wortel. Wortel van Atropa officinarum, L. s. A. Mandragora, L. ‘Mandragora siin wortelen van cruden. ende siin tweerande. ende wast alse man ende wijf. Ende dat mannekijn heeft bladere als beetcolen. ende dwijfkiin alse latuwe. Ende diet uter erden trect hi moest sterven. Ende daert steet siet men bi nachte groet licht. Ende dmannekijn helpt den man. ende dwijfkijn den wive’ (Herbarius). |
| |
| |
|
Zie over Maadragora: P.J. Veth. De leer der signatuur. Intern. Arch. f. Ethnogr. Bd. VII, 1894. an O.v. Hovorka und A. Kronfeld, Vergleichende Volks-Medizin, I Bd. biz. 14. Kenmerkende afbeeldingen vindt men in: English Medicine in the Anglo-saxon Times, by J.F. Payne, Oxford, 1904. |
Manipulus, |
handvol, Romeinsche maat, doorgaans met letter M aangeduid. Over maten en gewichten, zie o.a.: The Seven books of Paulus Aegineta, by Francis Adams, Vol. III. Sect. XXVI, blz. 609. |
March, |
merg, ruggemerg. |
Marubrium, |
Marrubrium vulgare, L. Longekruid. |
Maserijn, |
ahorn houten. |
Mastic, |
Pistacta, L. s. Lentiscus, L. ‘In dit eylant (eylant van sylo) wasset mastic op cleine boemkine ende comt uten boomkine als gomme doet uten krieketeren ofte kersselteren oft prumelteren.’ J.v. Mandeville, blz. 17. |
Matefeloene, |
zie Jacea nigri. |
Mecopijn, |
zie Maencopijn. |
Medallen, |
geheel en al. |
Mede, meede, |
Rubia tinctorum, L. meekrap., ‘Rubea dats meede’ (Herbarius). |
Meerren, meren, |
verwijden, verlengen van een wond. |
Meersinge, |
zwelling, vermoedelijk ook vastlegging door een kramp. |
Mel, |
honig. |
Mel despumatum, |
‘Mel depuratum. Mellis, q.v. affunde ▽ (aqua) portionem, aequalem vel duplam, triplamvè, si valdè impurum fuerit, vel si alienae rei expers sit, sine additione, coque & despuma cochleari pertuso’ (Schroeder). |
Melte, |
milt. |
Menisoen, |
buikloop, roode loop, dysenterie. |
Mente, |
Mentha, L. Munt. |
Mentiche, |
zie Celidonia. |
Mersman, |
marskramer. |
Mesdoen, |
misdoen, verkeerd handelen. |
Meskief, meskief, |
ongeval. ‘Te meskieve komen’: gevaarlijk worden, b.v. voor het leven. |
Mespil, |
Mespilis, L. Mispel. |
Mesquame, |
ongemak, letsel, pijn; ook lichaamsgebrek. |
Messe, |
Mis. ‘Heylige Cruce Messe’, de ‘exaltatio sanctae crucis’ 14 Sept. ‘Sente Andries Messe’, 30 Nov. |
Messitten, |
misstaan. |
Metridatum, |
zie Mithridatum. |
Micken, |
op iets letten, erg in iets hebben. |
Middewaert |
het midden. |
Ministreren, |
d.i. administeeren, voorzien van. |
Mirabolane, |
‘Sunt 5 species: citrini, indi, kebuli, bellerici, emblici’ (St. Amand; evenzoo Agilon).
De drie eerstgenoemde zijn de vruchten van Terminalia Chebula, Rets, in verschillende graden van rijpheid. Mir. embl. is de vrucht van Phyllanthus Emblica, L., Mir. bell. van Terminalia Bellerica, Roxb. De Mir. indi werden ook wel met den naam mir. nigri aangeduid. ‘En la confection hamec: myrabolani nigri, indi et chebulorum, dont est advenu que |
| |
| |
|
aucuns apoticaires indoctes prennent troys especes de myrabolans pour faire la confection hamec, combien que myrabolani nigri indi ne soit qu'une espece de chebulorum. L'autre, les chebules et myrabolans citrins sont d'ung mesme arbre et ne different sinon que les citrins ne sont pas tant meurs que les chebules. Les myrabolans indi ne sont noirs sinon pour la grande demeure qu'ilz font en l'arbre, et sont plus gras et gommeux que les citrins. Ceux qui sont cuilliz encores aigres et esventés sont les citrins (Lisset Benancio, bij Minime blz. 293). |
Miraet, |
l. Mirach, abdomen, buik, door den schrijver op blz. 148, kol. b verkeerdelijk tot den darm gerekend. |
Mirre, |
l. Myrrhe, gomhars van Balsamea Myrrha, Engl. |
Mirtelle, |
vrucht van Myrtus communis, L. |
Mitigatief, |
verzachtend, kalmeerend middel. |
Mithridatum, |
een uit ruim 50 bestanddeelen bereid geneesmiddel, dat door Mithridates van Pontus is uitgevonden. Werd oorspronkelijk als tegengif gebezigd, gold later als middel tegen velerleikwalen. ‘Metridatum es moeder boven alle medicinen. Ende es goet iegen alle saken die van couden comen ende meest van melancoliën. Ende iegen pine vanden ogen ende iegen geruut (gegons, suizen) van den oren. Ende iegen apostemen van den tantvleesce. ende iegen tantswere. Ende iegen alle deren van den roeste boven ende so wat dat den monde deren mach. Ende iegen die mammen eist dat ment daer op leit optie swere eist buten of van binnen. Ende ane den slaep iegen hooftswere ende iegen menisoen daer die spise al geheel dore gaet met dranke daerin gesoden es balaustie. Iegen venijn sal ment geven met sope van menten. Ende men saelt plaesteren op beten van gevenijnden dieren. Ende hets properlike goet iegen .4. dach corts, etc.’ (Antidot.). Volgt een opsomming van de talrijke bestanddeelen. |
Misericorde, |
ponjaard. |
Moeder, herde- |
Dura mater, een hersenvlies. |
Moeder, sachte- |
Pia mater, een hersenvlies. |
Moerbesie boom, |
Morus, Trn. |
Moermael, |
beenzweer. |
Mommye, |
zie Mummie. |
Monapagia, |
pijn in een plek aan den schedel. |
Mondificatio, |
zie Mundificatio. |
Moru, morwe, |
week, zacht. |
Moruwen, |
week maken. |
Morwen chele, |
‘dat in coorne staet ende draget rode bloemen in latine heet mense papaver rubeum.’ Papaver Rhoeas, L. Klaproos. Of ‘chele’ een verbastering is van heul? Bij Dodonaeus heet de klaproos: wilde heul. |
Morwenisse, |
weekheid. |
Most, |
waarschijnlijk te lezen: mest (v. messen, missen) |
Mostaertsaet, |
Brassica nigra, Koch. |
Motalijn, |
metalen. |
Moude, |
schedel, hersenpan. |
Mummie, |
Schroeder geeft 4 soorten:
‘1. Mummiam Arabum, quae est liquamen s. liquor con- |
| |
| |
|
cretus exudans in sepulchro è cadaveribus Aloë, Myrrhà, Balsamoque conditis.
2. Aegyptiorum, quae est liquamen ex cadaveribus pissasphalto conditis. Nimirum, hoc condiebantur cadavera vilioris sortes, adeoque & ipsamet cadavera nonnunquam eo modo condita prostant.
3. Pissasphaltum factitium, i.e. mixtum pici bitumen, quod pro Mumia venditant.
4. Cadaver sub arena Solis aestu torrefactum. Fitque in Hammoniorum Regione, quae est inler Cyrenarum Regionum & Alexandriam, ubi arenarum Syrtes Ventor, turbine sublatae incautos viatores obruunt, unde horum cadavera à flagrante Solis aestu torrentur & excrescunt.’
Zie over Mummie: A. Wiedemann. Mumie als Heilmittel. Zeitsch. Des Vereinsf. rhein. u. westfäl. Volkskunde. 3. Jahrg., 1906, blz. 1. |
Mundificatio, |
‘M. intestinorum’: zuivering van den darm, door middel van een afvoermiddel. Mundificatieven heetten ook middelen om ulcera te reinigen. Zij behoorden tot de groep der abstergentia remedia of medicinae abstersivae. |
Muri albi, |
l. mori albi, moerbeziën, de vruchten van Morus nigra, L., ook wel mora celsi of mora domestica (Herbarius) genoemd. Morus alba wordt gekweekt om de bladeren, die tot voeder voor de zijrups dienen, Morus beteekent ook een op een moerbezië gelijkend gezwel, dat aan de uitwendige geslachtsdeelen voorkomt. ‘Morum est callus, aut eminentia quaedam facta in modum mori (Willem van Salicete, liber. quint., Cap. X)’. |
Muscaten, note- |
nuces moschatae, vruchten van Myristica fragrans, Houtt. |
Muscerulle, |
vermoedelijk verbastering van Muskaatsalie, Salvia Sclarea, L. |
Muscelijn, olie v.- |
l. oleum Moschelinum sive Nicolaï, een zalf, waarin tal van aromatische bestanddeelen. |
Muse, muus, |
gevoelszenuw; ook spier. |
Musich, |
zenuwig, vol zenuwen en spieren. |
Muscus, |
het product van een zich tusschen navel en penis bevindende klier bij Moschus moschiferus, het Muskusdier. |
Mussilagine, |
l. mucilago, slijmdrank. |
| |
N.
Nabete, candite, |
kandijsuiker. |
Nachtscade, |
ook solatrum, strigio morella, uva lupina genoemd. Solanum nigrum L. Nachtschaduw.
‘Solatrum of stringimen. of morella of uvalupina. dats nachtscade’ (Herbarius). |
Naerder, |
van naer, eerder. |
Nagel, |
ugula of ungula of doek, pterygion, een oogvlies, vleugelvlies, wijl het zich vleugelvormig van den traanklier af over het oog uitbreidt. |
| |
| |
|
Met ungula, unguis, onyx, nagel wordt ook aangeduid een ophooping van etter tusschen de lager gelegen lamellen van het hoornvlies, welke eenige gelijkenis heeft men de lunula van den nagel. Zie ook Pannus. |
Nappe, |
vaatwerk, kroes. |
Nardus, |
spica indica, spijk-narde, Nardostachys Jatamansi, D.C. Gebruikt werden de wortel en de ‘Nardinum oleum.’ |
Nenuphar, |
Nymphaea alba, L. Waterlelie, ‘Nenufar of caliinbloemen of aplompen. dat siin tremeer bloemen ende staen in watere;.... die witte dat siin die beste. entie gelu en siin niet so goet. Ende men sal de bloemen drogen. so mach mense .2. jaer goet houden. Ende men maect der af cyroop den genen die liggen in die sucht. Entie sarasine leggense des avonts in watere. Ende smorgens drinken si dwater jegens die hitte van dien lande. Ende men maecter oec water af also als men van rosen doet.’ (Herbarius). |
Netele, heete |
Urtica, Tourn. Brandnetel. |
Netten, |
drenken. |
Neute, |
zie Note. |
Niegeren, |
l. nigeren, in: el niegren af = nergens anders van. |
Nigelle, |
Nigella sativa, L. ‘Nigella of nigle. wast int coren..... Ende dit saet hout men wel .4. jaer goet’ (Herbarius). |
Niene, |
uit: niet ne, d.i. niet, of nie ne, d.i. nooit. |
Niewer toe, |
nergens toe. |
Niewerincs, |
nergens. |
Nitrum, |
natron, soda, koolzure natron. Er werd ook wel Potasch onder verstaan. |
Nobeen, |
zie Stenech been. |
Nokernote, |
okkernoot, de vrucht van Juglans regia, L. Noteboom. |
Noli me tangere, |
Een hardnekkige, om zich heen vretende zweer; ook kankerzweer in het aangezicht.
‘Men noemt desen kancker wel een fenynige, rebelle, ende onhantsame ulceratie, die seer furieus ende wreet onder de hant wort: ende so verre alsmen eenighe scherpe corrosyvighe remediën daer op leght, soo wort hy daer door noch meer vererghert, soo dat de pyne, de koortse, ende andere accidenten daer door vermeerdert, ende de natuerlicke krachten vermindert ende geswackt worden, ende het lichaem ten lesten uytteerende, vergaen, ende sterven moet. Daeromme dat sommige desen kancker Noli me tangere ghenoemt hebben, dat is te segghen, en raeckt my niet met eenighe scherpe, of stercke dinghen, op dat ick niet ergher, ende furieuser en worde. (Paré, de kuere van den openen, ende geulcereerden kancker. Cap. 30, 7 Boeck. blz. 225.) |
Nolle, |
kruin, achterhoofd. |
Noot, noet, |
noodzakelijk, noodig. |
Notabel, |
bizonder |
Note van Inde, |
Nux Indica, de vrucht van Cocos nucifera, L. |
Note cypressiin, |
Galla cupressi, van Cupressus sempervirens, L. |
Nucha, |
Hieronder werd in de middeleeuwen het ‘verlengde merg’ en ‘ruggemerg’ verstaan. ‘Medulla spinae, nucha |
| |
| |
|
dicitur’ (M. Hundt.) ‘Nucha, medulla spina est’ (Mon-dino). Zie Hyrtl, Onomat. anat. blz. 356. |
| |
O.
Ocsuun, oecusoen, |
gelegenheid. |
Olibanum, |
wierook. De gestolde harsachtige emulsie, welke uit de aangesneden bast van Bosrvellia Carterii, (Birdw.?) druipt. De fijnste korrels of ‘tranen’ zijn de witte, die geplukt worden. Minderwaardige korrels zijn de van den grond opgeraapte, met zand en aarde verontreinigde. |
Oliebastrum, |
vermoedelijk: Alabaustrum. |
Olie van bayen, |
zie Backe. |
Olie van benedictine, |
Dit middel komt voor bij Mesuë. ‘Natura: calidum et siccum in 3°. Operationes et proprietates: in eo est subtilitas et resolutio et calefactio in artetica de materia frigida et est in ea ultinum remedium’ (Mesuë jun. Lib. sec., blz. 62). In den Bundel van Genees- en natuurk. geschriften, welke Hs. B. vormen (zie Inleiding) komt een geschrift voor, waarvan het begin luidt: Aqua vita dats water des levens of levende water. Het geeft voorschriften van eenige waters en oliën, o.a. van.
‘olye die men heet gebenedide omme die groete doget entie cracht die an hare geleget. entie maect men aldus. Nemt rode nuwe tiechelen. die voorvoets comen uten ovene. eer datter regen of enege verscheit op comen es. ende brecse in cleinen stucken also groet alse haselnoten. Ende legse in tfier ende doetse geloyenen de werpse in olye van oliven al gloyende wel claer ende laetse daerin liggen toter wilen dattie olye wel cout es. entie stucken wel doredronken met der olyen. ende dan nemt andere stucs van tiechelen ende doet also ghi nu daet. Ende doet tot dier wilen dat al die olye gedronken es in die stucken van dien tiechelen. Ende altoes doet die coude stucs ute eer ghi die andere heete in doet. Ende dan nemt alle die stucken ende doetse in .1. orinael. ende setse in .1. teste met asscen. ende set daer op u alembijc. Ende maect .1. starc vier in den oven daer die teste op staet. Ende stopt tusscen den crage enten orinael. ende datter ute gaet ontfaet in .1. fiole. Maer datter iersten uut sal comen dat wert water. ende dat en hout niet. Maer daerna salre herde rode olye ute comen. ende herde goede te meneger dinc. |
Olie van castiin, |
Oleum Costinum? Een middel, waarin Costus speciosus, Sm. s. C. arabicus, L. de basis vormde. Over de samenstelling zie Cordus. |
Olie van euforbie, |
Oleum de Euphorbio Mesuae. Over de samenstelling zie Cordus. |
Olie van laurier, |
zie Backe. |
Olie van leliën, |
Oleum liliarum of Oleum Lilinum Mesuae simplex, Over de samenstelling zie Cordus. |
| |
| |
Olie van muscelijn, |
Oleum Moschelinum. Over de samenstelling zie Cordus. |
Olie nardum, |
Oleum Nardinum simplex Mesuae en Oleum Nardinum compositum Mesuae. Over de samenstelling zie Cordus. |
Olie van olive, |
zie Omfacijn. |
Olie van rosen, |
Cordus noemt twee soorten: Oleum Rosaceum usitatum en Oleum Rosatum completum. Over de samenstelling zie Cordus. |
Olie van ruten, |
Oleum Rutae. Over de samenstelling zie Cordus. |
Olie van violetten, |
Oleum Violaceum. Over de samenstelling zie Cordus. |
Olive, |
vrucht van Olea europaea, L. |
Omfacijn, |
oleum onphacinum, oleum acerbum. de olie van groene, niet rijpe olijven. Op blz. 31, kol.a, wordt gezegd: ‘dese Olye van rosen heet Avicenna Olyum onfacinum.’ Dit moet zijn: olye van oliven. |
Ondercotech, |
onder de huid voortzwerende. |
Ondercootte, |
onderhuidsch absces. |
Ongebreclijc, |
zonder gebreken, volmaakt. |
Ongenoechte, |
onaangenaam gevoel; ‘o. horen,’ ieta hooren dat onaangenaam is. |
Onscamel, ont-, |
onfatsoeniijk. |
Onsochte, |
pijnlijk. |
Ontcrimpeu, |
samenkrimpen. |
Ontbeiden, |
wachten. |
Ontfaen, ontvaen, |
ontvangen. |
Ontsien, |
bang zijn voor, duchten. |
Ontstricken, |
los gaan. |
Ontswingen, |
losgaan. |
Ontwee, |
vaneen, in tweeën. |
Opopanacum, |
Opopanax, sap van Opoponax hispidum, Griseb. s. Ferula Opoponax, Sprengel. |
Optalme, |
Ophthalmie, verschillende soorten van ontsteking van oogvlies en hoornvlies. |
Orberen, |
gebruiken, aanwenden, b.v. een geneesmiddel. |
Orbore, |
nut, belang. |
Orborlijc, |
nuttig, betamelijk. |
Ordeum, |
Hordeum Vulgare, L. Gerst. Gerstenwater: Krithinon. |
Orisoen, |
gebed. |
Orpiment, |
auripigmentum, naam van het mineraal arseentrisulfide, arsenicum sulfuratum citrinum. |
Ort, oort, |
spits, punt; het scherp van een wapen. |
Osmonde, |
Osmunda regalis, L. Koningsvaren. |
Overbeen, |
wan, uitwas. |
Overberch, |
gene zijde der Alpen. |
Overvloeyenthede, |
overvloed. |
Oximelle, |
mengsel van azijn, honig en water. |
Oxisacum, |
l. Oxisaccarum, stroop, met azijn, granaatappelsap en suiker bereid. |
| |
P.
Padde, |
Bufo vulgaris. Diende ter bereiding van verschillende geneesmiddelen, en is o.a. tegen waterzucht aanbevolen. Men bazigde Bufones exsiccati, Bufones combusti, Aqua |
| |
| |
|
bufonum cosmetica, Electuarium hydropicum en Sal bufonum volatile. |
Palas, |
verhemelte. |
Pallias alliorum, |
misschien verbastering van Pellis = huid of vlies, en dan wellicht: of rokken van knoflook. |
Pannus, |
pannus corneus, een soort van ontsteking van het hoornvlies, ook ‘sebel’ genoemd.
‘Sebel est, selon Avicenne, un pannicule qui advient à l'oeil, de l' enfleure de ses veines apparentes en la superficie de la conjonctive et cornée: et entre le tissu d'icelles, y a apparence comme d'une nuée fumeuse. Il est avec demangeaison, larmes, ulceres, grosseur et rongne de paupière, avec ce que la lumière l'offence (Guy de Chauliac, Gr. Chir. 6e traité, doct. I. ch. II.) |
Papaver album, |
zie Maencopijnsaet. |
Papaver rubeum, |
Papaver Rhoeas, L. Klaproos. |
Papier (gheberrent), |
Charta. Gebezigd als mundificatief, consolidatief en exsiccatief. |
Pappelblat, |
blad van Populus. Trn. Populier. Kan ook zijn van: Malva L. Kaasjeskruid, waarvan de bladeren ook ‘pappelblâren’ genoemd werden. ‘Maluwe of pappele’ (Herbarius). |
Paritaria, |
l. Parietaria, Convolvulus arvensis, L. Akkerwinde. |
Pareren, |
betrekking hebben op, b.v. van teekens van den dierenriem op lichaamsdeelen. |
Partstorte, |
l. pertstorte, paardevijg. |
Payen, paeyen, |
tevreden stellen, b.v. ‘hem gepayt houden’, met iets genoegen nemen. |
Peidinge, |
van peiden, tranen van de oogen. |
Peket, |
een vloeistofmaat. |
Pellis arietien, |
ramsvel, dat ter bereiding van Ceratum ex pelle arietina Arnoldi de Villanova gebezigd werd. Het vel werd langen tijd met water gedigereerd, het water ingedampt en met een groot aantal andere middelen tot een zalf verwerkt. |
Pellote, |
opspraak. |
Penide, |
‘van sukere’, stang van geraffineerde suiker. |
Pennincruut, |
Lysimachia Nummularia, L. Penningkruid. |
Peper lanc, |
piper longum, vrucht van Piper Chaba, Hunter s. Chavica officinarum, Miquel s. Piper longum, L. |
Peper wit, |
de rijpe en van de schil ontdane vrucht van Piper nigrum, L. |
Pepergraen, |
peperkorrel. |
Perseker, |
Prunus Persica, Stokes s. Persica vulgaris, Mill. Perzik. ‘Persica dat siin persekers’ (Herbarius). |
Persiin, |
Carum Petroselinum, Benth. et Hook s. Petroselinum sativum, Hoffm. Peterselie. Zie Apie. |
Persinaet van Macedoniën, |
Athamanta macedonia Spr.
‘Petrocilium macedonicum. dats persiin van macedonie of alexander’ (Herbarius). ‘Item il est manifeste que plusieurs apoticaires au jourd' huy ignorent le vray persil, lequel facillement nous ne pouvons pas bien trouver, car ce que vulgairement en toute l' Europe nous appelons persil, il est si apertement different du persil des |
| |
| |
|
anciens qu'il n'a nulle indigence d'autre demonstration, car la semence du vray persil est si grandement amere, tellement qu'il est advenu que, icelle mise dedans le theriaque, elle y cause une plus grande amaritude que ne scauroient pas toutes les autres herbes amères, comme est la plante d'aloès, le myrrhe, le prasium, la chasnette et la petite centaurie, ainsi qu'on peult voir en Galien au Livre des Antidotes. Doncques il fault croire quel'herbe que nous appellons petroselinon est ce que nous disons selinon, qui vulgairement est dicte ache (Apium); et l'on la appelle petroselinon d'autant qu'elle ayme les lieux des jardins les plus p[i]erreux, aussi naturellement vous la verrez venir sur les murailles; et ce que nous appellons petroselinon macedonicum, c'est la grande ache: et la petite ache est ce que nous pansons estre persil. Doncques le vray persil ne se trouve pas si aysement’ (Declaration des abuz, etc. p. Lisset Benancio; Zie Minime, blz. 372). |
Pes Columbini, |
Geranium columbinum, L. Duivepoot. ‘Pes columbinus dats duvenvoet....ende dit wast int coren’ (Herbarius). |
Petercelle, |
zie Persiin. |
Peterolie, |
aardolie. |
Petou, wijn van - |
wijn van Poitou. |
Peulen, peluwen, |
[een wond] met een kussentje [van verbandstof] bedekken. |
Pia mater, |
dunne hersenvlies, een van de ‘matres cerebri.’ |
Pigle, |
Bryonia, L. Heggerank. |
Pili leporis, |
hazenhaar. Geliefd middel tot bloedstelping. |
Pillen auree, |
l. Pilulae Aureae Nicolai.
‘Pillule auree. om die redene van der rootheit heet ment pillule aure ende heeft sinen name vanden goude’ (Antidot.). In den latijnschen tekst van het Antidot. staat: aureae ab excellentia auri dicuntur; sicut enim aurum inter cetera metalla pretiosus habetur, sic pilulae istae inter alias meliores approbantur.’ |
Pimpinelle, |
Pimpinella Saxifraga, L. Steenbreek. Zie Saxifraga. |
Pinen, |
zijn best doen. |
Pinguis, |
van pinguedo, vet. |
Piocelle, |
l. Piloselle. Hieracium Pilosella, L. Havikskruid.
‘Piocella of nepita of musore. dats tcrudekijn metten hare dat plat op deerde lecht’ (Herbarius).
In de apotheken vond men Herba et Flores Pilosellae s. Auriculae muris. |
Piretrum, |
Anacyclus Pyrethrum, D.C. s. Anthemis Pyrethrum L. ‘Piretrum. of pertram. of pertrec. ende selke sceldent bertram. hets al eens. Ende het es heet ende dro[ge]. in den .4. graet. ende die wortelen gaen in medicinen. In den winter sal mense gadren ende geduren .5. jaer goet’ (Herbarius). |
Piscium glutes, |
vischlijm. |
Pix, pix navalis, |
pix nigra, pik, scheepspek. |
Pix graeca, |
kolophonium. Zie Colofonie. |
Plantage, |
Plantago major, L. |
Plante, |
voetzool. |
Plantegine, |
l. Pantegni. Uit 't geen op blz. 11, kol, a, te lezen staat. zou men afleiden dat dit werk van Galenos |
| |
| |
|
afkomstig is. Dit is echter niet het geval. Het is een in 't Arabisch geschreven werk van Isaak den Jood, dat groote overeenkomst vertoont met den ‘Khitaab el malikhi’ van Ali ben el-Abbas. Constantinus Africanus vertaalde Izaaks werk in het Latijn. |
Plommeye, plombeye, |
ploertendooder. |
Pluckelinge, |
pluksel. |
Plumbum ustum, |
loodoxyde. |
Plume, |
veer. |
Poenten, |
iets recht zetten. |
Polipodium quersine, |
Polypodium vulgare, L. Eikvaren. ‘Polipodium, dats wilt varen..... dit wast an ouden dyken ende an ouden maysieren die droge siin. Ende wast oec op eyken ende dats dbeste. tander ne doech niet in medicinen. Ende dat op eyken wast die wortelen siin medicinael. ende siin buten root ende binnen groene’ (Herbarius). |
Polipus, |
l. Polypus, een slijmvliesgezwel. |
Pollum montanum, |
l. Polium montanum; Teucrium Creticum, L. |
Polukijn, |
kussentje van verbandstof. |
Pomum acetosum, |
de [zure] appel, vrucht van Pyrus Malus, L. |
Pomum granatum, |
granaatappel, de vrucht van Punica Granatum, L. |
Populiere, cnoppen van - |
de harsrijke knoppen van Populus Nigra, L. Populier. |
Popelioen, |
l. unguentum populeon. ‘Unguentum popelioen es siin name omdat ment maect van popelbotten’ (Antidot.). Voor de samenstelling, zie Cordus. |
Porceleine, |
Portulaca oleracea, L. Postelein. ‘Pertulaca of porceleyne’ (Herbarius). |
Poreide, |
Allium Porrum, L. Prei. Zie Looc. |
Poret looc, porret, |
zie Looc. |
Porren, |
bewegen, verroeren. |
Poros, |
porie. |
Porringe, purringe, |
het opkomen van eene ziekte, b.v. der pokken. |
Porrus, |
een wratachtig gezwel. |
Porrus virgae, |
Condyloma, wratachtig gezwel van syphilitischen aard. |
Poteten, potage, |
gekookte spijs. |
Prumen van Damas, |
een variëteit van Prunus domestica, L., in den omtrek van Damaskus voorkomende. ‘Pruma dat siin prumen. ende siin some wit. ende somme root ende some bruun. Alle siin si cout. Maer prumen van damas siin die beste.....’ (Herbarius). |
Pruumboom, |
Prunus domestica, L. |
Psidie, |
Cortex mali granati. Zie Gernate. |
Psillie, |
l. Psyllium, Plantago Psyllium, L. Vlooienkruid. |
Pullen, |
l. pulen, uitpuilen. Op blz. 50, kol. a wordt bedoeld: gapen. |
Pullica, |
l. Pulicaria = enula campana. Zie Enula. |
Punice, radix- |
de wortel van Punica Granatum, L. |
Puut, puud, |
kikker. |
| |
Q.
Quareel, |
pijl, uit een katapult geschoten. |
Quene, |
oud wijf. |
| |
| |
Quicsilver, |
Argentum vivum, Mercurius crudus, Kwik. |
Quinancie. |
zie Squinanchia. |
Quitsse, |
quetse, letsel. |
| |
R.
Radec. |
Verdam geeft voor ‘radic’ radijs; verwijst echter ook naar ‘meerradic.’ Herbarius heeft: Rufanus, dats merradic’, doch nadere omschrijving ontbreekt.
Radijs draagt den naam van Raphanus sativus, L., Merradic of mierikwortel van Cochlearia Armoracia, L. Vermoedelijk bedoelde Yperman dezen laatsten, omdat hij van ‘wortel’ van radeke spreekt.
Beide producten bevatten overigens een verbinding, welke na splitsing mosterdolie oplevert. |
Ranula, |
een gezwel onder de tong. ‘Onder de tonghe komt oock dickmaels een gheswel te wassen, daer door dat de mensche niet wel perfectelick spreken en kan, 'twelck van de Grieken Batrachium ghenoemt wordt, ende in 't Latijn Ranula, ende in onse sprake een vorsken (Paré). |
Rapensmout, |
raapolie. |
Raphanus, |
mierikwortel. Zie Radeke. |
Rappich, |
schurftig. |
Ratich, |
van rate; honingraat. |
Realgar, |
of Sandarach. Een mineraal, zwavelarsenicum, As S2. ‘Realgar es ene maniere van erden. dat seggen enege. ende si liegen. Want hoe ment maect sal ic hierna bescriven. Ende dit gelijct opermente. ende es gevenijnt’ (Herbarius). |
Rebarbe, reubarbarum, |
Rheum palmatum, L. Rhabarber. |
Rebrico, |
rubriek, van rebruceren, rubriceren, d.i. met rooden inkt schrijven of merken. De chirurgie van Henri de Mendeville bijvoorbeeld is in ‘rebriches’ verdeeld. |
Rede, |
koorts. |
Reinevane, |
Chrysanthemum s. Tanacetum vulgare, L. Boerenwormkruid, Steenvaren.
‘Tanacetum. of tente. dats reyevane’ (Herbarius). |
Resina alba. |
wit harst, het harst van Abies pectinata D.C. s. Pinus Picea, L., Picea excelsa Link s. Pinus Abies, L. en Larix europaea, D.C. s. P. Larix, L. |
Resolverende |
zweetdrijvend. ‘Een resolverende Medicament is het ghene dat door sijn hitte, ende door de subtijlheydt syner substanciën, de sweetgaten opent, de humeuren versubtijlt, verteert, ende door een onsienelijcke transpiratie doet vervliegen, ende oock meer ander overtollighe ende onnutte materie, die erghens in 't lichaem onthouden wort’ (Paré). |
Reten, te- |
zie Teriten. |
Rise, |
l. rijs, tak. |
Risi, farina- |
Rijstemeel. |
Robarde van der zee. |
Wordt op blz. 50, kol. b in verband met hazelip gebezigd; er zal dus wel bedoeld zijn rob, en niet ‘rootbaerd’ of groote poon, een zeevisch. |
| |
| |
Robcitomorum, |
ook wel robistomorum geschreven. Misschien wordt bedoeld: rob of sirupus citrinorum. |
Rodomel, |
Mel rosaceum, rozenhoning.
‘Mel rosaceum. heet in griex rodemel’ (Antidot.). |
Roepere, |
strot. |
Roeren, |
zich bewegen. |
Roest, |
verhemelte. |
Roet, |
vet, reuzel. |
Rootse, |
een soort van riviervisch. Hs. C. heeft ‘grondelinge’, grondel. |
Rose, |
Rosa centifolia, L. Roos.
‘Rosa dat siin rosen..... Ende rosen siin goed in medicinen beide gruene ende droge. Ende selke gadren rosen alsi ripe siin entie en mach men niet lange houden. Men sal rosen lesen eer si hem ontpluken. Rosen die swart sijn of bleec en sal men niet leggen in medicinen’ (Herbarius). |
Rosen, suker van - |
een middel uit suiker en rozebladeren bereid. ‘Rodosacum dats suker rosaet’ (Antidot.). |
Rosiine, |
Rozijn, vrucht van Vitis vinifera, L. Ook uva passa geheeten: ‘Uva dat siin wijnbesiën ende siin van .2. manieren. deen zuer ende dander soete’ (Herbarius). |
Rosmarijn, |
Rosmarinus officinalis, L.
‘Rosmarinus..... die blade gaen in medicinen. Entie bloemen heet men antos ende hier af conformeert men dya-anthos. Dit cruut wast gerne bi der zee ende hanct al vol witter bloemen’ (Herbarius). |
Rostrum porcinum, |
Taraxacum officinale, L. Web. Leeuwentand.
‘Rostrum porcinum dats melcdistel of melcwiet’ (Herbarius). |
Rubea trocistata, |
l. trociscata, roode pastille.
‘Robea trosiscata. rubea dats rode varwe. trosis es te verstane .1 ront dinc. dat men .1 dop heet’ (Antidot.). |
Rudicheit, |
schurftigheid. |
Ruggene huve. |
In den zin, zooals zij op blz. 64, kol. b gebezigd wordt, beteekent de uitdrukking: pikpleister. Deze werd nog voor korten tijd gebezigd om bij hoofdzeer de haren uit te rukken. |
Ruptura, |
scheur; ook spleet, b.v. ruptura mirach, een spleet in den buikwand, bij een breuk. |
Ruptorium, |
bijtend geneesmiddel. ‘Een Ruptorium is een cauterie potenciael, oft corrosijf, het welcke door zijne brandende kracht branf, ende eene corste maeckt’ (Paré). |
Rute, |
Ruta graveolens, L. Wijnruit.
‘Ruta es van .2. manieren. deen es tam entie wast in der lieden hoven. Ende dandere es wilt ende heet piganon..... Ende als men rute vint bescreven in recepten. so salmen nemen tsaet. Ende men houdet goet wel .5. jaer. Entie bladere .1. jaer’ (Herbarius). |
Ruthele, |
honigbij. |
Rutinge, |
oorsuizing. |
| |
S.
S. |
semis, half; b.v. Ʒ s.: drachma semis. |
Sachte Moeder, |
zie Moeder. |
| |
| |
Saelgie, saelge, |
Salvia officinalis, L. Salie. ‘Eupatorium, dats wilde saelge of hindelope’ (Herbarius). |
Saffraen, |
Stigmata croci, de stempels van Crocus sativa, L. |
Sal, |
Sal communis, zout, keukenzout, steenzout, zeezout. |
Sal Armoniac, |
zie Armoniac. |
Sal gemine, S. gemmae, |
steenzout. |
Sandalen wit |
Sandelhout, S. album en S. citrinum, het hout van Santalum album, L. De gele kleur hangt met den ouderdom van het hout samen. |
Sandalen root, |
S. rubeum, het hout van Pterocarpus santalinus, L. |
Sanguis draconis, |
Drakenbloed; hars van Daemonorops Draco, Blume s. Calamus Draco, Willd. |
Sanguis humani, |
l. Sanguis hominis, menschenbloed. Dit werd o.a. gebruikt bij de bereiding van Ceratum ex pelle arietina. Zie Pellis arietien. Uit menschenbloed, nl. dat van eenen gezonden, niet roodharigen, jongeling, werd door destillatie een olieachtige vloeistof gewonnen: Oleum sanguis humani. |
Sangwijn, |
volbloedigheid. ‘Overmits dat uyt den bloede het vleesch ghegenereert wort, so ist openbaer dat een vleesachtigh ende musculeus mensche, die een harde ghestaltenisse des lichaems heeft, met een uytdampinge van vochtigheyt, een sangwijn mensche zy. Voorts so heeft een sangwijn mensche een schoon coleur van root ende wit onder den anderen vermengelt: De selve wittigheyt der huyt, die causeert uyt de witte partije des Sperma, ende de roodigheyt uyt den rooden bloede, dat daer onder gheleghen is, d'welck in het aensicht alsoo bloosende maect: Een sangwijn, mensche is ooc soet van wesen, blijde van gheeste ende kort-wijligh: Daer-en-boven, soo is hy oock van naturen vriendelick, beleeft, gracieus, lachende, ende een liefhebber der vrouwen: Hy wordt oock seer selden gram, want gelijck als de Humeuren zijn, die in den mensche meest domineeren, also zijn ooc der menschen manieren’ (Paré). |
Sansucum, |
l. Sampsychon (Diosk.), Origanum Majorana, L. Marjolein. ‘Sansuccus es .1. cruut dat men hetet maiorana..... Ende men saelt gadren alst begint te bloyene. ende hangent in die zonne te drogene. Ende alse ment leit in medicinen so salmen die blade entie bloemen van den stocken sceden’ (Herbarius). |
Sarcocolla, |
gom van Astragalus sarcocolla, Dymock. |
Saxifraga, |
Pimpinella Saxifraga, L. Kleine pimpernel, kleine steenbreek.
‘Saxifraga of steenbreke. dats bevenelle..... ende daeromme heetse steenbreke om datse den steen brect’ (Herbarius). |
Sc -, |
zie Sch - |
Scabies, |
schurft. |
Scabiose, |
Scabiosa arvensis, L. |
Scammonia, |
hars uit den wortel van Convolvulus Scammonia, L. |
Scariole, |
variëteit van Andijvie: Endivia L. Hs. C. geeft op blz. 39, noot 2: Sarcocolle.. |
| |
| |
Schaelgen, |
splinteren, schilferen. |
Schaerdemont, |
hazelip. |
Schaersheit, |
schrielheid. |
Scheppenisse, |
gedaante, vorm, uiterlijk. |
Scherdelinghe, |
schrijlings. |
Scherf, |
pot, pan. |
Schier, |
grijs. |
Schofferinge, |
last, onaangenaamheid. |
Schore, |
scheur, breuk. |
Schoren, |
doen opengaan, b.v. een absces. |
Schorfde, |
schurftigheid. |
Schorfhede, scorreftheit, |
schurftigheid; ook bedoeld als eczema capitis en ander hoofdzeer. |
Schrepelinge, |
afschraapsel. |
Schreve, |
opening, bijv. van een wond. |
Schriden, |
schrijden met groote schreden gaan. |
Schrivein, |
schrijver. |
Schrode, |
zwachtel. |
Scippec, |
zie Pix. |
Sclerotica, |
sclera, lederhuid v.h. oog. |
Scrophulen, |
[gezwollen] klieren; ook klierachtigheid, klierziekte, scrophulosis. Zie Glandule. |
Sebesten, |
s. myxae, vruchten van Cordia Myxa, L. Zwarte Borstbes. |
Secondina, |
Choroidea, een oogvlies. In de verloskunde de nageboorte. |
Seem, zeem, |
honing. |
Seinen, |
zegenen. |
Selfhele, |
zie Confilie. |
Sencen, |
misschien: Sensejoen, sencioen, Senecio vulgaris, L. Kruiskruid. |
Serapinum, |
l. sagapenum, een aromatisch riekend gomhars, vermoedelijk afkomstig van Ferula persica, Willd. |
Sero caprino, |
Serum lactis caprinum, Geitenwei. |
Serpent, |
zie Slang. |
Serpentine, |
Polygonum Bistorta, L. Adderwortel. |
Serpillum, |
Thymus serpyllum, L. Wilde Thijm. |
Serusa, |
zie Cerusa. |
Sicamore, |
l. Sicomore; Ficus carica, L. Vijg. |
Sicken, |
moeielijk ademhalen, hikken, oprispen. |
Sicoen, |
Sycosis hetz. als Trachoma, een chronische aandoening oogleden. |
Sigillum Salomonis, |
Polygonatum officinale (All.?), Salomonszegel. |
Sigillum beate Marie, |
misschien wel hetzelfde als Sigillum Salomonis (zie Tschirch, Alphita-lijst). |
Siën, ziën, |
zeven, filtreeren. |
Silte, |
gepekelde vleeschspijs. |
Sinancie, |
zie Squinancia. |
Sindael, |
fijn linnen, neteldoek; ook zijden stof en een soort van taf. |
Singule, |
cingele, gordelroos. |
Sint-Jans crude. |
Verschillende planten worden met dien naam aangeduid, o.a. Artemisia vulgaris, L., Bijvoet, en Hypericum perforatum, L. Vermoedelijk is op blz. 98, kol. b, het laatstgenoemde kruid bedoeld, althans Hs. C geelt ‘herba perforata.’ Hetzelfde kruid werd ook Johannes-kruid genoemd. |
| |
| |
Sitten (gaen-), |
bedaren, slinken, b.v. van een buil. |
Sizoor, cisoor |
schaar. |
Slach, |
splinter, schilfer. |
Slaken, |
losmaken. |
Slangenvleesch, |
van Coluber Natrix. Behalve dit, werden ook pinguedo serpentis, slangenvel en spolia serpentis, slangenvel, gebezigd. |
Slarie, |
Tapsus barbatus, Verbascum, L. Toorts. ‘Tapsus barbatus ..... ende heet wolfskersse. ende heeft sachte blade ende gelu bloemen ende wast ane oeveren van grachten’ (Herbarius). |
Slecht, slicht, |
glad, b.v. van een draad. |
Slechten, |
effen maken. |
Slechuus, |
slakkenhuis. |
Slecke, |
slak. |
Sloosse, slootse, |
schil, peul, dop. |
Sloven, sloeven, |
iets over iets anders heenschuiven. |
Smeer, |
vet. Op blz. 148, kol. a, wordt het net, omentum, bedoeld. |
Smeerwortel, |
Symphytum officinale, L. |
Smout, |
reuzel, vet. |
Soffraen, |
zie Saffraen. |
Soge, |
zeug. |
Solatrum, |
solanum. Solanum nigrum, L. Zwarte Nachtschaduw. Zie Nachtscade. |
Solre, |
zolder. |
Solsequinum, |
l. Solsequium, sponsa solis, Cichorium Intybus, L. ‘Sponsa solis of elyotropia. cycorea. solsequium. dyonisia. intuba. calendula of goutbloemen. hets al eens. het siin alle goutbloemen of tcruut’ (Herbarius).
Calendula officinalis, L. werd o.a. door Alb-Magnus ook met de namen van sponsa solis, eliotropum aangeduid. |
Spaersen, |
zich verspreiden. |
Spasme, spasmeringe, |
kramp; spasmus, tetanus, een krampziekte, welke dikwijls bij met aarde verontreinigde wonden optreedt. |
Specerie, |
kruidenwinkel, drogisterij, apotheek. |
Specie, |
geneeskrachtig kruid. |
Specier, |
drogist. |
Spekel, |
speeksel. |
Spelen, |
koken. |
Spenen, |
aambeien, haemorrhoïden. |
Sperma patris, |
mannelijk zaad.
‘53. Des membres consembables, les uns sont spermatiques, les autres non; les uns sunt partie spermatiques, partie non spermatiques. A la connoissance de cette division vous devez noter que sperma est de germe dont generation est faite. Et com a toute generation humaine .2. choses soient necessaires, (c'est la matière spermatique du malle et de la femele) les quiex sont petis en quantité, au regart de la quantité deue a l'enfant par nature, ei pour ce il fut necessaires que le sang mestrueus, (ce sont les fleurs de la fame) fust ajousté o ces germes a suploier la defaute de leur petitece. En tel maniere aucuns membres sont ou cors, qui sont purement spermatiques, si com les ners |
| |
| |
|
et leur semblables; [aucuns non spermatiques, si com la char et semblables] et aucuns partie spermatiques, partie non, si com les muscles, qui sont de ners et de char. 54. Les membres consemblables, simples, spermatiques sont .6., c'est a savoir os, cartilage, liement, nerf, artere, vaine. Les membres simples, consemblables, non spermatiques sont .5.: Char, gresse, sain, oint, villus. Le latin: caro, pinguedo, adeps, asungia, villus (Henri de Mondeville, la quinte rebriche). |
Spille, |
een voorwerp met een scherpe of spitse punt. |
Spodium, |
Gesublimeerd zinkoxyd; ook: gebrand ivoor en carbo ossium, en, bij Avicenna, de asch van den wortel van Alcanna Orientalis.
‘J'ay cogneu ung serviteur d'apoticaire, lequel me juroit que en toutes les boutiques où il avoit demouré, que le spodium que les maistres avoient, qui doibt estre selon aucuns de la dens d'elephant bruslée (combien que spodium des Grecz est la plus grosse superfluité qui se trouve en la miniere d'airain), n'estoit faict sinon des dens de chiens bruslées ou de sanglier, ou de marbre blanc bruslé, et qu'ilz n'en avoient point d'autre. Considerez la grande perversité de ces grand abuseurs qui n'ont aucune craincte du jugement de Dieu (Declaration, etc. Minime, p. 374). |
Spolium, |
huid of vel, b.v. van den adder. |
Sporie, |
Spergula, L. Spurrie. |
Spragus, |
vermoedelijk asparagus, Asparagus officinalis, L. |
Spraeyen, |
hetz. als Spaersen. |
Springale, |
katapult. |
Spurga, spurgel, |
Euphorbia, L. Wolfsmelk. |
Squilla, |
Urginea Scilla, Steinh. s. Scilla maritima, L. Zee-ui. |
Squinancie, |
van Synanche. Angina, keelontsteking. |
Stafisagra, |
Delphinum Staphisagria, L. |
Stale, |
steel. |
Staphans, |
terstond. |
Stenechbeen, |
vermoedelijk rotsbeen. |
Sticados, |
Lavandula Stoechas, L. |
Stickijn, |
verkleinw. v. stuc, poosje. |
Stincstox, |
hoofdzeer, eczema capitis. |
Stoet, |
speelbal. |
Stoop, |
inhoudsmaat. |
Stop, |
prop van verbandstof. |
Storberinge, |
van storberen, verstoren, in verwarring brengen, b.v. den geest of de lichaamsvochten. |
Stupen, |
bukken. |
Succarium, |
zuccara, suiker. |
Sulfur, levende- |
Sulphur vivum. Natuurlijke zwavel, in tegenstelling van den gesublimeerden. ‘Nativum ex terra effoditur purum solidum, interdum scissile, venitque nomine Sulphuris vivi... (Schroeder). |
Sumac(h), |
het zaad van Rhus coriaria, L. |
Suppositorium, |
zetpil. |
| |
| |
| |
T.
Taelman, |
advocaat, redenaar. |
Tanacetum, |
Tanacetum vulgare, L. Boerenwormkruid. ‘Tanacetum of tente dats reynevane’ (Herbarius). |
Tancluwen, |
zie Ancluwen. |
Tapsus barbatus, |
zie Slarie. |
Taraxacon, |
zie Rostrum pourcinum. |
Tartarus, |
wijnsteen, zure wijnsteenzure kali. |
Tebarenteren (hem)-, |
ontstellen, zich angstig maken. |
Teems, |
zeef. |
Tehan (t) s, |
dadelijk. |
Temperen, |
vermengen. Een lichaam of medicijn is getemperd, wanneer de vier kwaliteiten op harmonische wijze met elkander vermengd zijn. Wanneer deze harmonie verbroken is en een of meerdere kwaliteiten den boventoon voeren, dan duidde men dit aan door ‘ongetempert’. |
Tenacetum, |
zie Tanacetum. |
Tente, |
zie Reinevane. |
Tentele, tintele, |
sonde, om wonden mede te peilen. |
Terbentine, |
terpentijn, een hars van verschillende Coniferen. |
Teriten, |
vaneenscheuren. |
Terra sigilata, |
Terra Lemnia, een rood, ijzerhoudend ieem, dat in koeken. die van een zegel als handelsmerk voorzien, in den handel gebracht werden. Afbeeldingen komen voor in Historia simplicium reformata, B. Valentini, Frankf. a.M. 1716. |
Testudo, |
gezwel, kyste, waarvan de oppervlakte aan het schild van den schildpad doet denken. |
Tetanus, |
stijfkramp. |
Theodoriton, |
beteekent godsgeschenk. Het Antidot. Nicolai bevat twee voorschriften: ‘Teodoriton emperiston’ en ‘Teodoriton anacardinum’. Het laatste bevat Anacardium, het zaad van Semecarpus Anacardium, L. |
Theriac, |
Theriaca Andromachi, Electuarium Theriaca, een zeer samengesteld, oorspronkelijk als tegengift (in 't bijzonder tegen beet van giftige dieren), later tegen alle kwalen gebruikt middel. Behoorde tot de Compositiones magnae te opiatae. Antidot. noemt ‘Tyriaca magna dat galyenus sette vrouwe van der medicinen’ en ‘Tyriaca dicessarum, dat es die cleine triacle. ende triaca minor. also wi geseit hebben vrouwe van der medicinen. dicessarum. van .4. cruden of van .4. dingen so sprect men daer. Maer andere philosophen die na hem quamen die dadender meer toe.’
Uitvoerige voorschriften vindt men bij Val. Cordus. Hij somt op: Theriaca Andromachi ex Galen. & Aetio; Th. Andr. sen., è Carmine eiusdem Elegiaco translata apud Galenum 1. libro de Antidotis.; Th. Diatessaron Mesuë; Th. Pauperum ex Diatessaro composita. |
| |
| |
|
‘Andromachus, ancien médecin, fut le premier qui trouva la tyriaque; et après luy Galien, plus par gloire, affin d'avoir de luy mémoire, que par utilité, et après, Avicenne et aultres Arabes et Persiens ont voulu ensuyvre Andromachus; mais ilz n'ont pas entendu les simples d'icelle composition, et si ont ignoré le nom d'icelle et pourquoy elle est dénommée et appellée tyriaque. Les arabes ont voulu dire qu'elle s'appelle tyriaque d'ung serpent nommé tyrus, que est chose faulse, car nul serpent en langue grecque ne latine est nommé tyrus. Et est dicte tyriaque, comme récite Galien en son livre ad Pamphilon, vallant autant à dire comment tranquilité, laquelle elle donne à ceulx qui la prennent’ (Myrouel).
‘... l'Antidote tant efficacieux et précieux appellé theriaca Andromachi, lequel Andromachus estoit premier medecin de Nero, est aujourd'huy contrefaict des apoticaires, car il n'est de la faculté et puissance de celuy des anciens, lequel estoit d'une si admirable vertu et efficace que à grande peine les hommes usantz de celuy pouvoient mourir de poysons, ce que nous ne voyons point en celuy que les apoticaires préparent. (Benancio).
Zie over Theriak o.a. Le Clerc,. p. 599. en C.E. Daniels: Notre plus ancienne arme pharmaceutique, Janus, 1911, blz. 371. |
Thus, |
Wierook, een hars afkomstig van Boswellia Carterii, (Birdw.?). |
Tidelose |
tijloos, herfsttijloos. ‘Sic dicitur quod florem habet momentaneum fugacissimumque, qui uno die marescit’ (Kiliaen). Zie Hermedactilen. |
Tilike, tidelike, |
tijtlike, bijtijds; ook: te vroeg. |
Tinea, tines, |
verschillende vormen van hoofdzeer. |
Tinke, |
zeelt. |
Tinte, |
zie Tentele. |
Tiseyne, |
ptisane, gerstewater. |
Tisike, |
phthisis, tering. |
Titimalus, |
zie Esula. |
Tonder, |
uit te en onder; tonder zijn: te zwak zijn om zich te doen gelden. |
Tonpoente, |
uit te en onpoente: ongelegen. |
Torden, |
treden, vertreden. |
Tormentilla, |
Potentilla Tormentilla, Neck s. Tormentilla erecta, L. |
Torcioen, |
buikkramp. |
Treyt, |
trekpleister. |
Trepaniste, |
l. trepaan, een instrument, waarmede de hersenpan doorboord wordt. |
Tresoer, |
schat. |
Triacle, tyriaca, |
zie Theriac. |
Trifera, |
l. Tryphera, een tot de Confectiones magnae et opiatae behoorend, zeer samengesteld middel. Antidot. somt op: Trifera sarasenica, T. magna en T. sandali. Val. Cordus noemt: Tryphera Magna Nicolai, Tryphera minor Toenonis apud Mesuem, T. Sarracenica Mesuae, T. Persica Mesuae. |
| |
| |
Trocisken, |
trochisci, ronde, platte vormen van artsenijen. |
Turbith, |
l. turpetum, de wortel van Ipomoea Turpethum R. Brown. |
Tvernoye, |
zie Vernooy. |
Twinen, twijnen, |
b.v. twinen draet, getwijnde of gedubbelde draad. |
| |
U.
Ulcerie, |
Zweer.
‘ulceratiën....de welcke daer zijn sekere afscheydingen, ofte openingen des geheels in weecke partijen, die niet versch ofte bloedich en zijn, maer veroudert, daer uyt dat materie, etter, oft eenighe ander waterachtighe vochticheyt komt, wesende dese voors. ulceratiën vereenicht met eene, ofte met meer andere onghestaltenissen, de welcke de toeheelinghe der selver verhinderen ende te rugge houden’ (Paré). |
Unguentum agrippae, |
zie Agrippa. |
Ung. bazilicon, |
l. Empl. Basilicum magnum, een zalf uit was, terpentijn, pik en eenige aromatische harsen bestaande. Zie Cordus. |
Ung. citrinum, |
Ung. Citrium vulgo citrinum Nicolai. |
Ung. fuscum, |
identiek met ung. nigrum. Zie Cordus. |
Ung. gracia dei, |
Over de samenstelling zie blz. 69, kol. a. |
Ung. popelioen, |
l. populeon Nicolai. ‘es siin name omdat ment maeckt van popelbotten’ (Antidot.). Zie ook Cordus. |
Ung. veneris, |
ung. duodecim apostolorum. Zoo genoemd omdat het getal der bestanddeelen overeen kwam met het aantal Apostelen. Willem van Salicete geeft twee recepten (blz. 171 en 504 v.d. uitgaaf van Pifteau) Meester Anserinus de la Porte en Meester Pierre de l'Argentiere noemen de zalf Gracia Dei, omdat de werking zoo heilzaam zou zijn. |
Ungula, |
zie Nagel. Ungula asini of Caballina is Peerts-klaeuw, Tussilago Tourn. |
Uva passa, |
zie Rosiine. |
Uvea, |
de achterste pigmentlaag van de Iris. Vroeger verstond men er choroidea en iris, of iris alleen onder. |
| |
V.
Vac, |
stuk. |
Vaer, |
schrik, angst, vrees. |
Valeriane, |
Valeriana officinalis, L. |
Valuwe, |
vaal, b.v. ‘valuwe plumen’. |
Vede, |
penis. |
Vederinge. |
vêer van een pijl. |
Veicheit, |
het naderen van den dood. Veijg zijn: habere mortem in procinctu (Kiliaen). |
| |
| |
Venigriec, |
Trigonella Foenum-graecum, L. |
Venkel, |
Foeniculum vulgare, Mill s. F. capillaceun, Gil. Venkel. |
Vente, |
verkoop. ‘Het is beter goede vente dan goede ware’ wil zeggen: de naam van goede dingen te koop te hebben geeft meer protijt dan de goede waar zelve. |
Venteuse, |
blaartrekkend middel; ook drooge kop. |
Verademen, |
ademhalen. |
Verbaren, |
openbaren, zich voordoen. |
Verbena, |
Verbena officinalis, L. IJzerhard. ‘Verbena dats yserne’ (Herbarius). |
Verdegrise, |
ook: groen van spangiën of aerugo, d.i. kopercarbonaat. |
Verlichten, hem-, |
in den op blz. 78, kol. a gebezigden zin vermo delijk: zich vertoonen. |
Vermaken, |
opknappen. |
Verporren, |
bewegen, b.v. een gebroken been; disloceeren. |
Verrucaria, |
Euphorbia Helioscopia, L. Kroontjeskruid, heet ook tegenwoordig nog Wrattekruid. Maar Euphorbia Peplus, L. de Tuinwolfsmelk, draagt eveneens de naam van wrattekruid. Zie Anabula. |
Versch, |
nat, vochtig. |
Verscheden, verscheiden, |
scheiden. |
Verscheit, |
vochtigheid. |
Verschen, |
bevochtigen, ook vernieuwen. |
Versicken, |
benauwd en zwaar ademhalen. |
Versmoren, |
verstikken. |
Versniden, |
afsnijden. |
Verstennisse, |
verstandenisse, bewustzijn. In het opschrift van Cap. 2. blz. 104 is de beteekenis van verstennisse duister. |
Versterven, |
o.a. overerven. |
Verstorkelen, |
stollen, b.v. van bloed. |
Verten, vertegen, |
rotten. |
Verticheit, |
rottigheid. |
Vertrecken, |
vertellen, uiteenzetten. |
Vervulte, vervuulte, |
vervuildheid. |
Vervulthede, |
volheid, oververzadigdheid. |
Verwringen, |
verdraaien, b.v. van de voet, distorsie. |
Veselinge, |
kriebeling. |
Vesten, |
vast blijven zitten. |
Vilinge, |
vijlsel. ‘Vilinge van den nagele’, het vijlen of langs iets gaan met den nagel. |
Vincwort, |
Vincoorde, Vinca minor, L. Maagdepalm. |
Vingermael, |
vingerlengte. |
Viola, |
Viola odorata, L. |
Violette, |
hetz. als Viola. De Muurbloem, Cheiranthus Cheiri, L. werd ook wel met den naam van violet aangeduid. |
Vipa, |
vermoedelijk. Vipera adder. |
Virga pastoris, |
zie Carde. |
Visci querini, |
l. Visco quercino. Loranthus europaeus, Jacq. Riembloem of Eikenmistel. Deze behoort, evenals de ten onzent beter bekende Viscum album, L., de Mistel (Mistletoe) of Maretak, tot de familie der Loranthaceae. De Riembloem komt in de zuidelijke landen van Europa, o.a. in Italie, voor en onderscheidt zich van de |
| |
| |
|
eigenlijke Maretak of Vogellijm door roode bloemen en goudgele vruchten.
Zie P.J. Veth. De leer der Signatuur. Intern. Arch. f. Ethnogr. Bd. VII, 1894. |
Viscoesheit, viscesicheit, |
lijmerigheid. |
Vise, |
schroef. |
Vitse, |
Vicia Tourn. Wikke. |
Vitriool, |
zoowel koper- en ijzer-, als zinksulfaat. Zinksulfaat werd ook Vitriolum album genoemd. Vitriolum Romanum heette een uit Italië afkomstig ijzerhoudend kopersulfaat. |
Vlaen, vlagen, |
ontvellen. |
Vliedere, |
Sambucus nigra, L. Vlier. |
Vlaginghe, vlaninghe, vlaïnge, |
ontvelling. |
Vlieme, |
vlijm, scalpellum, scalprum, chirurgicum, Phlebothomum (Kiliaen). |
Voes, |
l. voys, stem. |
Voetstap, |
in den zin op blz. 175 kol. b gebezigd: voetspoor van de pokken, pokdel. |
Vogelstonge, |
Polygonum Convolvulus, L. Zwaluwtong. |
Vonnesse, |
oordeel. |
Vortinge, |
rotting, ook: beenzweer, ulcus cruris. |
Vorvoets, |
aanstonds, onmiddellijk. |
Vreselijc, vrese, |
gevaarlijk, gevaar. |
Vriesewonde, |
Sedum Telephium, L., orpinum bij Alb. Magnus. |
Vulpes, |
zie Alopecia. |
Vulva, |
schaamspleet; genitalis fovea mulieris (Tertullianus). Zie Hyrtl. |
| |
W.
Wacheit, |
vochtigheid. |
Wakele, |
verzwering, puist. |
Walken, |
kneden. |
Walmen, |
opkoken. |
Wan, |
wen, vetwen, vetgezwel. |
Wanen, |
afnemen, v.d. maan. |
Wankelen, |
heen en weer bewegen, wrikken; ook losgaan. |
Warmoes, roomsch-, |
‘Rooms Roms, zeker moeskruid, dat men in de soepe doet, anders ook. Spaansche Spinagie en Warmoes geheeten. Jac. de Smet vat het anders op: Beete, die in 't Latijn beta, in Vlaenderen rooms ghenoemt wort’. West-Vlaamsch Idiotikon, L. De Bo, Brugge, 1873. |
Was, |
zie Cera en Maegdenwas. |
Wase, |
modder. |
Weder, |
ram, hamel. Ook het teeken Aries v.d. Dierenriem. |
Wederenroet, |
vet van den ram. |
Wedewinde. |
Minstens drie planten worden met dezen naam aangeduid, nl. Convolvulus, Tourn, de Winde; Hedera Helix, L., de Klimop en Potentilla Tormentilla, Neck, de Tormentil. |
Weeasche, |
of Wiedassche, potasch. |
| |
| |
Weech, |
wand. |
Weede, |
Isatis Tinctoria, L. |
Wegebrede, |
zie Hontrebbe. |
Weyvleesch, |
wild vleesch, granulatie-weefsel het weefsel waarmede wonden en zweren kunnen dichtgroeien. |
Wellinge, |
pap. |
Wieke, |
pluksel, tampon. |
Wierooc, |
zie Olibanum. |
Wijnsteen, |
zie Tartarus. |
Wilge, witte- |
Salix alba, L. Schietwilg. |
Winchworte, |
zie Vincwort. |
Wingerthout, wijngaert-, |
hout van Hedera Helix, L. |
Wit van Spaengiën, |
zie Cerussa. |
Witkine, |
een oogaandoening, vermoedelijk witte plekken op het hoornvlies, maculae corneae. |
Worte, |
tepel. |
Wrongelen |
doen stremmen. |
| |
Y, Zie I.
Z (zie ook S).
Zedoary, |
Rhizoma Zeodariae van Curcuma Zedoaria, Rosc. |
Zelve, |
Salvia officinalis, L. Salie, |
Zinzibri, |
l. Zingiber, Rhizoom van Zingiber officinale, Roscoe. |
Zirbus, |
het net, omentum. Zie Hyrtl. Das Arab. u. Hebr. in der Anat. Yperman rekent Ghierbus (Zirbus) ten onrechte tot de darmen (bl. 148, kol b). |
Zuccarum album, |
witte suiker, uit Saccharum officinarum, L. |
|
|