Cap. 4.
¶ Van swillinge(n) vand(er) tongenGa naar voetnoot2).
Ga naar margenoot+Die swillinge of die sweringe die op de tonge comen entie van heeten humoren siin. die mogedi hennen bider hitten ende bider rootheiden. Ende die mogedi genesen met bloetlatene ter hooftadren. ende bi venteusen te stelne onder den kin. metten welken gi doet uuttrecken vele bloets. Ende bi ziedingen van fruteGa naar voetnoot3) ende metGa naar margenoot+ dwaningen. ¶ Siedinge van frute. Nemt mirabolani citrini. vanden vlesche .1. ½ .Ʒ. dese siedet met rouwen case weye. ende dat drinke nuchtren tere toge. dit sal purgieren die colere bi den fundamente. Ende daerna so dwaet dicken gargariserende al den mont
met desen watere dat men hierGa naar margenoot+ af sal maken [ende dat laeu des daghes .ij. warf ofte .iij. warf C]. Nemt lentilgen. balaustiën. scorssen van prumen gernaten. gallen. rosen. sumac. dese doet zieden in die .2. deel waters ende terdendeel aysiins hier met so gargarisere. ¶ Ende doet dit pulver cleven dicke ant palas vanden mont. ¶ Nemt rode rosebladere. sandalen wit ende root balausten [ana partes equales C] ende .1. luttel canfers. dit so duwet met enen lepele ant palas vanden mont. Ende dit selve hulpt alseGa naar margenoot+ die huuf es verlanget bi heten humoren. ¶ Ende hierna so nemt dit pulver metten welken gi wrijft vasteGa naar margenoot+ an den mont binnen. Nemt spodium. rode roseblade. sumac. coriandren droge gepelde lentilgen. semen porceleine. van elken even vele ende .1. luttel canfers. dit pulvert in .1. motaliin mortier wel cleine. ende doet als u vorleert es. Ende